WAT E R.
FEUILLETON.
WOENSDAG 28 MAART.
1888.
M 668.
Uitgever: L. J. YEEBMAÏÏ, Heusden.
VOO li
NIEUWSBLAD
en Altena,
Ie Langstraat
Bonimelerwaanl,
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 liue IJérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
't Kan vreemd schijnen, dat we juist in dezen
tijd, nu 't water overal in onze rivieren zoo
hoog staat, en er dus een milde overvloed van
water is, over de noodzakelijkheid spreken om
nog meer water naar onze gemeente te leiden,
en toch is 't zoo. Juist die overvloed wijst
ons op ons gebrek, want is al 't water in onze
rivieren thans chocoladekleurig, 't is minder
voedzaam en gezond dan het voortbrengsel van
de cacao-boom. 't Is er mee als met den bok
king, hoe meer er van komt hoe minder sma
kelijk ze zijn. Het rivierwater, zooals 't thans
is, bederft onze filters als we die hebben en
anders onze magen en ons geheele lichaam.
We willen daarom in heel eenvoudige woorden
wat over 't water praten.
Het menschelijk lichaam bestaat voor om
streeks 70 pCt. uit water. Weegt ge 150 pond,
dan is daarvan zoo wat 100 pond water. Op
verschillende wijzen en onder verschillende vor
men wordt dat door onsonophoudelijk afge
scheiden en dat afgescheidene moet telkens ver-
verscht worden. Nu is 't duidelijk, dat het niet
onverschillig is welk water men daarvoor ge
bruikt, als men ten minste gezond wil blijven.
En dat wil zeker ieder. Welke zegeningen ons
ook ten deel vallen, zonder gezondheid zijn al
die zegeningen ons niet veel waard. En dit
staat vast: we kunnen niet gezond blijven zon
der zuiver water.
Nu zal menigeen denken: tot zoover gaat
het goedwe hebben wel eens gelezen van onze
sterke, gezonde voorouders, in wier schaduw
wij wat kracht en gezondheid betreft, niet kun
nen staan; die dronken regenwater of rivier
water, dat zullen wij ook drinken en gezond
zijn als zij. Maar men bedenke hoeveel onreins
in al dien tijd zich heeft verspreid over onzen
bodem door allen, die op dien bodem leefden
en werkten; hoe vuilnisputten, mestvaalten en
bewaarplaatsen van menschelijke uitwerpselen
honderden jaren werkzaam zijn geweest om den
bodem te verontreinigen; hoe duizenden fabrie
ken eiken dag, en dat in de laatste jaren vooral
meer dan vroeger, den bodem meer en meer
met allerlei vochten en stoffen tot een bewaar
plaats maken van soms vergiftige, haast altijd
voor de gezondheid nadeelige stoffenhoe uit
dien ongezonden bodem dampen uitwasemen en
door al die fabrieksehoorsteens nadeelige stoffen
in de lucht geslingerd worden, die met het re
genwater en daarin weer neerslaan, en men zal
dat beroep op het water, dat onze voorouders
dronken, niet langer volhouden.
Maar is zuiver water wel zoo'n groote be
hoefte? Ivan de mensch bij minder zuiver water
ook niet gezond zijn? We willen niet redenee
ren, maar feiten laten spreken.
We willen niet zeggenwisten wij 't eens,
hoevelen onzer te vroeg sterven of een leven
leiden vol kwelling en marteling, omdat ze uit
onkunde of onmacht of onverschilligheid onzuiver
water dronkenmaar we willen, zooals we
zeiden, enkele feiten noemen.
John Simon, een zeer beroemd geneeskundige
te Londen, zegt in een rapport over het beer-
schen der cholera in 1867 »dat bij een cholera-
epidemie, niet alleen, wanneer deze ziekte in
haar meest ontwikkelden vorm is, maar even
zeer bij de lichtste diarrhee alle stoffen, welke
de lijder uit maag en ingewanden ontlast, be
smettelijk zijndat het vermogen om andere
personen te besmetten vooral of bijna uitslui
tend berust in deze uitwerpselen; dat indiende
smetstof door doorlekking of doorzijpeling uit
riolen of mestputten of op andere wijzen zelfs
in de geringste hoeveelheid door onzen poreuzen
>odem toegang krijgt tot wellen of bronnen
van drinkwater, zij zeer groote hoeveelheden
water op hoogst gevaarlijke wijze kan veront
reinigen.
»Aan een der openbare fonteinen te Konstan-
tinopel werden de onderkleederen en het bed
linnen van cholera-1 ijders gewasschen. Daags
daarna brak bij 60 personen, die uit deze fon
teinen gedronken hadden, de cholera uit.«
Aan een straatje in de Gasthuissteeg te
Utrecht, alwaar in een blok huizen, nagenoeg
huis aan huis choleragevallen voorkwamen, ter
wijl andere huizen, die slechts door dunne
muren of schuttingen er van gescheiden waren,
geheel of grootendeels vrij bleven, staan twee
pompen, die het water leveren voor het eerst
genoemde blok. Die pompen, welke overigens
uitstekend drinkwater leveren, waren aan den
voet vermolmd, zoodat cholera-uitwerpselen uit
de talrijke potten, die daar werden afgespoeld,
in de pompen konden komenvan twee naast
elkander staande huizen haalde de bewoner van
het eene huis water in de Biltstraat; in zijn
huis kwam de cholera niet. De buurman ge
bruikte het water uit de vergiftigde pomp en
werd ziek. Nadat op den 4n en 5n Juli water
dichte pompen in de plaats waren gesteld, werd
daar na 6 Juli geen enkel geval van cholera
meer waargenomen.
»Een overigens zeer gezonde wijk in Stock
holm leverde in de epidemie van 1858 de helft
der choleragevallen van de geheele stad stad op.
De eenige openbare pomp in die wijk, waarvan
algemeen gebruik werd gemaakt, bleek veront-
ontreinigd te zijn door de vele riolen en het
oververvulde kerkhof in hare onmiddellijke na
bijheid.
»Bij de epidemie van 1866 te Londen stier
ven in het oosteinde dier stad 8 a 10 maal meer
menschen dan in de andere deelen waar beter
drinkwater was. In het oostelijk deel was het
rivierwater verontreinigd en dat dronk men daar.«
In Amsterdam heeft de cholera het hevigst
gewoed in 1849; nadat men daar een water
leiding heeft gekregen, heeft die vreeslijke ziekte
nooit meer zooveel slachtoffers op eens geëischt.
Te 's Gravenhage werden de meeste cholera
gevallen waargenomen in de lagere gedeelten
van de stad met veenachtigen bodem, waar het
drinkwater dikwijls troebel en zelfs stinkend is. 1)
In Noord-Holland sterven van elke 1000 men
schen te Beverwijk 30, te Yelsen 23.5, te Wijk
aan Zee 18, te Assendelft 14, te Heemskerk 25
per jaar.
Di-. Schuyt van Beverwijk zegt dat dit on
gunstige cijfer voor Beverwjjk voorkomt uit den
langzamerhand meer en meer besmetten bodem,
die steeds in toenemende mate in de sterk be
bouwde kom ziekmakende stoffen heeft opgeno
men, die in het lichaam komen.
We kunnen dus met volkomen zekerheid
stellen
bedorven, onzuiver drinkwater werkt de cho
lera in de handde geleerden hebben bovendien
uitgemaakt, dat ze nooit ontstaat in het lichaam
van den lijder, maar steeds hem vergiftigt even
als elk ander van buiten opgenomen vergift dat
doet; ontegenzeggelijk is het water de geschikt
ste tusschenstof om het vergift (hier de cholera-
bacteriën over te brengen.
Thans willen we het oog vestigen op een
niet minder geduchte vijandin van den mensch
op de typhus.
De ziektekiem van typhus kan nooit van zelf
op eene typhusvrije plaals ontstaan; ze wordt
er altijd gebracht. Dit brengen kan op velerlei
wijzen geschiedenin kleine deeltjes in de lucht
zwevende, kan ze door de ademhalings-werk-
tuigen worden opgenomen of door den mond
in de maag komen, of en dit hebben we
1) Deze voorbeelden worden meegedeeld door
Dr. II. uit Gorinchem.
[OMSIAfl
TE.
u
NAAll HET DUITSCII.
VAN
EGBERT CARLSEN.
13)
De Apostelkerk, een eerst voor korten tijd
voltooid gebouw, lag op een mooie open plaats,
die reeds met eenig jong plantsoen was verfraaid.
De omstaande huizen waren alle nieuw en hadden
elk een zoowat vijf schreden breeden voortuin; al
deze huizen hadden vriendelijke, ja zelfs elegante
vertrekken, maar ze waren tamelijk duur. De
woning welke de twee vrienden bezichtigden,
lag op de eerste etage van een hoekhuis; het
midden werd in beslag genomen door een groot
helder verlicht salon met een balkon er voor,
daaraan sloten zich aan elk der beide zijden een
groote en een kleine kamer. De vertrekken wa
ren hoog, net ingericht en goed onderhouden.
De woning beviel Martens zoo goed, dat hij haar
dadelijk huurde, zonder vooraf nog andere te
bezichtigen; ja hij noteerde tevens de grootte
der kamers, evenals de kleur der karpetten en
liet zich toen door zijn vriend naar een meubel-
magazijn brengen; hier zocht en vergeleek hij
lang met den chef, totdat hij voor elk vertrek
de noodige meubels had uitgezocht, zóó lang
dat, toen ze eindelijk gereed waren, von Fleiszen-
bach het betreurde, dat hij hem thans niet meer
naar het hotel ken begeleiden. Wel wilde Mar
tens daar niets van weten, maar Pleiszenbach
hield vol en voegde er bij: morgen zullen we
meer aan elkander hebben, want mijne vrouw
en ik verzoeken je bij ons te willen komen eten.«
»Met het grootste genoegen. Hoe laat?«
»Drie uur: onze gewone tijd
»'k Hoop dat het geen groot diner is.«
»0 neen; slechts eenige kennissen, waarvan
mijne vrouw dacht, dat de kennismaking je aan
genaam zou zijn.«
»Dat is overheerlijk. Dus tot morgen. Mijne
groeten aan uwe vrouw.
De vrienden scheiddenPleiszenbach ging naar
huis en Martens naar de restauratie, waar hij
gisteren met zijn vriend was geweest, waar hij
zijn vermoeden, dat hij er eenige kuiassieren zou
aantreffen, bewaarheid vond. Later bezocht hij
met hen het cirkus, maar sloeg bun voorstel om
te zamen het cassino te bezoeken, af.
Het gezelschap dat hij den volgenden dag bij
von Pleiszenbach aantrof, was zeer gemengd.
De militairen stand was er alleen vertegenwoor
digd door graaf Zeek, Pleiszenbach's escadron-
chef' en door den regiments-adjudant von Wal
sing een oud bekende van de vrouw des huizes.
Dan waren er nog de regeerings-president von
Hainfeld met twee heel mooie dochters, professor
Hansius en zijn vrouw, hij kort en dik met een
vollen rooden baard en een luide, diepe stem,
zij blond en smachtend, hoewel een weinig ver
lept, maar nog heel jeugdig in toilet en manie
ren, en eindelijk de musicus, welke schoone stem
van mevrouw von Pleiszenbach had ontdekt en
aan Martens als mijnheer Thaddeus von Carolin
werd voorgesteld. Mevrouw Ceorgine hield van
zoo'n bont gezelschap. Vooral niet exclusief,
vooral niet conventioneel, dat is zoo vervelend,
n'est-ce pns?« placht ze te zeggen; en daar
mevrouw n'est-ce pas, zooals ze in (Ie Ostburg-
sche kringen genoemd werd, over 't algemeen
bemind was, en zich ook in de bescherming van
den gouverneur der vesting mocht verheugen,
liet men het zich welgevallen, bij haar dikwijls
lieden te ontmoeten, die anders niet tot de eerste
kringen behoorden.
In den jongen musicus Carolin stelde Martens
het meeste belang. Op een hoog opgeschoten
mager lichaam, dat door een lange zwarte jas
nog langer scheen, stond een merkwaardig klein
hoofdhet geheel baardelooze, geelachtig bleek
gelaat met meisjesachtige trekken werd door een
paar gloeiende, donkere oogen verlevendigd. Het
dichte, lichfgolver.de bruine haar droeg hij op
kunstenaars manier van het voorhoofd terug-
gestreken en lang in den nek afhangend; zijn
voeten waren als bij de meeste Slaven, klein en
net, de witte en goed verzorgde banden toonden
in de stérk ontwikkeld.) pezen den vlijtigen
klavierspeler.
Hij zat aan tafel tusschen de vrouw van
den aestkesischen proffessor Hansius en eene dei-
freules von Hainfeld. Hij bekommerde zich echter
weinig om deze dames, maar zag meestal zwij
gend voor zicb neer; 't ontging echter Martens
niet dat bij van tijd tjjd een smaebtenden blik
op mevrouw von Pleiszenbach wierp, die in ;t
midden der tafel tusschen graaf Zeek en den
regeerings-president zat. Beantwoord werden deze
blikken, voor zoover Martens kon opmerken,
echter niet. Mevrouw Georgine luisterde met
groote aandacht naar de leerrijke woorden van
den proffessor, die aan de linker zijde van baar
man schuin tegenover haar zat. Overigens speelde
Martens geenszins den stommen opmerker, maar
voerde een zeer levendig gesprek met zijn aardige
buurvrouw, de jongste freule von Hainfeld, aan
welk gesprek ook graaf Zeek, die aan hare andere
zijde zat, van tijd tot tijd deel nam.
De rijke maaltijd liep reeds op zijn eind; van
het groote zilveren tafelservies namen de bedien
den de met geconfijte vruchten gevulde kristallen
schalen, en op den parelende champagne in de
platte aan antieke drinkschalen herinnerende
glazen, volgde in spitse, hoekig geslepen kelken
zoete Capri en het geurige product van den
Vesuvius, Lacrima Christi. De president maakt
de vrouw des huizes een compliment over het
smaakvolle tafelservies cm professor Hansius maakt
van de gelegenheid gebruik om een lange voor
dracht te houden over de voortreffelijkheid der
goudsmidskunst in den Renaissance-tijd toen
mevrouw Hansius met een vriendelijk lachje tot
Thaddeus von Carolin wendde en lispelde: »Deze
kostelijke Capriwijn herinnert me niet alleen aan
het eiland met de blauwe grot, maar ook aan
een vorst in het rijk der tonen, aan Chopin.
Zooals deze is hij tegelijkertijd zoet en vurig.
Carolin zag haar bij die stoute vergelijking
een oogenblik met zijn groote, gloeiende oogen
verwonderd aau, en zei toen met een opvallend
weeke tenorstem»Noear Chopin niet zoet, ge
nadige vrouw, dat woord heeft een bitteren bij
smaak. Vurig ja, zelfs hartstochtelijk; maar
zoet, neen; zijne innigheid, zijn warmte van ge
voel geeft u geen recht hem zoet te noemen.
Hoewel Martens juist met zijn schoone buur
vrouw schertste, was beur geen woord van Ca
rolin ontgaan. Thans kwam hij den jongen Pool
te hulp er bijvoegende: »vooral dewijl deze
warmte van gevoel niet alleen in vroolijke melo-
diëu wordt uitgedrukt, maar zeer dikwijls los
barst in diepingrijpende zwaarmoedigheid.
Ook Martens kreeg een verwonderden blik uit
Carolin's donkere oogeneen ondersteuning van
deze zijde verraste blijkbaarden musicus. Mevrouw
Georgine zag insgelijks naar Martens; maar aan
liet gesprek deelnemen kou ze niet, daar presi
dent von Hainfeld haar juist zijne lievelingsge
schiedenis van een kunstkooper verhaalde, die
bij een veiling in de hitte van 't gevecht niet
alleen zijn overjas maar ook de paraplu van zijn
klerk verkocht bad; eerst toen het publiek ver
trokken was, hadden de heeren hun verlies be
merkt, eerst aau diefstal gedacht, tot ze ontdekt
hadden, dat zij zelf hun eigendom voor spotprijs
hadden afgestaan. Toen deze geschiedenis uit
was en Georgine plichtmatig gelachen had, was
het gesprek reeds voortgegaan. Mevrouw Hansius,
overtuigd iets zeer moois gezegd te hebben, was
een weinig gepikeerd en meende: »de heeren
Remmen zich aan een woord vast; als men het
zoo nauw neemt, zal iedere vergelijking mank
gaan. Maar weet u een ander beeld ik ben
gaarne bereid het mijne terug te nemen.
Zeker,riep Martens nog eer CaroMn een
antwoord kon vinden. »Ik vergelijk Chopin bij
een dichter. Meer dan eenig ander meester in
de toonkunst is hij een dichter te noemen. Wil
u een voorbeeld? Voila! Wie Chopin kent,
kent ook zijne Ces-mol-polonaise. Dat is ge
heel en al een ballade.En met veel geestdrift
gaf hij een ontleding van dat mooie toonstuk,