Ill
FEUILLETON.
Wat is liefde?
M 649.
ZATERDAG 21 JANUARI,
1888.
Uitgever: L. J. VEERMAH, Heusden.
VQOB
Dit blad rerscbjint WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnemantsprys: per 8 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Vroeger zei men: van Alkmaar begint de
Victorie! tbans zullen wij dit dienen te ver
anderen in: van Utrecht begint zij.
Enkele heeren, welke zeer uiteenloopende
politieke meeningen hebben, die bovendien zeer
verschillende godsdienstige denkbeelden zijn toe
gedaan, hebben zich te zamen verbonden tot
het oprichten eener kiesvereeniging*.
Deze kiesvereeniging zal geene personen dienen,
geene kerk, geenerlei belang, dan alleen dat
van het vaderland. Zij zullen trachten den school
strijd te beslechten, zonder de toekomstige ont
wikkeling onzer kinderen in de waagschaal te
stellenzij zullen trachten den vrede te her
stellen, zoo roekeloos en onverantwoordelijk
verbroken.
Een nieuwe Unie van Utrecht.
Wij weten nog niet of zij zullen slagen
dat staat vaak niet in onze macht, vooral niet
als de kankerwortel der tweedracht en gods
diensthaat reeds vezels schoot in de harten der
menschen, doch reeds het pogen verdient
waardeering en toejuiching.
Daarom vermelden wij thans met eere »de
mannen van Utrecht!*
Vlak bij de Domkerk staat het standbeeld
van Jan van Nassau, den broeder van den
grondvester onzer onafhankelijkheid, den hoofd
bewerker der Unie, die in 1579 te Utrecht werd
gesloten en meer dan tweehonderd jaar den hoek
steen onzer vrijheid bleef.
Eendracht maakt macht*, dit, zegt men,
ruischt in de stilte van den nacht van de bron
zen lippen des edelen graven.
En het is doorgedrongen tot het hart dier
heeren, dat nog warm klopt voor onze vrijheid,
voor dien enkelen nazaat van den bronzen man
op het Domplein, voor onzen koning.
Wij staan aan den vooravond van gewichtige
gebeurtenissen't monster van regeeringloosheid
en socialisme steekt stout en stouter den ijzeren
kop op en loopt verwoed tegen onze instellin-'
gen in, en verwrikt ze hier en daar.
Of ook in o n s vaderland woelgeesten, war
hoofden en tweedrachtzaaiers een veld ter be
arbeiding, liever ter verwoesting, vinden zullen,
zal voor een groot gedeelte afhangen van den
geest en de werkzaamheid onzer wetgevende
macht, onzer toekomstige Tweede Kamer.
Daar moeten mannen zitting hebben als de
Utrechtsche, ernstige mannen, die niet zich zeiven
zoeken, maar 't heil onzes lands alleen.
Ieder, die met hen eensdenkend is en prijs
stelt op onzen goeden naam, den naam ons
door de vaderen ter handhaving toevertrouwd,
moet medewerken aan het verspreiden dezer
denkbeelden.
En aan nog iets.
Hij is verplicht met woord en daad dien
candidaat aan te bevelen, van wien men de
zekerheid heeft, dat hij zich aan het werk des
vredes, der verzoening, wil wijden.
Men worde toch niet moedeloos
Men zegge niet: wat zou onzen arbeid baten,
terwijl wij toch in de minderheid blijven
Dat is verfoeilijke lauwheid!
Is niet de stryd voor vooruitgang, voor ont
wikkeling, steeds zwaar en moeilijk geweest
Roept het beeld, waaraan wij u straks her
innerden, u geene reeks van jaren voor den
geest, waarin geslachten alles opofferden voor
de vrijheid van geweten eene vrijheid nu
eerst verkregen, doch ook nu weer bedreigd?
Andermaal ten strijde zij het weer voor
tachtig jaar.
Den mannen van Utrecht de hand gereikt
Jan van Nassau's stem verstaan:
Eendracht maakt Macht.
Eene kiesvereeniging, al bestaat zij ook uit
twee of drie leden, mag niet ontbonden worden,
als niet het uiterste is beproefd om haar uit
te breiden.
Waar twee of drie vergaderd zijn in naam
der vrijheid, daar is de Nederlandsche maagd
in hun midden.
Wie gelooft aan de zegepraal onzer begin
selen, wanhoopt niet, wanhoopt nooit
Buitenland.
De correspondent van de Times* te Peters
burg deelt mede, dat de vermindering van het
effectief der Keizerlijke garde zich bepaalt tot
het naar huis zenden van een duizendtal man
schappen. De vredelievende beteekenis van dezen
maatregel heeft dus niet veel om 't lijf.
Uit Weenen wordt aan de Times* gemeld,
dat de vredelievende verzekering van den Czaar
aldaar niet veel indruk maakte, omdat men be
grijpt, dat Ruslands belang meebrengt de oorlogs
vrees te doen verdwijnen ten einde een leening
te kunnen sluiten.
o
De Times* meldt uit Weenen, dat de politieke
toestand in ernst toeneemt, daar Rusland voort
gaat troepen aan Oostenrijks grenzen bijeen te
trekken. Drie nieuwe legerkorpsen, thans ge
stationeerd te Kieff, Odessa en Kischeneff, wor
den bijeengetrokken in Bessarabië en daarenboven
het tweede Kaukasische legerkorps, hetwelk nog
nooit den Kaukasus verlaten heeft. Depêches
uit Polen spreken van eene koortsachtige bedrij
vigheid in militaire zakenalle spoorwegmaat
schappijen hebben bevel gekregen het rollend
materieel te vermeerderen, terwijl talrijke buiten-
landsche kooplieden in de grensdistricten last
gekregen hebben hunne kantoren te sluiten en
velen reeds te Krakau zijn aangekomen.
o
De »Kreuz-Zeitung« bevat een bericht uit
Brussel, dat aldaar en te Amsterdam nog altjjd
pogingen worden aangewend, om eene Russi
sche leening te sluiten.
o
Naar de Daily News* uit Weenen verneemt,
acht men het aldaar onwaarschijnlijk, dat er
tusschen de mogendheden een accoord getroffen
wordt omtrent de maatregelen, ten opzichte van
vorst Ferdinand van Bulgarije te nemen.
o
Sedert verleden week Woensdag zijn te Odessa
geen buitenlandsche posten aangekomen, wijl
het spoorwegverkeer door de hevige sneeuw
stormen geheel is gestremd.
Ook in Griekenland is de post- en telegraaf-
gemeenschap door de sneeuw verbroken.
o
Keizer Wilhelm is weder geheel hersteld. De
bejaarde vorst verschijnt weer aan het hoekven
ster van zijn paleis en vertoont zich daar weer
aan zijne Berlijners. Ook de berichten over den
toestand van den Kroonprins luiden zeer gun
stig. Men verwacht den prins hier tegen het
voorjaar weder terug; hij is dan bijna een ge
heel jaar afwezig geweest.
o
De Italiaansche Regeering laat, zegt men, te
Philadelphia een pneumatisch kanon maken, dat
op vier mijlen afstands een bom kan werpen
met 300 kilogr. dynamiet gevuld.
Deze week zijn te Boxley, in Kent, viooltjes
en sleutelbloemen in groote hoeveelheid geplukt.
Gelukkig land!
Er moeten te Madeira hevige botsingen heb
ben plaats gehad tusschen de politie en de lan
delijke bevolking, wegens de weigering van be
lastingbetaling dooï de minder gefortuneerden.
Aan beide zijden moeten eenige dooden geval
len zijn. Er zijn 350 militairen aangekomen,
om de orde te herstellen.
o
NAAR HET DUITSCH
FELIX DAHN.
2)
»Welnu, dan komt ge juist bijtijds, om mij
den bruidloop om de slanke maagd ie zien hou
den. Ik heb,* laehtte hij, »aan koning Hako
slechts een eed gedaan, om de jonkvrouw niet
van het eiland te laten ontvluchten. Dien eed zal
ik houdenAls jonkvrouw zal zij niet van mij
scheidenMet mijn hand zal ik deze riet-gestalte
verpletteren. Zij heeft mij in vlam gezet, -
zij wordt mijn vrouw met goedheid of met ge
weld
»Zoo lang ik leef niet!*
»Wat gaat het u aan?* schreeuwde de reus.
Waarlijk, het blanke lelietje is u genegen
Slechts de tonen uwer harp brengen leven in
het koel blauw oog; slechts bij den klank van
iiw stem trekt soms een zacht rood over haar
bleeke wangen.*
>Zy is verloofd.*
»Met den idioten-vorst Kjartan. Wie echter
weet, of zij den Kelt lief heeft? Wie kan dat
zeggen?*
»Zij zegt het.*
»En wien! Kan u dat schelen?*
»Mijn haar wordt grijs.*
»Bah, uw haar is nog geheel bruinEn uw
hart is warm. Meent ge, dat men dit niet merkt
uit uw harptoon? De woorden, die gij daarbij
zachtkens zingt, verstaat men niet. Maar die
harptonenHoe zij lokken, smachten, klagen,
stormen! Niet alleen mijn nicht, dat jonge,
dwaas ding, sluipt in 't geheim u na in de
klippen, gedurende den nacht; maar ook de
dienstbaren, de ruwe knechten, zij verlaten visch,
spek en ale, om naar u te luisteren. Nooit hoorde
ik op alle vorstenhoven zulk een harptoon. En
ook de anderen niet. Slechts die koning Harald...*
»Dien hebt gij toch nooit gehoord.*
»Ik niet! Maar een der knechten die was
eenmaal op Thule; sedert is hij blinddie zeide
onlangs»zoo speelt nog slechts Harald op de
harp.* Maar toegegeven! »Wat bindt u aan
deze koningsdochter?*
»Ik zeide reeds: een gelofte.*
»Hoe lang kent gij haar?*
»Vier jaar.*
»Waar troft gij haar aan?«
>In haars vaders kalle. Die had haar juist
met Kjartan verloofd.
ï-Slecht heeft de bruigom haar behoed! Spoe
dig daarop werd zij gevangen genomen, terwijl
zij met hem aan het strand den reiger jaagde.
Grimmig viel Dagfred in: >Hij liet haar grij
pen voor zijne oogenen verborg zich
in het riet en redde zijn leven!*
»Hebt gij soms de gelofte gedaan,* lachte de
goeverneur, »haar te bevrijden en haar tot dien
bruigom terug te voeren?*
»Neen.«
»Nu, dat is goed. Want wees voorzichtig,
Scalde: gij zijt mijn gast, mij dringend door
den koning aanbevolenmaar wilt gij die ont
voeren, ik sla u dood.*
»Ik wil haar niet ontvoeren. Al woorden ge
noeg; al te veel reeds.*
Hij trad de deur uit.
Hardbrand zag hem dreigend na: »De gast
wordt lastig. Ik kan hem niet tot bruiloftvie-
ren gebruiken, wanneer ik het »riet« in deze
armen knak. Nu, mijn pijl mist nooit en de
zee is diep.*
III.
Hoog in de bovenste verdieping des torens
in een smal vertrek, zat de bleeke jonkvrouw
op een houten van verscheidene treden voorziene
zitplaats, den aim op de steenen balustrade van
het eenige vensterluik; dit verleende het eenige
uitzicht over de oneindige zee; droomerig keek
Halla uit. Ze lette er niet op, hoe Dala de rood-
lokkige nicht des goeverneurs, aan hare voeten
knielend, het lange goudgele haar der gevangene
had losgemaakt, en nu met de teedere vingeren
daarin woelde, streelend en liefkoozend, zacht
en teer, zelfs teerhartig. Dala was kleiner dan
het slanke koningskind, in weelderige volheid
welfden zich hare bekoorlyke vormen.
>0, hoe schoon, hoe betooverend schoon is
uw gouden haar, gebiedster,* sprak zij, in beide
open handen den vollen overvloed wegend, en
dan liefkozend aan beide wangen drukkend.
»Het is zoo schoon, het moet zoo schoon zijn,
omdat hij het lief beeft, fluisterde zij zacht.
»Noem mij niet gebiedster, kind. Ik ben
immers de dienstmaagd van uwen oom.«
»0 neen, nooit! En al gingt gij in ketenen,
gij waart toch de zaligste op aarde!* Vol geest
drift sloeg zij de schoone, vurig lichtende, hel
der bruine oogen tot haar op.
»Zie, Dala, duikt ginds, in het westen, geen
zeil op?«
Haastig strekte zij den arm door het luik.
>Laat zien.« De kleine rekte zich op de teenen.
»0, neen! het is slechts een wit wolkje. Hoe
vaak hebt gij dat nu reeds gemeend!*
»Ach ja, hoe vaak nu reeds! En steeds was
't een droom
»Zoo sterk verlangt gij hier van daan te
komen?*
»Ach, met mijn gansche ziel.*
»Het is onbegrijpelijk,* sprak Dala halfluid
voor zich heen. >Ofzeg, is het uw ver
loofde? Zijn het zijne kussen, waarnaar gij zoo
zeer verlangt Zy had het zeer zacht in het
oor harer vriendin gefluisterdzij bloosde uiter
mate bij de schuwe en brandende vraag.
»Kussen?« antwoordde Halla, langzaam met
de hand over den schouder, en het donkergroene
gewaad van het vurige meisje heenstrijkend.
»Ik weet niet van kussen. Vorst Kjartan heeft
mij éénmaal op het voorhoofd gekust,
toen vader mij aan hem verloofde. Drie dagen
kende ik hem. O neenNiet naar hem naar
mijn vader verlang ik. En naar de vrijheid
Slechts voort van hier!*
»Ik versta u: mijn woeste oom...*
»Dat is het niet. Ik vrees hem niet.*
Dan waarom: »slechts voort van hier?«
»Ik weet het niet! Ilc kan het niet zeggen.
Ik geloof« nu sprak zij zeer nadenkend.
s>Hij is er de schuld van.*
»Nu, hij'De Scalde, meen ik. Of wel zijn
harptoon. En ook zijn zacht, bedekt gezang
uit de verte. Zijn stemBewegingloos van ver
bazing zagen de bruine, lichtende oogen op haar
neer. O Halla! Hij! Zijn spel, zijn stem ver
drijven die u? O, mocht ik mijn gansche leven,
zwijgend aan zijn voeten liggend, hem in het
ach zoo treurige gelaat zien, en luisteren naar
het stijgen en dalen zijner zachte stem, naar den
zilverklank, het dialect zijner woorden, mij koes
terend in den stillen glans van zijn wezen. Hij
trekt onweerstaanbaar aan.
Getroffen keek de koningsdochter op: »'t Kan
zijnofschoon ik dat nooit zoo zoo sterk ge
voeld heb, zooals gij het daar zegt, zooals gij
het daar zonder schroom, terwijl het mij ver
schrikt uitspreekt. Maar het zal dat wel zijn.
Ik ik wil niet getrokken wordenAan vorst
Kjartan, of aan vader wil ik denken, wil ik
moeten denken. Vaak druk ik het harde goud
mijner bruidsring tegen mijn vinger, tot hij mijn
pijn doet,hoor ik DaarGeheel in de
verte! Hoort gij het?*
»Of ik het hoor!«
»Voort! Weg van hier! O kon ik vorst
Kjartan mijn bruidstrouw door een daad, een
groote daad bewijzen
Snel stond zij op.
»Zeg Halla, gij houdt toch wel van dien
Kjartan?*
»Zeker! Ik ben immers zijn bruid. Ik behoor,
ik moet hem immers beminnen. Ook is hij schoon,
zeer schoon met zijne lichte lange lokken. En
jong. Veel jonger.
»Maar dat is geen antwoord. Bemint ge hem?*
»Toch wel! Zeker en waarachtig! Naar
alles wat ik daarvan weet. Want Dala, beste
Het Land tan Reisden
en Aitena,
He
en de
VAN