WAT E R. FEUILLETON. 669. ZATERDAG 31 MAART. Uitgever: L. J. YEEEMAM, Heusden. 1888. VOOR Buitenland. NIEUWSBLAD M L»! m Alteoa, en Ie Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs- verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Iïérold, Parijs. Advertentiën 10 regels 60 et. Elke regel meer 1 0 et. Groote letters raar plaatsruimte. Adverteniiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. TM n-"linT'Tr-"" itiit— L.FJT"Tr.~~ jTïïïrrTï Tjr ij; n 1.1 mil n i mini mi i i ih iih mi i m n nr uiiwiriirn in 11 nuïnnnrf --ir~_" i "ir m t rr i n mi i i 11 mrn"" t i~iinmni I'dTiiirmii MiWimmmiii We krijgen ons drink- en werkwater le uit onze vergaarbakken, dus regenwater; 2e uit den bodem, dus welwater, en 3e uit de rivieren. Het eerste, het regenwater, komt door de lucht tot ons; die lucht is dikwijls bezwangerd met schadelijke stoffen, Mie met dat water neerslaan dan wordt het opgevangen door onze daken, die meestal verre van rein zijn; geleid door goten, waarvan de horizontaal liggende dikwijls ver gaarplaatsen van rottende bladeren en duizenden kleine insekten zijn. Geen wonder dat ons regen water dan ook meestal zeer verontreinigd is. In 1873 stelde men te Middelburg een onder zoek in naar het water der stadspompen. Van de 29, die er waren, gaf niet één zuiver water; van 11 was 't ondrinkbaar, van 5 was 't af te keuren en slechts 9 gaven drinkbaar water. De regenbakken der rningegoeden zijn in dit opzicht doorgaans minder af te keuren dan die der meergegoedende woningen van de eersten heb ben in den regel houten, zinken of ijzeren go ten, nooit looden, en bovendien is op hun bak zelden een pomp. Bij de meer gegoeden zijn de goten vaak van lood en loopt in den regel een looden pompbuis in den bak. Bij 't genoemde onderzoek te Middelburg bleek dan ook, dat in wijk Q, meest door arbeiders bewoond, 2 pet. der regenwaters loodhoudend was; in wijk M, waar grooter huizen staan, was de vergiftiging al iets meer, nl. 7|- pet.; in wijk N, waar het meerendeel der huizen bewoond wordt door den gegoeden stand, toonde het onderzoek aan, dat van de gepompte waters 43 pet. loodhoudend waren en van de geschepte 17 pet.; samen was dus 60 pet., of wel meer dan de helft van 't water, vergiftigd. Het water door de Oostkerk opgevangen was in hooge mate loodhoudend, dus vergiftigd; en in plaatsen waar men veel regenwater gebruikt komen ziekten door loodvergiftiging ontstaan, veelvuldig voor; cholera en andere besmettelijke ziekten zijn gelukkig slechts sporadisch, die door loodvergiftiging ontstaan vragen doorloopend hare offers. Het welwater biedt meer kans aan op zuiver heid maar alles hangt hier af van den bodem waaruit het komt, die bodem moet niet in aan raking kunnen komen met ziektekiemenhet water moet dus komen uit zeer diepe aardlagen, waar 't hemelwater, al heeft dit in de hoogere lagen schadelijke zelfstandigheden opgenomen, geheel gezuiverd, gefiltreerd, aankomt; of 't moet komen uit een bodem die onbewoond is. De diepte, vanwaar men in bebouwde kommen het water moet putten om stellig gevrijwaard te zijn voor 't gevaar, is zoo aanzienlijk, dat die met de gewone middelen niet bereikt kan wor den men moet dus Nortonwellen slaan of Artesische putten boren. Onze bodem toch is door de opvolgende geslachten zoo doorwerkt en doorwroet, dat men op een diepte van 7 nieter nog puin aantreft. Dit zegt genoeg om een maatstaf aan de hand te geven voor de vertrouwbaarheid van het welwater. In de derde plaats hebben wc rivierwater maar ieder weet aan welke veranderingen de waterstand en daarmee het water onderhevig is. De gewone uitdrukking: »'t water is weer erg dikmaakt het reeds verdacht. En welke vuile stoffen worden door schepen, booten en aan de oevers wonenden er in uitgestort. Men vergete ook niet, dat onze wateren vaak door of langs steden loopen en dan uren ver veront reinigd kunnen worden. We zagen dit reeds ia ons vorig nummer, toen we spraken van het water dat door de Lea afgeleverd werd aan het oost-einde van Londen en waardoor bij de epidemie van 1868 de sterf gevallen in dat gedeelte der stad 8 a 10 maal hooger stegen dan in andere districten. Men denke niet als het water zeer helder en geurloos is, dat het dan ook zuiver moet zijn. Natuurlijk heeft men bij helder water meer kans op zuiverheid; maar de wetenschap leert ons, dat er vele schadelijke stoffen in opgelost kun nen zijn al is 't kristalhelder; en ook onze tong is bier niet eene afdoende raadgeefsterverontrei nigd water kan heel lekker smaken. En niet alleen om te drinken is zuiver water noodigcok voor 't wasschen, schrobben enz. Onze zindelijke vrouwen maken daarbij meestal een ruim gebruik van water; bij 't verwerken stijgen gassen uit dat water op, die de smetstof in de lucht verspreiden; want de kiemen zijn niet gauw te dooden, kookhitte is hier dikwijls niet voldoendeen in elk geval kan men moei lijk al het water koken dat noodig is om te werken. Dit is ook het geval met het filtreeren op kleine schaal. Van daar de verschillende pogingen die men op veie plaatsen aanwendt om plaatsen van eenig belang in 't groot te voor zien van zuiver water, of teil minste van water dat zooveel mogelijk liet gevaar van verontrei niging buiten sluit en dat voldoet aan de eischen die we aan goed water stellen mogen en moeten. Dat streven is niet nieuw. Tot in de oudste tijden kan men het vervolgen; de waterleidin gen van het oude Rome, de zonnestralen der wereld zon,genoemd, zijn bekend en beroemd. Ook bij Babyloniè'rs, Perzen en Grieken vinden we ze in de oudheid. Elke waterverzorging in 't groot heeft steeds te kampen met de moeilijkheid, dat de eischen, die men aan goed drinkwater stelt niet. dezelfde zijn als die, welke men zoekt in goed water voor huishoudelijk en fabriekmatig gebruik; en moet men daarom aan de eene of andere zijde al wat opofferen, 'tis toch zeer goed mogelijk in 'tgroot water te verschaffen dat geschikt is voor tech nische doeleinden en tevens goud drinkwater mag genoemd worden. Daarover later. Omtrent de amnestie, welke men algemeen van keizer Frederik verwacht, weet het »Berl. Ta- geblatt« reeds te berichten, dat aan velen, die tot langdurige opsluiting zijn veroordeeld, huil straf zal worden kwijtgescholden, en dat ook aan veroordeelden, wegens persovertredingeu en majesteitschennis, gratie zal worden verleend. De amnestie zal zich echter niet uitstrekken tot veroordeelden wegens hoogverraad. -o De Duitsche Keizer heeft bevolen, dat in het gebed der Luthersche liturgie voor hem do woorden »uwen kneeht« zullen worden inge voegd, zoodat die zinsnede voortaan zal luiden; »Laat, o Heer! uwe genade groot worden over den Keizer, onzen Koning en Heer, uwen knecht. De streng-conservatieve en orthodoxe »Kreuz- zeituu£« zeo't daarvan: liet vroegere leven O O O van Keizer en Koning Frederik is rijk aan trek ken, die hein reeds als Kroonprins de harten deden winnen. Zulk een trek is nu ook de heerlijke belijdenis, die Zijne Majesteit beeft afgelegd door deze invoeging in liet kerkgebed -.t> o o o en die geplaatst zal worden naast de kostelijke woorden zijner voorvaderen: »Den Heer alleen zij de eer!« en »Ik en mijn Huis, wij willen den Heer dienen.Voor zijn volk is die belij denis een kostelijke parel, die toont, hoe rijk de schat des harten van onzen hoogvereerden heer en meester is, dien bij ootmoedig voor de voeten legt ran den Heer aller Heeren. Wij zeggen niet te veel, als wij beweren, dat tnil- liornen christenharten bewogen zijn, toen zij dat Keizerlijk bevel lazen.Het blijkt hieruit op nieuw, dat men vrijmetselaar en tevens ge- loovig christen kan zijn. naak hkt duitsch. VAN EGBERT CARLSEN. 14) Terwijl werd in het salon en de daaraan gren zende muziekkamer koffie gediend, de adjudant von Walsing hield de beide freules Haiufeld bezig met Ostburgsche nieuwtjes en tijdingen uit de residentie, maar deed dit fluisterend, want op Martens verzoek was Carolin voor den vleugel blijven zitten. Ook mevrouw von Pleiszenbacb liet zich overhalen een lied ten beste te geven. Ze had Schumann's »Lentenacht« gekozen »Over den tuin hoor ik door de lucht trekvo gels vliegenen zong het met een frissche, heldere stem krachtig en jubelend, zij 't ook zonder diepe opvatting, terwijl Carolin de innig schoone pianobegeleiding uitmuntend weergaf. Voor een muziekkenner, als Martens, was liet spel van Carolin een veel grooter genot dan de zang van mevrouw Georgine; hij vergenoegde zich dan ook tegen haar met een kort: uit muntend, heel uitmuntenden liet het aan de anderen over haar verder te prijzen, terwijl hij den jongen Pool zeer verplichtende woorden van dankbaarheid wijdde. Carolin was daar hoog mee ingenomen het gesprek werd tusschen hen beiden voortgezet en Martens sprak, na eenige vleiende woorden over Carolin's klankvol orgaan zijn vermoeden uit, dat deze zelf ook wel een zanger zou zijn. Ten minste zooveel,sprak Carolin lachend, »als noodig om mijn leerlingen de liedereu, die ze zingen leeren, voor te zingen. Aan Marten's verzoek om het gezelschap met een lied te verblijden, aarzelde hij te voldoen, en eerst toen mevrouw Georgine hetzelfde ver zocht, nam hij weer voor den vleugel plaats en begon met zijn weeke tenorstem Schumann's innig weemoedige compositie: Nu 'k me alles moet ontzeggen, Al, wat ooit mijn hart verrukte, Wil ik op de plaats me legden, Die uw lieflijk voetje drukte. Mag 'k als ridder zonder vreeze, LT mijn zwaard en dienst niet wijden, Gun dat ik uw page weze Om u naar de mis te leiden. 'k Zal u trouw en teer behoeden 's Daags uw minste woord beluistren, En, hoe storm en hagel woeden, 's Nachts mij aan uw drempel kluistren. 'k Wil op uwe liefdeswegen Zelf de fakkel voor u dragen, Aan uw deur met blanken degen Voor uw rust mijn leven wagen. En geen zucht, geen klacht, geen rouwe, Meldt u ooit rniju bitter lijden, Als me voor mijn zorg en trouwe Slechts een lachje mag verblijden, Als, o, schoonste lieflings-sterre, Om mijn moede ziel te drenken, Mij uw oog, al zij 't van verre, Slechts een enklen blik wil schenken. Met neergeslagen oogeu, als moest hij met zijne vingers de toetsen zoeken had Carolin dit lied gezongeneerst bjj het slotcouplet hief hij de oogleden op en zond zulk een dweependen hartstochtelijken en smartelijken blik naar Ge orgine, als ooit een ongelukkig beininnenden page zijn meesteres geschonken heeft. Toen sloeg de Pool de oogen naar Martens; maar toen hij bemerkte hoe uitvorschend deze naar hem keek, bloosde hij licht en stond eensklaps op. Niemand van het gezelschap had hiervan echter iets gemerkt; Martens twijfelde zelfs of mevrouw von Pleiszenbacb dep eigenaardigen blik, welken Carolin op haar geworpen had, wel had opgevangen. Ook kwamen thans de andere heeren uit de eetzaal; men hield nog eenigen tijd een algemeen gesprek, toen vertrok de een ra den ander. Martens was de laatste. Mevrouw von Pleis zenbacb gaf heru t-ot afscheid de hand en zei: dit is de laatste uitnoodiging die gij van ons ontvangt,en het verbaasde gelaat van haar O man bemerkende, voegde ze er bij: »Dat wil zeggen, dat ge van nu af zeer dikwijls onge- noodigd moet komen; 's morgens, 's middags en 's avonds, wanneer ge ook wilt, zult ge ons welkom zijn.« VIII. De Koningsmarter en zijn heêr. Vrool ijk dwarrelden op het plein voorde Apos telkerk de eerste sneeuwvlokken uit den be wolkten kernel en bedekten den hard bevroren bodem met een dun wit kleed. Er waren er nog niet veelwat men zag was nog maar de voor hoede van het groote leger, dat onder het witte vaandel van den winter strijdt. Vele bleven er ook hangen aan de kale takken van boomen en struiken in de boselrjes om de kerk; andere op het lijstwerk en de daken der huizen en weder andere verzamelden zich op het balcon van bet hoekhuis dat door Martens werd bewoond. Op dit balcon stond een jonge knaap met een vriendelijk open gelaat, waaruit twee donkere oogen vroolijk naar het dwarrelen der sneeuw vlokken keken. Een smaakvolle liverei van don ker groene kleur met purperen omslagen en gouden kraag wees hem aan als een bediende; in de hand hield hij een plumeau, waarmee hij in kinderlijken overmoed de sneeuwvlokken van de balconleuning veegde of ook wel bij wijze van geweer op de voorbij vliegende musschen of militaire exercitiën maakte geweer op schou der! presenteer geweer! Met het laatste com mando kwam hij echter niet geheel klaar; hij maakte plotseling rechtsom keer en verdween in het salon achter het balcon. Zeker had zijn oog op het plein beneden iemand ontdekt door wien hij niet noodig vond op het balcon gezien te worden. Sedert acht dagen was Eduard Merski want hij was de jeugdige bediende in dienst van den lieer von Martens, nadat hij drie weken in 't hotel van Pruisengeoefend was in de be ginselen van zijn beroep. Deze tijd was voor liern zeer nuttig geweest. Ontvankelijk en aan neembaar van aard, bezield met den eerlijken wil om hem, die algemeen als zijn weldoener geprezen werd, te toonen wat hij vermocht, had hij niet alleen van den huisknecht schoenpoetsen, kleeren afborstelen en kachels aanmaken geleerd, maar zich ook onder de leiding van den opper - kellner de geschiktheid om te bedienen eigen ge maakt en was hij in staat een boodschap, die men hem opdroeg, nauwkeurig te doen. Wan neer nu voor omstreeks drie weken de heer von Martens zijn woning had ingericht en van 't hotel van Pruisendaarheen verhuisde, stond er niets in den weg om ook Eduard Mirski mee te nemen, nadat hij vooraf zijn kellnerkleeding voor de liverei van zijn nieuwen gebieder ver wisseld had. Toen Eduard Mirski nu in het salon was ge komen, hield hij zich druk bezig om met den plumeau de schilderijen aan den muur en eenige meubels af te wisscheudaar er echter aan den plumeau eenige sneeuwvlokkeu waren gebleven, liet hij hier en daar natte sporen na. Overigens werd de jongeling weldra van zijn bezigheden afgeroepen door den heldoren klank der bel van de voorzaal, op welk geluid hij vlug den plumeau op zijn plaats hing en de deur opende. De binnenkomende begroette hij met eene beleefde buiging; het was de opperkellner van 't »kotel van Pruisen,* welke door den huisknecht met een groote mand op den voet werd gevolgd. »Zoo, daar zijn we,« zei de eerste, terwijl hij Eduard hoed en stok overgaf en daarna met diens hulp zijn overjas uittrok. Daarop opende Eduard de deur der eetzaal, welke de opper kellner in zijn handen wrijvend binnentrad, waarna hij den huisknecht wenkte hem te volgen. »Ha, dat is hier heel netjes,sprak hij te vreden en het matig hooge vertrek rondziende, dat bij de vroeg invallende duisternis reeds door

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1