ER IS GEZEGD FEUILLETON. M 657. ZATERDAG 18 FEBRUARI. 1888. Uitgever: L. J, VEEEMAK, Heusden. VOOR Dit blad T«schjjnt WOENSDAG en ZATERDAG. ibonnem«ntipryi: per 3 maanden f l.OO. Franco per post zonder prijs- Tcrkoogiag. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs, Advertentiën 10 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Er is gezegd, dat wij een godsdienstoorlog tegemoet gaan! Mr. De Savornin Lohman heeft dit gezegd. Zou dit als leuze moeten dienst doen? Zou hij het wenschen? Zou zijne partjj er naar ver langen? Ziedaar eenige ernstige vragen, die wij, helaasniet stellig kunnen beantwoorden, 't Is nog niet zoo lang geleden, toen wij uit zjjn mond deze woorden vernamenwij blijven voortgaan, al zou ook daardoor 't vaderland te gronde gaan. Slechts noode brengen wij dit bittere woord in herinnering. Doch onwillekeu rig schoot het ons te binnen bij het lezen van de onrustbarende voorspelling, welke wij hier boven afschreven. Zou hij, zou zijne partij, dit begeeren? Wy gelooven het niet, omdat wij het zoo zeer zouden betreuren. De heer Lohman schjjnt een dweepziek man te zijn, die zich door zijn hartstocht herhaaldelijk uit 't goede spoor laat brengen. Over zijne persoonlijkheid kunnen wij moei lijk spreken en wij willen dit ook niet. Want wat beteekent die? Immers zeer weinig, in vergelijking met de beginselen der machtige party in den lande, wier woordvoerder hij schijnt te wezen. Bovendien spreken wij ongaarne over per sonen. Doch zou zyne party een godsdienstoorlog willen Wjj gelooven het niet. Welk Nederlander, die zijn vaderland lief heeft en christelijke zachtmoedigheid en ver draagzaamheid hulde wil brengen, durft naar voren treden en zeggen: ik begeer zulk een oorlog 't Zou ons verwonderen, als iemand deze driestheid bezat. Wij willen vrijheid voor ieders overtuiging en wij eischen dit recht ook op grond onzer geschiedenis. Staat en Kerk dienen van elkaar gescheiden te zijn geheel en al. En de regeering, die hare eigen onderdanen aanspoorde het zwaard te trekken tegen elkander, is eene regeering van Wandalen de beruchte barbaren der oudheid. En het volk, dat niet optreedt tegen onruststokers, niet in de bres springt voor de vryheid van denken en gelooven, is zijn bestaan niet langer waard! Zal ons volk dit zijn? Wy wenschten in de harten te kunnen lezen, om het met recht van wetenschap te kunnen verkondigen: ons volk wil den vrede. Het wil eendrachtig samenwerken, om den goeden naam en ons goed recht van bestaan te handha ven. Yan al wie tegen ons zijn, ook in ons dis trict, is er toch zeker niet één, die deze woor den niet zou willen onderteekenen. Yrede willen wij en wij gruwen van een godsdienst-oorlog. Intusschen is het zeer bedenkelijk, dat zij gesproken zijn, die geruchtmakende woorden. De onnadenkende wordt er zoo licht door op gezweept en verbitterd. In onze dagen moet men zulke dingen niet noemen dat zelfs is kwaad en verraadt al zeer weinig staatsmanbe- leid. Nogmaals herhalen wyhij zal het gezegd hebben, ook al verzekert hij zelf van niet, in blinden ijver. In elk geval onze medeburgers, die straks hunne stem zullen moeten uitbren gen op een liberaal of een clericaal, zullen ook, wanneer zij den laatste kiezen, in hun hart toch wel zeggen, als zij het stembriefje in de bus steken: »en toch geen godsdienstoorlog. Hoe dit moge zijn in elk geval zullen zy, die met ons huiverend de treurige woorden herdenken, dienen op te komen den zesden Maartom krachtig protest aan te teekenen tegen de partij, die toelaat dat zulke woorden worden gesproken, die toelaat, dat in 't smeu lend hout zoo roekeloos vuur wordt geworpen, waardoor de vlam kan uitslaan, groot genoeg om in een ommezien onze maatschappelijke in stellingen te verteren. Men bedenke toch, hoe licht het valt om te verwoestenopbouwen is moeilijker, 't Gaat zoo gemakkelijk om te roepen: dit deugt niet en dat deugt niet maar om iets beters te ge ven, dat valt zwaar. Dat wil niet zeggen, dat wij 't verkeerde moeten goedkeuren; neen, wy zijn allen dank baar, die ons aantoonen, niet met groote woor den of schoonklinkende leuzen, maar klaar en duidelijk aantoonen, waar 't verkeerde zit en wat verkeerd is, en waarom. Dan de handen aan den arbeid om het te verbeterenverbeteren langs wettelijken weg, volgens orde en regel. Geleidelijk moeten wij vooruit. De belastingen moeten hervormd, de ar beidsdag moet geregeld, kinderarbeid verbo den, het recht moet goedkooper, de plaatsver vanging moet afgeschaft worden, en nog veel meer dient veranderd. Wij erkennen dit allen. Doch dit alles moet geleidelijk geschieden, zonder krenking van recht of vrijheid, zonder belemmering van eenige godsdienstovertuiging. En een godsdienstoorlog dient boven alles vermeden. En dit kan zeer gemakkelijk, 't Is ook niet waar, dat wij aan den vooravond van zulk een verschrikkelijken dag staan, 't Gezond verstand van ons volk zal ons er voor behoe den. En 't is ieders plicht, dit gemakkelyk te maken. Buitenland. De »Belgique militaireverzekert dat de mili taire magazijnen aldaar in een beklagenswaar- digen toestand zijn. Zij bevatten nauwelijks het noodige om in geval van oorlog zes lichtingen der militie te kleeden en ook van deze zouden vele manschappen zich moeten tevreden stellen met oude kleedingstukken, die het in een veld tocht geen veertien dagen zouden uithouden. Als de armee mobiel moest worden gemaakt, zouden er niet genoeg nieuwe schoenen zijn voor drie klassen der militie en de linie-rege- menten zouden zonder een tweede paar moeten uittrekken. o De electrische verlichting der Parijsche ten toonstelling zal 2 millioen frs. kosten. Tot hiertoe is voor de tentoonstelling reeds 17a millioen frs. uitgegeven, dat is niet meer dan geraamd werd. Men verwacht dat alles in het begin van Mei 1889 gereed zal kunnen zijn; de openingsdatum is voorloopig op 5 Mei be paald. Er zijn reeds 9530 aanvragen van in zenders ontvangen. In Juli wordt aldaar in het Palais de l'lndustrie een tentoonstelling geopend van reddingstoestel len en al wat daarmede is verwant. o In de zaak Wilson zijn door het O. M. 17 getuigen opgeroepen. Voor het eerst is in Duitschland een Israëliet tot de ministeriëele waardigheid geroepen. De heer Elstatter, uit Karlsruhe, is tot Minister van Financiën in Baden benoemd. EGBERT CARLSEN. 2) >Zoo, uw vrouw heeft romantische neigingen,* herhaalde mijnheer von Martens. »Dan heeft zeker uw mooie tenorstem wel meegeholpen om haar te veroveren?* Volstrekt niet,* lachte de officier,»mijn vrouw weet zelfs niet dat ik ooit gezongen heb.* »Heb je dan je uitmuntende stem geheel la ten verroesten?* »Het luidkeels kommandeeren op het stoffige exercicieplein bederft elke stem,* gaf Pleiszen- bach ontkennend ten antwoord. »Dan zult ge den klephoorn des te ijverig bespelen.* »Die is niet minder verroest dan mijn stem.* »Hoe, je hebt de muziek er geheel aangege ven? O, dat is jammer! Ik heb nog zoo dik- wyls met genoegen aan den tijd terug gedacht toen we samen in dat kleine Hannoversche nest leefden te Fenhufen, jij als luitenant, ik als refe rendaris en we 's avonds te samen de schoonste serenades brachten. Gewoonlijk begon jjj de serenade op den klephoorn om de noodige op merkzaamheid te wekken, en dan begon het gezang, solo of duet, door mij op de guitaar begeleid. Wat ik meedeed had niet veel te bedui den, maar uwe uitvoeringen waren inderdaad uitmuntend. En nu veronachtzaam je dat talent zoo schandelijk?* »Wie zal ik thans nog een serenade bren gen?* lachte de officier. »De serenade is toch niet de eenige vorm voor de muziek. Hoe vervroolijkend en aangenaam toch werkt de muziek in 't gezin. Uw vrouw is toch ook muzikaal. Je betreurdet het immers daar straks, dat je me niet aan haar kon voor stellen, omdat ze zangles had. Wacht maar! ik zal haar uwe vroegere liefhebberij meededen, en haar verzoeken u aan te sporen om uwe. >Ik moet u dringend verzoeken, dat niet te doen. »Wat zet je een vreeslyk ernstig gezicht by dat verzoek.* Luitenant von Pleizenbach lachte en de ver drietige uitdrukking, welke zijn vriendelijk open gelaat voor een oogenblik had aangenomen, ver dween door dit lachen. Hij haalde een stoel naderbij en terwijl hij zich nederzette, zeide hij »Nu je er eens opgekomen ben, is 't het beste, dat ik je alles verklaar. Dat kan je ook gelijk tot antwoord dienen op de vraag, waar, wanneer en hoe ik Georgine heb leeren kennen. Mijne moeder heeft eigenlijk tot het denkbeeld aanlei ding gegeven. Op haar raad bracht ik in den vorigen herfst een bezoek op het slot Dennen hof, waar Georgines ouders wonen. De ontvangst was niet bijzonder aanmoedigend. De oude graaf en ik waren wel spoedig de beste vrienden, ook de gravin was niet onvriendelijk, maar Georgine behandelde »neef den luitenant,* zooals ze me be liefde te noemen, met geringschatting. Er was nog veel ander volk op het sloteen Berlijnsch schilder, die in de streek landschapstudiën wilde maken, maar zich veel meer met Georgines mooie oogen dan met de streek bemoeide; een geestig assessor, von Fink genaamd, een verre nabe staande van den graaf, die van dit aanknoopings- punt gebruik maakte om bijna dagelijks uit de naburige stad over te komen, en dan nog een dichter, welke door den heer von Fink geïntro duceerd en door tusschenkomst van dezen door de gravin was uitgenoodigd het slot Dennenhof zoo lang het hem beviel met zijn verblijf te ver eeren. Wat was Georgine daar in haar element; ze dweept nu eenmaal met alles wat kunst heet en inderdaad was er den ganschen lieven dag van niets anders sprake. Daarbij was ik, de kavallerie-officier, naar hare meening, geheel over tollig. Zij nam aan, dat ik me slechts voor paarden interesseerde en dat was nu juist iets, dat haar geheel onverschillig was; want ze rijdt slecht of liever in 't geheel niet; hoe dikwijls ze in den zadel gezeten heeft zal wel te tellen zjjn. Ook zag ze er volstrekt geen kwaad in me hare geringschatting openlijk te toonen; neen, ze liet me die veeleer zoo duidelijk moge lijk ondervinden. Nu, dat hinderde me, en wel te meer, omdat ik van 't eerste oogenblik af Georgine bekoorlijk, verrukkelijk vond, en haar in één woord aanbad. Je meesmuilt om dat woord; ik zie 't je aan, maar ik kan geen an der woord vindenhaar blik had me betooverd haar mooie oogen zag ik dag en nacht voor me den lieven, schoonen klank harer stem kon ik wakend noch droomend vergeten. Maar hoe zou ik hare meening aangaande mij veranderen, haar minachting in achting, haar onverschilligheid in liefde omzetten? Nu, ik wierp me ook in de armen der kunst.* »Je bracht dus toch je muzikale talenten in 't veld,* viel de heer von Martens in. »Een oogenblik dacht ik daaraan, ten minste aan den klephoornmaar daarmee zou Georgine me uitgelachen hebben. Ja, als ik met diezelfde vlugheid en, zooals je zegt, talent, piano had gespeeld of den strijkstok had bestuurd, dat ware nog wat geweest, maar een trompet? Neen, dat ging niet. Ook mijn tenorstem kon me niet helpen. In den salon heeft de zang nu eenmaal pianobegeleiding noodig, dat is zoo gewoonte geworden, en ik kon evenmin mezelve begelei den, als ik iemand kon vinden, die me dezen dienst kon bewijzen. En ten slotte had Georgine toen ook nog weinig of geen smaak in muziek ze had nog niet ontdekt, of liever ze was er door anderen nog niet opmerkzaam op gemaakt, dat ze een mooie stem had, die wel waard was geoefend te wordentoen ging schilderkunst en poëzie bij haar nog boven alles. Die kunsten gingen natuurlijk bij mij ook boven al het andere. Ik had in eens de grootste geestdrift voor de kunst, ja, 'k werd de grootste kunstkenner van de wereld. Spraken de schilder, de assessor en de dichter in groote woorden over de kunst, ik overtrof hen. Gelukkig was er op het slot een uitmuntende bibliotheek, welke mij de boeken verstrekte, die ik daarvoor noodig had. Hemel, men moet wel kolossaal verliefd zijn om al dien rommel door te lezen en met goed gevolg den kunstkenner te kunnen spelen. En ik deed het met goed gevolg. Eerst hoorde Georgine mij met verwondering aan, toen met instemming. Zij begreep, dat ook een edelman, een kavallerie- officier wel wat van kunst kon weten en toen kwam ze tot het inzicht dat in zoon geval de edelman en kavallerie-officier de voorkeur ver diende boven een schilder, assessor of litterator. Ze wees mijne pogingen om haar te nade ren niet meer terug, ja, ze moedigde ze zelfs aan. Als een gevolg daarvan pakte de schil der zijn penseelen en zjjn schildersezel op en de assessor kreeg het plotseling zoo druk met beroepsbezigheden, dat hij geen tijd meer vin den kon om naar den Dennenhof te komenik had ze beiden met glans verslagen; de dichter alleen bleef nog; maar die was onschadelijk; ik geloof dat hij toen de bruiloftsrijmen dichtte, die hjj ons later vereerde.* »Gy gelukkig mensch,* riep de heer von Martens. »Ja, inderdaad heb ik toen het geluk mijns levens veroverd. Een kleine straf voor die ge speelde komedie is evenwel niet uitgebleven.* »Je meent je verplaatsing naar hier?* »0 neen, zooals ik reeds zei, gevoelden we ons al heel gauw hier thuisen mocht het me ook al een weinig lastig vallen mij in 't kuras te knellen, ik heb hier toch in mijn regiment zulke aangename kameraads gevonden, dat ik er thans geheel mee verzoend ben. Ik wil er ook niet van spreken, dat aan den kunstzin van mijne vrouw mijn gemakkelijk leven als vrijge zel moest worden opgeofferd en in plaats daar van deze wel stijlvolle maar in mjjn oog onge- makkeljjk en droefgeestige renaissance-meubelen zjjn gekomen. Neen, 't is wat anders. »Je maakt me inderdaad nieuwsgierig,* ant woordde Martens op de laatste woorden, die van een zucht vergeïeld gingen. NIEUWSBLAD Het Land van en lltena, He Langstraat eo de Er is gezegdWy herhalen den wanklank niet. Er worde getoonddat wy den vrede willen. NAAR HST DUITSCH. VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1