Iets over oogen.
FEUILLETON.
1888.
Jtë 647.
ZATERDAG 14 JANUARI.
Uitgever: L. J. YEEHMAH, Heusden.
1
aiVïi'jiV.
VOOR
Dit blad Terschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden, 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
tot
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Mocht misschien een onzer jeugdige lezers of
schoone lezeressen meenen thans eens iets echt sen
timenteels te zullen lezen, dan zou hij of zij
zich zeer bedrogen vinden. We zijn op 't oogen-
blik voor de meest hemelsch blauwe of ondoor-
grondelijkst diepe bruine oogen zoo ongevoelig
als een molensteen; de smachtende oogen der
heerlijkste brunette trekken ons even weinig
aan als de bliksemende oogen van den gebaar
den krijgsman ons vrees inboezemen. Onze te
genwoordige beschouwing heeft niets te maken
met sympathie of antipathiewe wenschen alleen
iets te zeggen over oogen uit een natuurkundig
oogpunt gezien. En nu moogt ge ons onbeleefd
of zelfs lomp vinden, schoone lezeres, maar ver
geef het ons, want al onze gedachten zijn in
beslag genomen door oogen wonderlijker dan
de uwe, door de oogen namelijk van een
kreeft.
Veel, zeer veel jaren geleden, zooveel dat de
geleerden het over het getal volstrekt niet eens
zijn, leefde een merkwaardige knaap, wiens
beenderen en oogen thans nog bestaan. De na-
O O
tuurkundigen noemen hem een triboliet; wij
noemen hem een soort van kreeftniet dat hij
er nu juist zoo uitgezien moet hebben als onze
tegenwoordige kreeften, misschien had hij zelfs
geen beenen en kroop hij even als een regen
wurm, door zijn huid beurtelings uit te rekken
en in te krimpen, over den bodem van de zee
voort. We weten zeer weinig van hem, maar
dit weten we: hij had bijzonder merkwaardige
oogen. Daar ze uit harde, bijna onvergaanbare
stof bestaan, zijn ze voor ons bewaard gebleven.
We kunnen die oogen thans niet beschrijven;
maar weet ge, waarom we van deze oogen het
eerst spreken? 't is omdat ze iets bewijzen
kunnen. Natuurkenners hebben ze onderzocht
en 't is hun gebleken dat ze met die van onze
tegenwoordige zeekreeften en kapellen wat hun
inrichting betreft geheel overeenkomen; zoodat
we daardoor zeker weten, dat voor eenige dui
zendtallen van jaren het licht geheel dezelfde
eigenschappen bezat, die het nu bezitdat het
in die voorwereldlijke tijden de toenmalige be
woners op dezelfde wijze vervroolijkte als 't dat
thans ons doet. Zie, dat zegt ons die merk
waardige knaap, die voor vele duizende jaren
leefde zonder hem was de vooronderstelling
mogelijk, dat het licht in den loop der tijden
verandering kon ondergaan hebben.
En nu eerst iets over uw eigen oogen, mijn
waarde
Daar zitten ze, elk veilig in zijn eigen grot,
niet maar een holte gegroefd in een been, maar
een werkelijk kunstige grot, die uit zeven been
tjes is opgebouwd. Door deze inrichting zijn
uwe oogen voor elke beleediging beschermd be
halve van de voorzijde; daar staan ze dan ook
zelf op de wacht en moet door bliksemsnel
werkende blinden of door een afwending van
liet geheele hoofd het gevaar gekeerd worden.
Maar nu zou het u weinig helpen dat uwe
oogen zoo flink beschermd zijn, als ge ze niet
door een zekere machinerie in alle richtingen
kondt bewegen. Dan toch zoudt ge alleen dat
zien wat recht voor u was; voortdurend moest
ge uw hals bewegen of u op uwe hielen om
draaien en dat zou menigeen nog zenuwachtiger
maken dan hjj thans reeds is.
Meer willen we u voor 't oogenblik over uw
eigen oogen niet herinnerenmaar dit was noo-
dig om ze met andere oogen te kunnen ver
gelijken.
Eerst iets over de oogen van den bloedzuiger.
Misschien hebt ge ze nooit gezien; toch heeft
hij er tien, ze bestaan uit zeer kleine zwarte
puntjes op en om den bekhij kan ze in 't
geheel niet bewegen en daarom is 't voor hem
gelukkig, dat hij geen ruggegraat of hielen
heeft. Door de plaatsing van die oogen kan het
bloeddorstige dier gemakkelijk naar alle zijden
zien; en toch zal hij wel niet veel opmerken;
misschien dat de kleur der dichtstbijzijnde voor
werpen hem niet ontgaat, de vorm van al wat
maar een span van hem verwijderd is ziet hij
zeker niet. De bouw van zijn oogen is zoo een
voudig mogelijk; ze bestaan slechts uit door
schijnende kogeltjes, die van achteren en aan de
zijden voorzien zijn van een zwart behangseltje,
waarop de beelden van de voorwerpen, die er
voor komen, geworpen worden, even als de beel
den door een tooverlantaarn op het laken dat
ge tegen den muur hebt gehangen.
Dergelijke oogen hebben ook de regenwormen
en vele andere dieren. In 't voorbijgaan merken
we hier op, dat een dier heeft, wat het noodig
heeft, maar ook niet meer en tusschen twee
haakjes voegen we hier in dat Darwin dat uit
een wetenschappelijk oogpunt gezien heel anders
zou zeggenmaar wij maken geen aanspraak
op wetenschappelijke vorming en praten slechts
wat met u. En daarom vragen we, wat zou
een bloedzuiger of regenworm hebben aan oogen
gelijk de onze? De laatste brengt het grootste
deel zijns levens in den grond door en als hij
er uitkomt is dat om bij donker of schemering
wat in den dauw rond te kruipen; nieuwe in
drukken behoeft hij niet en aan bespiegelingen
bezondigt hij zich niet. Beide dieren hebben er
voor hun levensgenot genoeg aan, als ze slechts
schemering van licht kunnen onderscheiden en
ze hebben niet noodig in snelle jacht hun prooi
te overvallen.
Ook de slakken hebben zulke oogen, maar ze
konden niet op zonderlinger plaats aangebracht
zijn dan op de topjes der horens; en niet alleen
kan deze schoone hare horentjes met de oogen
er op naar alle zijden heenwenden, maar ze kan
ze ook met horens en al naar binnen halen om
zoo alle gevaar, natuurlijk alleen voor de oogen,
te ontgaan.
Zien we thans eens naar de insekten. Meent
ge dat de huisvlieg, da bij enz. genoeg zouden
hebben aan zulke eenvoudige oogen, wanneer
alleen licht van duisternis onderscheiden kon
worden Ze moeten ook den vorm onderschei
den en wel zeer vlugze moeten het gevaar
kunnen opmerken, van welke zijde het ook
nadert; ja, al kwam het van achteren. En dat
kunnen ze, zelfs de eenvoudige huisvlieg be
merkt de vijandelijke hand, die haar van ach
teren nadert, en dat wel zonder haar hoofd
om te wenden.
En zie nu eens, hoe snel die grimmige steek
vlieg, die schrik der kleinere insekten, daar
voort vliegt! Midden onder eene talrijke mug-
genfamilie werpt ze zich ze zien haar vijand,
ze vluchten naar alle zijden; maar de steekvlieg
grijpt de eene vlieg na de andere. En nu ze
een flinken maaltijd heeft gehouden, willen wjj
haar zeiven vangen. Hield het dier zich nu maar
stil, zoodat wij zijne oogen konden bezien, dan
lieten wij het gaarne levenmaar nu het zoekt
te ontsnappen en tegenspartelt, moet het ster
ven. Daar ligt het diertje en beweegt geen poot.
Zie nu die oogen eensTwee halfronde kogels,
aan beide zijden van den kop, glinsteren u als
in veel vakken geslepen diamanten tegen. Met
onze oogen kunnen wij zoowat een zesde ge
deelte van een cirkel, dien we om ons heen
trekken, overzien; maar daarbij kunnen we onze
oogen slechts op een enkel punt van dien boog
vestigen. Maar het insekt met zijn samenge
stelde oogen kan tegelijkertijd wel zestigduizend
punten bezien, want eigenlijk bestaat elk zoo'n
samengesteld oog uit verscheiden duizenden van
oogen. Zoo komt het b.v. dat ge zoo moeielijk
een vlieg van achteren of op zijde kunt grij
pen dat een kapel door een rozenperk heen
fladdert zonder het hoofd te wenden, terwijl ze
EEN NOVELLE
VI.
13)
In den namiddag kwamen de arts en de gees
telijke. De eerste maakte uit, dat de kleine aan
krampen was gestorvenvan een dood door
verstikking kon geen sprake zijn. De geeste
lijke voorzag vrouw Schulze van de sacramenten
der stervenden en daarna had hij de moeilijke
taak de door smart bijna krankzinnige Lucie te
troosten. Een heel uur bleef hij in de kamer,
waar het lijkje lag. Aan zijne voeten knielde
in tranen van berouw ter neer gebogen, het jonge
meisje en verlichtte vol vertrouwen haar bezwaard
gemoed.
Op Schulze oefende de toespraak van den gees
telijke volstrekt niets uit. Hij was al te gevoe
lig uit zijn hemel gestort; door dezen val was
hij als verpletterd en in 't hoofd gekrenkt.
Van Schulze's hoeve richtte de oude geeste
lijke zijne schreden naar 't huis van vrouw Klewes.
Hij vond de oude alleen. Wat hij met haar
sprak, moet wel diep in de verborgen schuil
hoeken van haar hart gedrongen zijn, want ze
werd geheel kleinmoedig en versaagd. En ein
delijk bekende ze onder angst en beven, dat ze
vijftig jaren geleden, in 't geheim ten bate en
met medehulp van Schulze-Lahnbeck en diens
vrouw, het pasgeboren dochtertje van dezen ge
ruild had tegen den zoon van de weduwe Eggers.
»Met de meisjes heb ik geen geluk,had Schulze
gezegd. Weduwe Eggers, die geen brood in
huis heeft kreeg dezen nacht een zoon, een waar
prachtexemplaar. De ruil tusschen ons beiden
blijft toch in de familie, en de weduwe is er
mee te vreden, daar ze nu voortaan geen gebrek
meer zal lijden. Ook schenk ik mijn dochter,
als ze in leven blijft, een flinke geldsom, en aan
de dorpsgemeente zal ik zoodra de jongen zijn
veertiende jaar bereikt heeft, een kapel geven.
De tegenwoordige Schulze-Lahnbeck was dus
tegen klein-Wiesjesmoedergeruild.Deze bekentenis
van vrouw Klewes werd door het handschrift,
dat Lucie gevonden had en waarvan ze den
inhoud aan den geestelijke had meegedeeld, be
vestigd. Bepaald met het doel, dat de geeste
lijke vrouw Klewes ondervragen en Schulze voor
bereiden zou, had Lucie hem dit verteld.
Wiesje, de kleindochter van den overleden
Schulze-Lahnbeck, was dus de rechtmatige erf
genaam van de hoeve en niet Lucie, die zich
steeds als zoodanig beschouwd had.
Laten we de zaak voorloopig geheim hou
den,raadde de geestelijke. Vrouw Schulze
beleeft denkelijk den avond niet meer. De lieve
God heeft een zware beproeving op de familie
gelegd. Ja, ja, de zonden der ouders worden
bezocht aan de kinderen. Wie weet hoe de trot-
sche Schulze, die door het geluk niet veredeld
werd, dezen schrikkelijken val verdragen zal.
De dokter vreesde voor zijn verstand.
Vrouw Klewes kon zwijgen. Maar jubelend
sloot ze later Wiesje in de armen, toen ze haar
het oordeel van den dokter meedeelde, dat haar
van elke booze verdenking vrij sprak.
Wiesje kon evenwel niet tot rust komen en
pijnigde haar hoofd gestadig met de vraag hoe
toch wel het kind in haar bed mocht gekomen
zijn.
»Wie weet,« zei de oude om haar te troos
ten, Lucie kon den jongen niet uitstaan.
»0, als 't u belieft, geen woord meer!« viel
Wiesje haar angstig in de rede. Dat weet ik
beter. Lucie hield zich slechts zoo. Ze heeft
een eerlijk, goed hart; slechts haar hoogmoed
heeft haar in kwaad gerucht gebracht,, Maar
ze zou niet liegen, om
ï>Neen,« klonk eensklaps een stem achter haar.
»Maar Lucie was bloohartig! Nu echter is ze
gekomen om alles te bekennen.
Lucie stond achter haar. Niemand had in de
avondschemering haar binnenkomst bemerkt. Ze
ging naar Wiesje en gaf haar de handhaar
gelaat was bleek, in haar oogen schitterden
tranen.
Vergeef me, goed kind; ik heb u onvergeeflijk
leed gedaan. God was me genadig, anders had
ik uwen dood op mijn geweten. Thans echter
blijft me tijd om boete te doen; ik wil dien
gebruikenwant zonder boete vind ik nooit de
innerlijke vrede terug.
Ze zonk op een stoel, en na een poos ver
haalde ze vol berouw hoe alles was toegegaan.
»0, de dood,« zoo eindigde ze, »is een streng
rechter en het ongeluk is soms onze beste vriend.
Wie weet, waartoe de hoogmoed me nog zou
gebracht hebben. Sinds ik de ijdele vleierij der
wereld als een ellendig bedrog heb leeren ken
nen, zie ik den weg, dien ik voortaan te gaan
heb, voor me. Mijn goede moeder is in den
hemel. Toen moest ik weg uit huis, want elk
gedachteloos woord uit den mond van opper
vlakkige menschen is me een slangenbeet. Slechts
in uw hart, Louize, wensch ik een plaatsje te
behouden. Ge hebt u zelve rein bewaard, als
vuur in den smeltkroes; u zal ook het geluk
niet overmoedig en dwaas maken.
Ze brak in een hevig geween uit. Wiesje had
beide armen om Lucies hals geslagen. Haar bei
der tranen vermengden zich.
»Ik hei» H altijd lief. had, Lucie, en nu mijne
goede meesteres dood is, wil ik gaarne u .urnen.
Dienen, gij, mij o kleine onschuldlachte
Lucie. Maar ze zweeg, want vrouw Klewes
wenkte haar met de oogen.
Drie dagen later bewoog zich een lange lijk-
statie naar het kerkhof van 't dorp. Vrouw
Schulze met haar kindje in den arm werd naar
haar laatste rustplaats gebracht.
Wiesje bleef verder niet bij vrouw Klewes,
noch op de hoeve van Schulze, maar bij den
geestelijke, waar ze zich in alle huishoudelijke
zaken verder bekwamen zou. Niemand bezocht
trouwer het huis van den pastoor dan Karei
van Detten.
Spoedig verbreidde zich het gerucht, dat Schulze
krankzinnig was geworden; hij werd naar een
krankzinnigengesticht gebracht. Kort daarna
begon Lucie het door haar zelve gekozen beroep
van zielen verpleegsterze verliet voor altijd haar
geboortegrond, hoewel Wiesje weigerde haar recht
matig erfgoed in bezit te nemen.
De oude Schulze-Detten werd haar voogd.
Hij liet nu dadelijk met den bouw van een kapel
beginnen en ook met dien van een prachtig
schoolhuis, als boete omdat men met den beloof
den kerkouw op Lahnbeck zoo lang getalmd had.
Als na jaar en dag Wiesje Eggers met Karei
von Detten voor het altaar trad, was ieder met
den overgang van Lahnbeck tevreden.
Toch werd de bruiloft in alle stilte gevierd
want acht dagen vroeger was de vroegere Lahn-
beck-Schulze uit het krankzinnigengesticht ont
slagen en naar zijn oude bezitting wedergekeerd.
Hij is een stil, vroom man geworden en wordt
door Wiesje en Karei als een vader geëerd.
Het liefst vervult hij den dienst van koster in
de nieuwe Kapel. »Want,« zegt hij met een
dof lachje, »wie zich zelf vernedert zal verhoogd
worden, en omgekeerd. In gindsche wereld zal
ik zeker weer een groot man worden.
(Slot.)
en de
s Ma
doou
.J. V. D1RKINK.