MUL
FEUILLETON.
WOENSDAG 14 MAAKT.
1888.
Uitgever: Ll. J. YEERMAU, Heusden.
GENOT.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs-
YsrhoogiHg. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groole letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur>
(S L O T.)
Genot wordt raak gezocht in verkeerde rich
ting we zagen 't in ons vorig artikel in eenige
voorbeelden, die voor de hand lagen. Leiding
is dus noodig. Dit is in 't algemeen waar, maar
't geldt vooral voor de minder bedeelden, om
dat voor hen door de beperktheid hunner mid
delen en van hun tijd elke misvatting een groot
verlies is. Wie in 't veen is, ziet op geen turfje;
maar door hem, die eiken turf van verre moet
halen en duur moet betalen, moet op elk turf
kluitje gelet worden. Gelukkig dat er onder
hen, die wat meer vrijen tijd hebben, goedge-
zinden zijn, die ten minste willen trachten de
turven wat meer ouder 't bereik te breng*
van hen, die evenwel al hard genoeg moeten
loopen om den kost op te halen.
Zoo wordt er in den tegenwoordigen tijd nog
al dikwijls voor het volk gelezen. Lezen, over
luid lezen, is een groote kunst, die maar wei
nigen goed verstaan. De lezer moet niet alleen
de gedachten, daar voor hem uitgedrukt in
doode letters, scherp opvatten, maar haar ook
weergeven met het gevoel dat den schrijver be
zielde, toen deze haar neerschreef; hij moet
door stem en voordracht datzelfde gevoel in
anderer harten doen weerklinken. Wordt er
zóó voor het volk gelezen (natuurlijk kieze
men degelijke, geschikte stukken), dan zullen
de hoorders ook leeren genot te hebben in
schoone gedachten en in schoone opvolging van
gedachten. Maar daarvoor is het in de eerste
plaats noodig dat de lezer zelf gemoed heeft en
dit toont zonder veel woorden of phrasen. Peins
honderd jaar op uw stoel over de vraag: hoe
leg ik 't aan om indruk te maken op mijne
hoorders: ze zullen koud blijven als ijs of phra-
senmakers worden als gij. Gevoel en wees dan
onbezorgduwe hoorders zullen 't ook doen.
En is 't niet te betreuren, dat de kunsten,
vooral de plastische, zoo weinig bijdragen tot
't genot van 'tvolk? ons dunkt, ja; en ook
omdat het daardoor in veel gevallen de voor
bereiding mist voor *'t practische leven. Ons
volk staat in dit opzicht bij onze naburen ach
ter, dikwijls zelfs tot schade van de verdienste.
Men klaagt vaak, dat de vrije uren zoo vaak
door het volk worden besteed aan geestdoovende,
zielbedervende vermaken; zou dit zoo blijven als
het in staat gesteld was, de genoegens van hoo-
gere orde te smaken? Zou het den man des
volks, op wien het stoffelijke tegenwoordig zoo
zwaar drukt, geen verlichting schenken, als zijne
oogen geopend waren voor al het schoone, dat
op Gods grooten aardbodem te genieten is en
dat, gelijk Pascal zegt, meer dan iets anders
's inenschen leed verzacht? - Zoolang 't aange
name den mensch nog voornamelijk boeit en hij
geen oog heeft en geen oor voor 't schoone
blijft hij een betrekkelijk onbeschaafd mensch.
Hij moet komen van 't genot der stof tot het
van den vormlangs den weg van af-
aanwennen en leeren door voorbeeld en
woord. Het kind schept behagen in toon en
kleurde man en de vrouw moeten leeren be
hagen te scheppen in muziekstuk en landschap.
Dat is een lange weg. - Yan den Indiaan, die
den bonten glasparel bewondert tot Raphael voor
zijn madonna is een even lange weg als van
den trommelslag van den neger tot een sym-
ohonie van Beethoven. Toch moet ieder om
ïooger genot te kunnen smaken, dien weg af-
eggen. En als wij, die beter weten, niet leiden
en sturen op dien weg, dan mogen wij ook
niet klagen, dat het volk genot vindt in het
agere.
En al kunnen we hier niet alleswe kunnen
och wel iets. Waarom, om thans maar op één
genot
zaak te wijzen, bestaan er in zoo weinig ge
meenten floralia's
Gelijk men weet reikt zoo'n vereeniging bloem-
stekken uit aan elk, die ze komt vragen; na
eenigen tijd, als die stekken door de trouwe
zorg der eigenaars frissche, krachtige planten
zijn geworden, die mild bloeien, wordt er eene
tentoonstelling van gehouden; sommige worden
eervol vermeld, andere bekroond; zoo wordt een
wedstrijd in 't leven geroepen, waardoor zeer
velen worden opgewekt de schoone kinderen van
Flora met liefde te verplegen. Maar dit is het
doel niet der vereeniging: 't is middelwie 't
doel niet begrijpt voor hem zijn deze regelen
niet geschreven.
Goethe zegt: reeds de bekendheid met de
natuur, onverschillig van welke zijde, geeft lang
zamerhand 't grootste behagen« en Rous
seau zoolang ik botaniseer, ben ik niet on
gelukkige Maar dan moet de natuur ons inte
resseeren. Dat is de hoofdzaak: »inter esse«,
dat is: »daar in zijn*; als ons hart er in is,
dan staat voor ons een bron van genot open,
die nooit verdroogt, en die voor allen mild
vloeit. Verzachting der zeden zal er 't gevolg
van zijn, ruwheid wordt er door verwijderd
wie bloemen en vogels lief heeft, is geen slecht
mensch.
Wie wil in die richting hier handen aan 't
werk slaan.
En dan ten slottein bijna alle plaatsen zijn
tegenwoordig zangvereenigingen en rederijkers
kamers, die op bepaalde tijden voor hare kunst
lievende leden uitvoeringen geven en de vruch
ten van hun werk laten genieten. Zou het zul-
ken vereenigingen zooveel moeite, inspanning
en geld kosten, wanneer ze kort na hare uit
voeringen de deuren open zetten voor het volk
en ook dat lieten genieten van het schoone,
dat goede schrijvers en toondichters ons heb
ben gegeven? Zou het zoo'n ondankbaar werk
zijn? Is de klacht zoo geheel ongegrond: dé
meergegoeden klagen over onze wijze van ge
nieten, over ons kermishouden b. v., maar zij
hebben allerlei soort van genot, dat voor ons
ontoegankelijk is; welnu, wij willen dan ook
genieten op onze wijze.
Met goeden wil was ook in deze richting
hier nog wel wat te doen.
Ieder bedenke wel: een leven zonder genot,
loont niet de moeite, en een leven met verkeerd
genot geeft moeite tot loonmaar op beide
manieren wordt misbruik gemaakt van de groot
ste gave.
Buitenland.
Bij het sterfbed van den Duitschen Keizer
waren alle te Berlijn aanwezige leden der Ko
ninklijke familie vereenigd. Het lijk ligt met
een wit kleed bedekt op het bed in de slaap
kamer des Keizers, omringd door brandende
kaarsen. De uitdrukking van het gelaat is bij
zonder vreedzaam en zacht.
Na de balseming van het lijk werd het naar
de Yaandelzaal overgebracht en daar, op bevel
van Keizer Friedrich en in overeenstemming met
den wensch van den ontslapen Yorst, in de uni
form van het le garde-regiment met den veld-
mantel omhangen tentoongesteld.
De eerewacht bij het lijk is aan de generaals
en vleugel-adjudanten des Keizers opgedragen;
ze lossen elkander om de zes uren af.
Volgens de avondbladen sprak Keizer Wilhelm
nog in zijn laatste levensuur over de verhouding
van Duitschland tot Rusland. De Keizer ver
klaarde overtuigd te zijn, dat het niét tot een
oorlog met Rusland zou komen en raadde aan,
de meest vriendschappelijke betrekkingen met
Czaar Alexander te onderhouden.
Onder alle klassen der bevolking vertoont
zich diepgevoelde deelneming met het overlijden
van den Duiischen Keizer.
EGBERT CA RL SEN.
Gelijk November meebrengt, is het om dien tijd
nog pek donker, en die duisternis gebruikten de
twee jongelingen, om twee wachthuisjes, die ze
God weet waar ongebruikt wisten te staan,
voor ons grootste logement »Stad Petersburg*
te sleepen en ze gingen zelf met getrokken sabel
als wachten er voor staan. Toen het licht be
gon te worden en het hotel geopend werd, ver
oorzaakte dit natuurlijk de grootste bewegingen
en de logementhouder was uiterst verbaasd en
blijd, toen op zijne vragen de beide wachten
hem meedeelden, dat Zijne Koninklijke Hoog
heid, prins Karei Eduard, generaal-inspecteur
der cavallerie, met den sneltrein van 8 uur uit
Breslau verwacht werd en zjjn intrek in de
»Stad Petersburg* zou nemen. Hetzelfde ant
woord kregen de voorbijkomende officiers; het
gerucht doorloopt bliksemsnel de stad, en brengt
het gansche garnizoen in beweging; niemand
had van het hooge bezoek iets vermoedhet
generaal-commando zendt naar het bestuur der
vesting en evenzoo omgekeerd, hoe de zaak dan
toch was, daar hun niets van de komst des
prinsen bekend was. Intusschen kommandeert
Virzowski dood bedaard: geweer af! rechts
om! -- marsch en trekt met zijn schild
knaap af. Als de adjudanten van het generaal-
commando en van het gouvernement ademloos
komen aansnellen, zjjn de twee geheimzinnige
posten reeds weer verdwenen, en alleen de wacht
huisjes staan er nog. Nu begint natuurlijk een
wild heen en weer vragen; een onderzoek wordt
ingesteld, het spoor wjjst op ons regiment en I het grootste genoegen een partijtje maken.
't eind van de geschiedenis is de ontdekking
van de twee misdadigers, die in de woning van
Virzowki bij een dampende punch worden aan
getroffen en kolossaal pret hebben.
»Hoogstwaarlijk zullen we van avond nog het
genoegen hebben, ze hier te zien,« brouwde
Walsing, »de kommandant heeft hun streng
verboden een ander lokaal als het cassino te
bezoeken.*
»En eer nog het woord aan zijn mond
(was ontgleen,
»Daar zag men ze beiden reeds binnen-
(treen
deklameerde baron Krall, terwijl hij met eene
hoofdbeweging naar de deur wees, waarachter
men sabels en sporen hoorde klinken.
De twee jongelieden, die thans binnentraden,
vertoonden een zeer verschillenden aanblik. De
eerst binnenkomende was robust en gezetop
zijn breeden nek en korten hals stond een bijna
vierkant hoofd; het blonde haar was zoo kort
mogelijk geschoren, het voorhoofd laag, de smalle
grijze oogen levendig en verstandig en om de
volle lippen van den zinnelijken mond lag een
goedige trek, waarin een weinig spot was ge
mengd. Aantrekkelijk was hij niet, maar hij
maakte zeker een origineelen indruk. Zijn be
geleider daarentegen was lang, dun en had een
laf, bleek gelaat, waarop duidelijk het losse le
ven te lezen stond dat hij voerde.
De binnenkomenden begroetten het gezelschap
met een stijve, dienstmatige houding, terwijl zij
kletterend de hakken tegen elkander sloegen,
waarop de officieren met een nauwlijks merkbaar
hoofdknikje antwoordden. Toen naiueu zij aan
een verwijderd tafeltje plaats en de heer von
Yirzowski, de eerst beschrevene, vroeg luide aan
den dienstdoenden ordonnans het schaakspel
en een flesch selterswater. De andere heeren
wijdden verder geen aandacht aan hen; toch
wilde het gesprek niet goed meer vlotten. Baron
Krall stelde een partij hombre voor, maar Mar-
,ens verzocht hem te verontschuldigen, daar hij
vermoeid wasop een anderen tijd zou hij met
»Het zal ons zeer aangenaam zijn als gij ons
dikwijls hier wilt bezoeken,zei graaf Zeek
vriendelij!:, toen Martens afscheid nam en de
lange adjudant voegde er eenige beleefde woor
den bij. Baron Krall bood zelfs aan, indien
Martens don weg naar zijn hotel niet nauwkeu
rig wist, hem een eind te vergezellen, maar deze
bedankte daarvoor met de verzekering, dat bij
reeds voldoende georiënteerd was.
»Zoo zien er dan de Virzowski's uit,* dacht
Martens, toen hij het cassino verliet, »'t is ten
minste aangenaam, dat ik het ras heb leeren
kennen. Bovendien ben ik met mijn avond te
vreden; op deze wijze zal ik hier in het goede
Ostburg gauw thuis zijn. Thans echter is het
hoog tijd mijn dronkaard van een grenswachter
op te zoeken. Nu, de mooiste sterren gaan het
laatst op. Wist ik eerst maar waar de vent
uithangt.*
Met groote stappen ging Martens over het
open plein, waarop het cirkus stond, door de
brugstraat naar de rivier. Langs den oever
strekten zich een reeks houtwerven uitde
vlotters waren gewoon hier de zware boomstam
men op 't land te halen. Bij nacht was 't een
zeer stille streek. Martens trad in de diepe
schaduw van het opgestapelde hout, trok zijn
jas van sierlijke stof, die hij nog van zijn wan
delrit aan had, uit, en keerde het kleedingstuk
binnenste buiten. Daardoor veranderde het in
een grijzen schanslooper, hier en daar gescheurd,
terwijl sommige knoopen stuk waren, andere
ontbraken. Nadat Martens het zoo weder had
aangetrokken, haalde hij uit de zak een oude
soldatenmuts zonder klep, welke hij in plaats
van zijne fijnen cylinderhoed, dien hij in het
hout verborg, opzette. Toen trok hij zijn nette
lichte glacé's uit, legde die in den hoed en greep
met de bloote handen eenige malen in den
modder, die den bodem bedekte. Zoo besmeerde
hij ook zijn hooge verlakte rijlaarzen van onder
tot boven en wischte toen zijn handen aan zijn
jas af, maar zoo, dat er nog altijd genoeg slijk
aanbleef om de aristocratische, witte, goed ver
zorgde huid te verbergen. Ook de nette boord
en nieuwmodische das werden afgedaan om plaats
te maken voor een los omgeslagen bonten doek.
En toen Martens daarna nog een eindje pijp
te voorschijn haalde en aanstak, zou zeker
niemand in hem den .eleganten ruiter herkend
hebben, welke nog voor een half uur in het
aanzienlijkste lokaal van Ossburg met de zich
niet licht verbroederende officieren der kurassiers
had geplaatst.
Achteloos slenterde hij over de leêge brug
en door de eveneens verlaten Frederiksstraat
tot aan de kroeg, waar hij gisterenavond zijn
jonge beschermeling brood en worst had laten
koopen. Thans betrad hij zelf die plaats, zette
zich aan een tafeltje en bestelde een glas
jenever. Ondertusschen bespiedde hij de weinige
mannen, die nog daar waren. Maar het onder
zoek scheen hem niet te bevredigenhij klopte
zijn pijp uit, stopte een nieuwe, stak haar aan
en nadat hij zijn gelag betaald had, verliet hij
even slenterend en onverschillig als hij er in
gekomen was, de herberg.
Nadat hij de deur achter zich had toegedaan,
zette hij zijn weg voort en had spoedig den
hoek der Smolle-straat bereikt, dien hij gisteren
met zijn jeugdige gids was omgegaan. Hier
bleef hij nadenkend staan. Zou hij zich weder
in dien doolhof vau nauwe steegjes wagen of
de breedere Frederiksstraat verder ingaan? Een
toevallige gebeurtenis hielp hem besluiten. In
een tegenovergelegen herberg scheen ruzie te
zijnluide kreten klonken op de straat, toen
werd plotseling de deur open gesmeten, een
oogenblik zag men vechtende mannen, toen
stortte een daarvan de stoep af op de straat,
de deur werd gesloten en toen dadelijk weer
geopend om den er uitgesmetene een pet na
te gooien.
In 't volgende oogenblik stond Martens naast
den blijkbaar zoo onvrijwillig er uit gezette en
hielp hem weder opstaan. Hij raapte ook zijn
pet op en zette die op zijn hoofd. De man liet
brommend hem begaan en wreef zijn rechterknie,
waarop hij gevallen was.
»Doet 't zeer, landsman vroeg Martens.
Het Land tan IIhimIhi
en iltena,
He Lan
en
naalt het duitsch.
YAN