Critiek
FEUILLETON.
M 645.
ZATERDAG 7 JANUARI.
1888.
Uitgever: L. J. 7EEEMAH, Heusden.
VOOK
Dit blad Terschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
lbonnem*ntipr|ji: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs-
▼•rkooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
tot
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Yrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Critiek is de kunst, een waardeerings-oordeel
te vellen.
Critiek is dus een kunst; en, omdat het een
kunst is, moet zjj aangeleerd, ontwikkeld wor
den.
Hoe kan men zich die kunst eigen maken?
Is. dit gemakkelijk? Is ieder bevoegd critiek uit
te brengen? Wat kunnen de gevolgen zijn eener
verkeerde beoordeeling? Wij zouden nog meer
vragen kunnen opwerpen, doch zullen het hier
bij laten.
't Is voorzeker geen gemakkelijke taak, iemand
of iets te beoordeelen; het moeielijkst is wel,
over iemand een zuiver oordeel te vellen, en
wel, omdat men niet licht een maatstaf vindt,
om iemands karakter of daden naar juistheid
te schatten; die maatstaf toch zal bij den een
anders genomen moeten worden dan bij den
ander.
Weten we altijd, hoe iemands karakter ge
worden is, wat het is? Natuurlijk niet; en als
we het wisten, zou menig harde uitspraak wel
wat verzacht mogen worden.
Wat waren de omstandigheden, de inwendige
beweegredenen, die iemand dwongen tot een of
andere daad, waarover het vonnis vaak hard
klinkt? Wjj weten het dikwijls niet; toch zijn
we aanstonds klaar met ons oordeel; we ver
geten dat maar al te vaak, zelfs als onze eigene
daden onverdedigbaar daar staan en als aan
klagers optreden; en dan zijn we gewoonlijk
nog al schappelijk* in ons besluit en weten we
ons zelf zoo netjes te misleiden, dat het een
lust, dat het treurig is om te zien.
Wat wordt er al niet gecritiseerd? Wie niet
over den hekel gehaald? Ieder zou anders en
natuurlijk beter handelen dan die 2e Kamer in
Den Haagdan deze of gene minister dan deze
burgemeester of die huisvader; anders, dan die
moeder, die hare kinderen bederft; anders, dan
die zoon of dochter, die liefdeloos de weldaden
aan hare kindsche jaren bewezen, vergeet;
anders dan elk ander, waarop maar iets te
zeggen valt.
Maar stilwij dwalen af, en zijn deswegen
verplicht critiek op ons zeiven toe te passen
juist! dat is de zaak, waarop het aankomt;
want alle critiek moet uitgaan van ons zeiven.
Als eigen daden, woorden of gedachten telkens
voor de vierschaar geroepen worden der zuivere
beoordeeling, dan worden we zachter in ons
oordeel over anderenen het is minder om aan
te toonen, dat dit onwedersprekelijk waar is,
dat wij dit, wat algemeene bekendheid is, aan
roeren, dan wel om er op te wijzen hoe drin
gend noodzakelijk het is.
Het spreekt wel van zelf, dat we geheel op
de hoogte moeten zijn van een of ander, om
dat een of ander te mogen en te kunnen be
oordeelen; dit klinkt zoo eenvoudig, en is zoo
waar, dat men bijna vergeten zou, dat het
waar is. En dan, critiek moet niet onder
hevig zijn aan sympathie of het tegendeel daar
van; ze moet strikt onzijdig zijn; dit is het
echter juist, wat de zaak zoo moeielijk maakt.
Op zeker nut, treed een geheel onbekend
spreker opde man deed het werkelijk aardig
men had veel lof voor voordrachten, gestes,
keuze enz.iemand, die onder het gehoor zat,
kon met het oordeel der meesten niet instem
men, omdat hij den man kende, en iets tegen
hem had? Zelfs dit niet! Ook hij kende den
lezer niet; maar ook deze toehoorder droeg
aardig voor, begrijpt ge, en nu, de rest be
grijpt ge dan ook wel.
Dat was gebrek aan eerlijkheid in mijnheer
Q; dat was gekrenkte ijdelheid; dat was vrees
voor verlies van zekere vermaardheid in het
voordragendat was och, niets
Want het oordeel van Q woog zwaar; hij
kon de zaak beter beoordeelen dan de meesten,
en de spreker, die in de waan verkeerde, zieh
nog al goed gehouden te hebben, werd het
andere jaar niet terug geroepen. Q was immers
geheel op de hoogte!
Ik zie mij echter verplicht, Q's partij op te
nemen; niet, omdat wat hij deed goed was,
maar, omdat niemand onzer eigengerechtig ge
noeg mag zijn, hem geheel te veroordeelenhet
gebrek toch, waaraan Q zich schuldig maakte,
is algemeen,en al blijft wat Q deed een grove
fout, wij willen er hem slechts op wijzen met
zachtheid en vriendelijken ernst. Dit werkt wel
licht beter, dan wanneer we hem eens duchtig
doorhalen. O, dat duchtig doorhalen bederft
meestal meer dan het goed maakt; maar hier
over straks.
Als we maar inzien, dat critiek nooit strikt
onzijdig genoeg kan zijn, zullen we tevens be
seffen, hoe moeielijk het is een juist oordeel te
vellen; zullen we voorzichtig en bovenal
bescheiden zijn.
Is ieder bevoegd critiek te leveren? Het ant
woord is eenvoudig genoegnatuurlijk niet,
hoewel ieder meent daartoe bevoegd te zijn.
Dit bewijst, dat het gros der oordeelaars niet
weet, wat daartoe geëischt wordt; onbescheiden
oordeelaars zullen er altijd wel blijven; maar
't is onze vaste overtuiging, dat hun aantal
verminderen zal, als hun telkens, liefst stilzwij
gend, gevraagd wordt, of zij wel bevoegd zijn
of kunnen zijn.
Niet kunnen zijn? Maar indien ik de
Chineesche taal niet versta, zal ik er toch niet
over oordeelen?
Wij zullen echter, hoewel we dit toegeven,
antwoorden met een vraag: oordeelen we wer
kelijk nooit over zaken, waar we weinig of
niets van weten? De wereld zou meer vooruit
gaan, als niet velen geoordeeld hadden, waar
het hun verboden wasdit is één gevolg van
slechte of verkeerde critiekhelaas, niet het
eenige. Kan die nutslezer eigen krachten schat
ten, en is hij een verstandig man, dan gaat
hij voort, al voelt hij zich gegriefd. Yoldoet
hij niet aan deze eischen, dan past hij allicht
den term van miskend genie op zich z elven toe,
wordt hard in zijn oordeel over anderen en zijn
bescheiden gaven blijven als braakland liggen.
Is talent, gevoel voor kunst, letterk undige
gave nu het hoogste, en brengt verkeerde be
oordeeling nog geen grootere schade toe, waar
sprake is van karakter, van gevoel?
Onze fijnste voelhorens zijn vaak verstompt;
nu door eigen schuld, dan door gevoelloosheid
en hardheid van anderenmaar een kind voelt
fijn; herhaaldelijke bestraffingen in woord of
daad kunnen zóó diep grieven, dat het leven
er een sombere, naargeestige tint door krijgt;
een jongeling kan door slechte critiek het denk
beeld »roeping« als een illusie een laatst vaar
wel toewuiven, en een prozaïsch, nuchter mensch
worden.
Bij deze voorbeelden zullen wij het laten.
Critiek is de kunst een waardeerings-oordeel
te vellen.
Zij moet, zelfs in haar afbreken, steeds op
bouwen; zij moet eerlijk en bescheiden zijn.
EEN NOVELLE
J. V. D1RKINK.
U)
Maar Lucie kon niet slapen. Wiesjes goed
gemeende woorden klonken in haar ziel na, en
bovendien kwam de herinnering aan Karei en
de danspartij bij haar op, om haar te pijnigen.
Eindelijk werd het haar ondraaglijk benauwd.
Ze wierp de beddelaken van zich af; maar even
wel meende ze Ie zullen stikken. Snel verliet
ze haar bed. Ze luisterde; Wiesje sliep. De
kleine was stil. Lucie ging aan het venster
staan en staarde een poos in den helderen ster
rennacht.
In de kamer was het drukkend warm. Hoe
zou 't zjjn, als ze buiten wat ging wandelen?
niemand zou 't merken.
Voor ze tot een vast besluit kwam, verhief
zich in haar een storm van gedachten. Was het
goed, mocht ze stil naar Diitting sluipen O niet
om 't dansen, neen, maar om te luisteren, te
bespiedenwant de vrees dat Karei misschien
vriendelijk zou zijn wegens de schoone Johanna
maakte haar bijna waanzinnig. Wilde jaloezie
maakte zich van haar meester. Neen, deze eene
gedachte: >ik wil en moet me overtuigen of hij
valsch is!« verdrong al het andere in haar. De
stem van haar verstand, het gevoel van haar
stand, al haar trots lagen onder in den strijd
der razende hartstochten.
Terwijl ze zich haastig had aangekleed, was
Wiesje noch het kind ontwaakt. Op de teenen
ging ze naar de wieg. De handen van den kleine
lagen tot vuisjes gebald op de dekens. Hoe ijzig
koud waren ze. Lucie was veel te veal in span
ning om het kind in 't gezicht te zien. »Hij is
koud,« dacht ze, »van koude zal hij denkelijk
wakker worden; en om het te voorkomen leg
ik hem in mijn bed, daar is 't warm.... Doch,
neen, dat gaat niet!c vloog haar door 't hoofd,
»indien Wiesje het kind zoekt, bemerkt ze dat
ik weg ben. Dat mag ze niet. Maar zal ze wel
ontwaken? Ze was doodmoe.*
Een minuut bezon ze zichtoen tilde ze den
kleine voorzichtig uit zijn wiegje en legde hem
naast het slapende meisje, dat onbewegelijk bleef
liggen. Zoo zou het kind wel doorslapen tot
Lucie terug kwamdaar was ze zeker van.
Een kwartier later sloop een duistere gestalte
om de hoeve van Dütting, waar wilde vroolijkheid
heerschte. Onder het stampen en schreeuwen
der jongelingen en het gegil der meisjes meng
den zich de scherpe tonen van een viool en het
brommen en knorren van een bas. Het klonk
als het opzwermen en fladderen van opgeschrikte
vogels.
Aan alle leden sidderend drukte Lucie zich
tegen den huismuur. Daar, waar de helder
verlichte vensterglazen groote, witte lichtplekken
op het grasperk wierpen, was het middelpunt
der vroolijkheid. In de zaal verzamelde zich
het voornamer deel der gastendaar moest Karei
zich bevinden.... Juist, aan het boveneind der
tafel zat hij in opgewekte stemming en in een
levendig gesprek met Johanna!
Dit gezicht was genoeg voor Lucie om al 't bloed
naar het hart terug te drijven. Met samenge
perste lippen en brandende oogen drukte ze zich
vaster tegen den muur, waar hazelaarsstruiken
haar het gelaat schramden en verwarde dorens
haar zijden kleed openscheurden. Ze lette er
niet op en boog haar bleek gelaat tegen de
koude glasruiten.
Vroeg genoeg had ze een beweging van Jo
hanna bespied, die haar deed vermoeden, dat
deze beproefde Karei te boeien. O, hoe haatte
zij dat behaagzieke meisje, dat er op uit was,
haar den geliefde te ontstelen. En nu, sedert
dat broertje in de wereld gekomen was, was het
voordeel aan Johanna's zijde.
Haar broederals brandend vuur viel die ge
dachte haar in, om haar eindelijk van schrik
te doen opspringen. Ze staarde om zich been.
De morgen grauwde reeds. Hoe lang zou ze
hier wel gestaan hebben? Snel vloog ze naar
huis terug.
Zooals altijd had de meid Wiesje gewekt en
een blik op de wieg geworpen. Ze was leeg.
Liesbeth keek naar den kleine rond en vond
hem naast Wiesje. Wie schetst haar ontzetting
toen ze in de wasbleeke trekken en in de ver
glaasde oogen van 't kind staarde. Zonder Wiesje
geheel te wekken en haar met de verschrikke
lijke zaak bekend te maken, riep ze om hulp,
ijlde naar Schulze en vertelde hem wat er ge
beurd was. De schrik van Schulze was vreeslijk,
en daar hij vergat de meid te gebieden stil te
zijn, verspreidde zich het kwade gerucht weldra
door het geheele huis. Het sloop door de kieren
der deur naar vrouw Schulze, dat klein-Wiesje
den erfgenaam als een lijkje naast zich had
liggen. Maar was de vrouw reeds te ziek of
was hare schijnbare bedaardheid een bewijs van
stille vertwijfeling zij vouwde de handen en
zei niets, dan: »De Heer heeft gegeven, de Heer
heeft genomen.Toen viel ze in onmacht.
Een gedeelte van de vrouwen was met vrouw
Schulze bezig; een ander, het grootste deel was
bijeen gekomen op de schouwplaats der zondige
daadwant was het niet klaar, dat het kind
in 't bed verstikt was?
Nauwelijks was Wiesje door het getier en ge
schreeuw in haar kamer tot de ontdekking van
haar toestand gekomen, of ze uitte zulk een
ontzettende gil, dat het alle aanwezigen door
merg en been drong. Ze omarmde als een waan
zinnige het kleine lijkje en bezwoer hoog en
duur, dat ze het kind niet uit de wieg had ge
nomen.
Maar Schulze wierp zich als een getergde
tijger op haar. Blauw van woede klemde hij
zijne vingers als de klauwen van een gier om
haar hals. Hij had haar zeker gewurgd, als de
knecht hem niet had beet gepakt en wegge
trokken.
»Nu is 't genoeg! Ge wurgt het meisje,
schaam u wierp de knecht zijn vertoornde baas
tegen en plaatste zich met uitgebreide armen voor
hem om Wiesje te beschermen, die geheel bui
ten kennis was. Nog is er niets bewezen! Is
ze schuldig, dan behoort ze aan de justitie. U
moet u beheerschen, daar helpt niets aan! Ge
hebt geen macht over leven of dood van een
mensch, al is 't ook maar een dienstbode. Maak
u zelf niet ongelukkig
Onmachtig en uitgeput door Schulze's mishan
deling zat Wiesje daar, aan alle leden trillend.
Nauwelijks bad ze de woorden: justitie, gevan
genis, die al maar om haar gefluisterd werden,
opgevangen, of met verwarde kreten sprong ze
van haar stoel op.... Gevangenis? o God, neen,
die smaad was niet te dragen.... nu bleef haar
niets meer over dan een sprong in 't water.
Langs den tuin van vrouw Klewes stroomde een
diep waterdat was haar eenige reddingshaven.
Dus, voort, voort, zoo snel mogelijk!
Als een opgeschrikte hinde vloog ze voort.
»Loop jij maar! Ik zal de tweebeenige bloed
honden op je aanhitsen! In ketenen in boeien
geklonken zal je weggebracht worden!* gilde
Schulze en schudde dreigend zijn vuist. Een
vloed van scheldwoorden volgde het meisje. Toen
zonk Schulze bij de wieg op zijn knieën en
schreide luid als een kind.
»0 mijn lieve Jozef! vermoord hebben ze je,
vermoordAch, mijn geluk was te groot en
dan heeft de duivel geen rust! neen, hij rust
nooitZoodra ik de meid zag, was het me zoo
vreemd, zoo zonderling, zoo,.... zoo.... ja, alsof
die mijn ongeluk zou zijn.*
Hij knarste van woede op de tanden. Toen
sprong hij op, en zond een bode te paard naar
het dorp, naar den dokter en den geestelijke.
De laatste moest vrouw Schulze troosten. De
dokter moest de oorzaak van den dood consta-
teeren, opdat men de moordenares voor het ge
recht zou kunnen sleepen. Met gruwelijke taai
heid klemde hij zich aan die gedachte vast. Onder
de vreeselijkste verwenschingen gaf hij zjjn haat
it Laud
en Altena,
en de
Heeren Correspondenten worden verzocht hunne
rekeningen over het vierde kwartaal van 1887
in te zenden.
linen's lalatMscb.
DOOR