Alle begin is moeilijk.
FEUILLETON.
s Na a
J\9. 646.
WOENSDAG 11 JANUARI.
1888.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
voou
Dit blad rerschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO. Franco per post zonder prijs-
verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
O
Dit is van niets zoo zeer waar als van een
menschenleven. De statistiek wijst het uit. Een
zeer groot deel der kinderen sterft voor het een
jaar levens bereikt. Dit deel bedraagt bijna 40
percent. Worden die kinderen geboren om te
sterven Dit is niet aan te nemen. Dat de mensch
sterven moet is geen reden om aan te nemen,
dat zoovele menscben reeds in den dageraad des
levens ten doode opgeschreven zijn.
De reden van de groote sterfte onder de
kinderen ligt in de menscben zelf. We denken
hier niet aan de vele ouders, die terstond na
de geboorte hun kind verzekeren in twee of
meer begrafenisfondsen en die, wanneer het na
jammerlijk verwaarloosd te zijn, sterft, de zilver
lingen opstrjjken en daarin hun grootste troost
vindenwe denken ook niet aan befaamde, ge
lukkig niet in Nederland bekende, kinderbewaar
plaatsen, waar de houders zich ten taak stellen
van de aan hun zorg toevertrouwde panden, zoo
spoedig mogelijk engeltjes te maken we denken
aan misdaad noch onverschilligheid, maar aan
zorgende ouders, die niets liever werschen dan
het hun geschonken kind groot te zien worden
en wier smart bij 't sterven zich niet uit in
gehuichelde tranen.
De Schepper heeft den mensch het middel
geschonken zijn kind te voeden. Niet alleen den
mensch, maar al wat leeft ontvangt, zoolang
het niet in staat is zich zeiven te helpen, voedsel
van de moeder. De sterfte onder jonge dieren,
die leven in het klimaat waar ze thuis behooren,
is bij lange na zoo groot niet als onder de
menschen. Onze huiskat brengt hare jongen
groot en de hond verliest er zelden een door
den dood, indien althans de mensch zoo min
mogelijk zich met de opvoeding inlaat en deze
huisvrienden zooveel mogelijk aan hun natuur
lijke neigingen laat voldoen. Doch van onze
kinderen sterft 30 percent, dat is bp na één van
elk drietal
De reden hiervan is dat wij, beschaafd en wel
opgevoed als we zijn, de eischen der natuur niet
kennen of zoowe die al kennen in den wind slaan.
We zijn onnatuurlijk geworden, wij corrigeeren
hetgeen de Schepper volmaakt geschapen heeft
en dat doen we niet straffeloos. Zou het niet
een merkwaardige zeldzaamheid wezen, wanneer
een veulen geboren werd, zonder dat het voed
sel, waarvan het groeien en tieren moet, te be
stemder plaatse aanwezig is? Onder de menschen
is dathelaasgeen zeldzaamheid. De lichame
lijke verzorging laat dikwijls veel te wenschen
over; een misplaatst schaamtegevoel belet in het
opgroeiende meisje de aanstaande moeder te zien;
doch de voornaamste reden is gebrek aan 't
noodige. Ook onder onzen burgerstand is niet
zelden dit de reden, waarom de moeder 't aller-
noodigste voor haar kind mist. De weelde eischt
op 't punt van kleeding en opschik en alles wat
de uiterlijke vertooning betreft, zoo verbazend
veel, dat er voor de maag, ook van aanstaande
moeders, niets overschiet dan spijzen, wier hoofd
bestanddeel uit water en nog eens water bestaat.
Nu we zoover van de natuur afgeweken zijn,
dat een groot deel onzer kinderen niet krijgen
kunnen wat hun toekomt, zijn we naar de we
tenschap gegaan met de vraag: geef ons iets
kunstmatigs in de plaats voor het natuurlijke,
dat we er bij ingeschoten hebben
En de wetenschap is aan 't zoeken gegaan
en - zoekt nog altijd, men kan vrij zeker zeggen
dat ze zal blijven zoeken, zoolang 't menschdom
bestaan zal. Want een universeel voedingsmiddel
voor den jongen mensch bestaat niet buiten het
natuurlijk voedsel.
Onze vaderen waren groote liefhebbers van
pap. Wat brood of beschuit, goed gekookt en
geklutst en behoorlijk met suiker aangemaakt,
daar smulden de zuigelingen van. En ieder, die
onze voorvaderen niet anders kent dan bij ge
ruchte en ze zich voorstelt als Trompen en
Piet Heins, als watergeuzen of als de kloek
gebouwde schutters op den schuttersmaaltijd van
Van der Helst, moet wel denken dat ze 't toen
zoo mis niet hadden. Doch - noch de geruchten,
noch de schilderijen vertellen iets van hen, die
vroegtijdig ten grave daalden en die uit de
forsche regenten onzer achttiende eeuw 't ge
volg wil trekken dat te dier tijd een sterker
geslacht leefde dan tegenwoordig, zal het gaan
als ons, die eens door een Noordhollandsch vis-
schersdorp wandelende en de kloek gebouwde
mannen en vrouwen beschouwende, daaruit het
besluit trokken dat 't daar wel een gezond oord
wezen moest, waarop een deskundige ons ver
zekerde dat de percentsgewijze sterfte in geen
andere gemeente van N.-Holland zoo groot was
als juist in dat, bewoond door die flinke ge
stalten.
Nu de pap veroordeeld is, althans onder de
ontwikkelde klasse, is het wel opmerkelijk dat
ze allerwege in een anderen vorm weder op
duikt. Eerst is het buitenland begonnen ons
een mengsel aan te prijzen en thans wedijve
ren onze inlandsche fabrikanten in de samen
stelling van kindermeel, dat, naar het heet, aan
alle vereischten voldoet. Een ieder komt met
één of meer gezaghebbende namen, die als vlag
de lading dekken. Zóó komen de papkindertjes,
waartegen Heije en Allebé zoo nadrukkelijk
waarschuwden, reeds voor jaren, weer terug.
Nu wordt echter geen brood of beschuit aanbe
volen, maar knutselt de een met gemalen rijst,
die met tarwebloem, een ander met eikel-
meel, enz.de naam is veranderd, maar de
voeding in 't wezen der zaak niet.
Een kind, dat de bron verdroogd vindt waar
uit het 't recht heeft voedsel te vragen, moet
zich tevreden stellen met eenig surrogaat. Wat
zal nu het beste zijn? Naar we meenen dat,
hetwelk van alle surrogaten 't allerdichtst nabij
komt aan 't natuurlijk kindervoedsel. Geeft de
natuur ooit een kind meelkost te eten? Nim
mer. Het ontvangt dierlijk voedsel, uitsluitend
melk. De vraag wordt dus eenvoudiger en luidt:
welk van onze melksoorten komt 't meest de
moedermelk nabij
De wetenschap heeft daarop reeds lang 't
antwoord gegeven. Het meest nabij komende is
ezelinnenmelk, doch deze is om den hoogen
prijs voor 't gros der menschen onbereikbaar,
en op deze volgt de koemelk.
De onvervalschte melk van een gezonde koe
en deze verdund met zuiver water en met suiker
gezoet komt het meest nabij natuurlijk kinder-
voedsel en is daarom in de eerste plaats aan
te bevelen. Aan mislukking staat men echter
ook met deze bloot. Doch dit geeft nog niet
het recht ze als gepast surrogaat te veroordeelen
en in 't plantenrijk naar een plaatsvervangster
te zoeken.
Is melk een uitstekend voedsel, ze stelt niet
temin het kind ieder oogenblik van den dag
aan groote gevaren bloot. Men is nimmer ge
heel zeker van den gezondheidstoestand der koe,
ook dikwijls niet en in de steden bijna nooit
van de eerlijkheid der leveranciers. En dit
daargelaten, de koemelk bevat veel kaasstof, die
in de kindermaag tot een klomp stremt en alzoo
moeilijk verteerbaar is. Al deze bezwaren ver
dwijnen wanneer men zijn toevlucht neemt tot
verdikte melk, gelijk ze sedert lang uit Zwit
serland ingevoerd is en thans ook in ons land
gefabriceerd wordt. Dit nationaal product kan
de vergelijking met het vreemde gerust door
staan en is als kindervoedsel verre te verkiezen
boven gewone koemelk.
Een ander, niet minder groot gevaar, ook
wanneer men gecondenseerde melk gebruikt, be
staat in de werktuigen tot het nemen van voed
sel gebezigd. Deze worden vervaardigd uit glas
en elastiek. Goedkoope soorten van 't laatste
zijn niet betrouwbaar, daar ze in den regel
stoffen bevatten, die vergiftig zijn.
En wanneer bij het gebruik ook van het
beste materiaal niet een zorgende hand waakt
over deze dingen, staat het kind nog elk oogen
blik aan vergiftiging bloot. De ouders zullen
wèl doen, daarvan de zorg aan geen vreemde,
zelfs geen meid of baker, toe te vertrouwen.
De verleiding voor dienstbaren, om een ge
bruikte flesch nog maar eens weer te vullen,
is te groot om het kind daaraan bloot te stel
len. Schoon maken, onophoudelijk schoon ma
ken, is hier dringend noodzakelijk. Omspoelen
met koud of zelfs warm water beteekent niets,
daar dit de overblijfselen van 't gebruikte voed
sel niet vernietigt. Dit geschiedt eerst, wanneer
de flesschen met kokend water en soda worden
behandeld en 't zuigapparaat in water op zijn
minst eiken dag eenmaal vijf minuten opgekookt
wordt.
Neemt men deze voorzorg niet en in den
regel maakt men het zich uit onwetendheid
omtrent het gevaar gemakkelijk dan is men
niet geheel onschuldig aan 't lijden van 't jonge
kind, indien dit aan ingewandziekte ten grave
daalt. Deze groote slokop van kinderlevens ont
staat vooral uit de sporen van bederf, die het
kind met het voedsel tot zich neemt.
We weten het, ook bij de beste voorzorgs-
EEN NOVELLE
J. v. D1RKINK.
12)
Terwijl naderde Lucie Lahnbeek-hoeve. Droo-
merig keek ze voor zich neder. Het gras was
vochtig van de dauwze had het koud in haar
dun kleed en een vreemde onrust had zich van
haar meesier gemaakt. Reeds berouwde het haar,
dat zij deze geheime wandeling had ondernomen.
Hoe belachelijk scheen haar bij het morgenlicht
deze daad. Daar hoorde zij een ruiter. Lucie
luisterde; de hoefslag van het paard kwam uit
de richting van haar vaders huis. Het hart sloeg
haar van vreeselijke angst. Nu verstomde het ge
luid het was niets, zij had zich vergist.
In de verte klonken de ontstemde instrumen
ten der wegtrekkende muzikanten. Lustige liede
ren klonken door de lucht; uit heesch gezongen
kelen weerklonken kreten en groeten, vergezeld
van hondengeblaf op de naburige hoeven.
Lucie ging vlugger voorwaarts. Eindelijk hoorde
ze stemmen in de nabijheidze spraken luid en
druk. Haar naam werd genoemd, Wiesjes naam
ook en toen klonk een vreeselijk woord: »Dood,
ja, hij is dood.« Als de bijl van een beul trof
dit woord haar hoofd. Haar tanden klapperden;
haar hart stond stil en zij was niet in staat den
eenen voet voor den anderen zetten. Zij zonk
op den weg neer in het natte gras en pijnigde
haar verstand met de vraag, of het waar kon
zjjn.En indien het zoo ware, wat dan
Wat verder?
Ieder wist, dat ze haar broertje met geen goede
oogen had aangezien. En als men thans hare afwe
zigheid van huis vernam,O, men wist het
reeds! Wat zou ze zeggen, waarmee haar nach
telijke uitstap bedekken of rechtvaardigen?
Zou Karei haar niet eeuwig verachten? Zou
ze niet in aller oogen een spion schijnen, als
ze de oorzaak van haar geheimen tocht bekend
maakte? Neen, geen foltering zou haar dit ge
heim ontrukken.
Maar wat was dat! Lucie sprong met een
schreeuw op. Karei van Detten kwam haastig,
boos, en met fonkelende oogen den weg langs
en recht op haar af.
>Aha, waar kom je van daan? Men mist je
op de hoeve!* riep hij haar toe. »Uw knecht
reed me daar juist voorbij en zei het me. Waar
was je, toen de kleine stierf?*
Lucie had moeite zich overeind te houden.
Dus geen dwaling, gruwelijke waarheid was het.
Gestorven was hij. Wanneer? Misschien pas,
of een bliksemstraal van helschen argwaan
ging door haar hart als hij eens door Wiesje
verstikt wasO Godneen, dat kon,
dat mocht niet zijn.
»Vertel, watje weet!?« zei ze toomloos; haar
adem stokte. Karei zag het; Lucie's verwarde
blik boezemde hem meelijden in.
»Ik kom zoo even van vrouw Klewes. Mijn
weg voerde me, toen ik van Dütting terug kwam,
daar voorbij, en daar heb ik Wiesje in een ver-
schrikkelijken toestand, die aan krankzinnigheid
grenst, aangetroffen. Men heeft haar half ver
stijfd en levenloos bij het Christusbeeld gevon
den. De aanblik van dat beeld heeft het arme
kind nog tijdig tot bezinning gebracht en haar
van een ontzettende daad, zelfmoord, terugge
houden. Dadelijk heeft de jonge Klewes haar
in huis gesleept. Slechts langzamerhand hebben
wij haar de bekentenis ontlokt, dat men den
kleinen erfgenaam dood bij haar in bed heeft
gevonden, 't Is ellendig te zien, hoe het meisje
er uit ziet!*
Karei had dat alles met koortsachtigen haast
uitgesproken en Lucie niet uit het oog verloren.
»Waar kom jzoo vroeg van daan, Lucie
vroeg hij, haar scherp aanziend.
Daar zonk ze op den grond en lag daar als
een marmerbeeld. Zou ze hem alles openbaren,
haar hart voor hem blootleggen? Kon ze hem
niet om bescherming bidden voor haar vader?
Zou haar openlijke bekentenis niet strekken om
Wiesje vrij te spreken? Ja, ja, ze moest, ze
wilde alles bekennen.
Langzaam liet ze de handen van haar gelaat
glijden. Op dit oogenblik was ze roerend schoon
van rouw en deemoed, terwijl het besluit van
haar rechtschapen hart langzamerhand tot hel
derheid kwam. Heeds had Lucie het woord van
bekentenis op haar tong, toen op de plaats
waar de weg naar Düttings-hoeve heenleidde
een man uit het struikgewas te voorschijn trad.
Het was de jonge Klewes.
»Kijk eens aan, die twee in een geheim onder
houd!* riep hij spottend. Hoe gauw kan toch
de meening veranderen!* voegde hij er met blijk
bare tevredenheid bij. »Nu ziet men, dat het
de prinses geheel naar den zin is, dat de erf
genaam van den troon voor haar plaats gemaakt
heeft. Nu, niet voor niemendal is ze bij nacht
en ontijd uit het huis gevlucht
»Op 't laatst zal men me nog een moorde
nares noemenontwrong zich met moeite aan
de keel van 't ongelukkige meisje. Bloedrood
sprong ze op.
Klewis trok eerst den eenen, toen den ande
ren schouder op, klapte met de vingers in de
lucht en ging fluitend heen.
De jonge van Detten staarde somber voor zich.
Waarover toch dacht hij na? Lucie rilde bij de
gedachte, dat hij haar de schuld van den dood
van haar broertje kon geven. En toch, als ze
goed nadacht, had ze werkelijk de schuld niet?
Als.NeenneenZe kon hem nooit ofte
nimmer openbaren, hoe het was toegegaan. Want
hoe zou ze hem haar nachtelijke tocht verklaren?
a>Kom, Lucie, je zult doodelijk verkouden
worden,* bad hij zacht en greep haar hand; als
de hand van een doode rustte zij in de zijne.
Willoos volgde zij hem, toen hij haar naar huis
leidde. Geen woord werd tusschen hen gespro
ken. Lucie gevoelde, dat hij haar vreemd was
geworden, dat haar ongeluk geen weerklank
vond in zijn gemoed, dat zijn hart haar niet
meer toebehoorde. Thans was haar alles onver
schillig. Och, dat de aarde haar verzwolgzonder
zijn. achting en liefde was de wereld haar een
groot graf.
Als Lucie gemeend had, dat haar vader op
haar wachtte om haar een pijnlijk verhoor te
doen ondergaan, dan had ze gedwaald.
Dof als verlamd, liep Schulze nog altijd om
het lijkjeSlechts nu en dan steeg een pijnlijk
steunen uit zijn borst, en murmelden zijn lippen
een vloek.
s>'t Is als een godsoordeel,* dacht Lucie »zijn
geluk maakte hem duizelig, hij moest vallen
Ze had geen troost voor haar vader, maar
thans trok haar hart naar heur moeder. >0, lieve
God!* smeekte ze handenwringend, »wees barm
hartig en troost mijn moeder! Laat mij lijden
voor de beste, de goedigste aller vrouwen.* Lucie
trok hare schoenen uit en sloop zachtkens in de
kamer. Op de knieën sleepte ze zich naar het
bed van de zieke en verborg toen het gelaat in
haar handen.
Vergeef, moeder goede moeder, vergeef
meO, ik ben het niet waardmaar ge
zijt een engel!* kwam afgebroken over Lucie's
lippen.
Vrouw Schulze hief het hoofd op, en tastte
met koortswarme, doorzichtige handen rond.
»Wie weent daar, gij Lucie?* vroeg ze vrien
delijk. »Kind wees getroost. Je broertje is een
engel in den hemel. De lieve God heeft hem
liever gehad dan wij. Hij was altijd zoo'n teer
wurmpje, dat ik zijn vroeg heengaan wel kon
vooruitzien. Maar voor Schulze is 't een zware
slag. Een beproeving van boven. Ik vrees, dat
we deze tuchtroede van God wel verdiend heb
ben; en daarom laat ons niet morren, opdat
Hij ons niet geheel ter neder werpt.*
Lucie verging onder deze troostwoorden bijna
van berouw en schaamte. Moeder, innig ge
liefde moeder, hebt u me van harte vergeven,
dat ik dikwijls zoo wonderlijk was? Och, ik
had onzen Jozef toch innig lief, al toonde ik
't niet,* bekende Lucie, zich tot zelfverloocbe-
Het Land van
en Alteoa,
He Langstraat en de
DOOR