M «85.
Het Laud
en itlteiia,
)c iel Ier
FEUILLETON.
PP
Si KOIIIGSIARTE!
ZATERDAG 26 MEI.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
ij
1888»
VOOR
Dit blad verschjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
rerhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en
Donderdagavond
uur.
Wanneer ons iemand wilde wijs maken dat
uit een holle noot een statige boom gegroeid
was, we zouden hem uitlachen en antwoorden:
we leven in de 19e eeuw en daarin gebeuren
zulke wonderen niet meer. Doch laten we niet
te boud spreken. Ieder heeft wel, al hans bij
name, gehoord van de Mormonen, de heiligen,
zooals ze zich noemen, der laatste dagen, die
hun middelpunt hebben in Nieuw-Jeruzelein aan
het groote Zoutmeer, in het westen van Amerika.
De stichting van deze sekse en het leven van
haren stichter is het wonder van den boom uit
een doove schaal.
Zoo we de Mormonen vragen naar de stichting
hunner godsdienst, hooren we ongeveer 't vol
gende
Zestig jaren geleden leefde in den staat New-
York een familie Smith, die zich door godsvrucht
en vromen levenswandel onderscheidde. Vooral
de jongste zoon Jozef muntte daarin uit. Reeds
in zijn jeugd had deze de zinnen van 't aardsclie
afgetrokken en tot het hemelscbe gewend en
dikwijls vond men hem nog diep in den nacht
biddende om verlichting op den weg naar het
heil zijner ziel. Daar geschiedde het, dat zijn
gebed verhoord werd. Hij was toen zeventien
jaren oud. In zijn verrukking zag hij aan den
hemel een glanzend licht, dat neerdaalde op de
plaats in het bosch waar hij knielde, terwijl
twee stralende engelen hem uit het geboomte
te gemoet traden. Deze verkondigden hem dat
het geheele christendom in zonde verzonken lag
en hij, Jozef Smith, welgevallen gevonden had in
de oogen van Jehovah, en hij ontving de op
dracht het priesterdom weder op aarde te her
stellen en een kerk van ware geloovigen te
grondvesten tot ontvangst van den Heer, wiens
duizendjarig rijk nabij was.
Een weinig later had hij een tweede gezicht.
Terwijl hij eenzaam op het veld was, verscheen
hem een bovenmate liefelijk, rein en heerlijk
wezen,'t welk hem verzekerde dat hij uitver
koren was tot het vinden van het heilige boek,
in overouden tijd geschreven door een profeet
der Indianen, begraven op zekeren heuvel. Daar
heen gegaan zijnde, vond hij werkelijk een stee-
nen kist, die hij niet bij machte was te openen.
Telkens wanneer hij daartoe een poging aan
wendde, sloeg hem een onzichtbaar iets op de
hand. Op zijn dringend gebed om verklaring
van dit verschijnsel, werd hem geantwoord dat
de schat voor hem verborgen bleef, omdat hij
nog te veel hing aan 't aardsche. Intusscben
moest hij de Koptische taal bestudeeren om ze te
kunnen ontcijferen.
Vier jaren lang boette hij nu ën den 22sten
September 1827 opende hem een engel de kist,
waarin hij vond het zwaard van Laban, een
borstharnas, een profelenbril en een aantal stee-
nen met vreemde schriftteekens beschreven. Met
den bril op vermocht bij niet alleen dit schrift
te lezen, maar ook in 't verleden en de toekomst
te zien.
Het bericht van deze vondst maakte groot
opzien. Het volk noemde dit alles boerenbe
drog en belegerde hem in zijn woning. Daar
steeds in gevaar zijnde, pakte hij zijn kosibaren
schat in en vluchtte naar Pennsylvanie tot zijn
schoonvader.
Daar vertaalde bij met behulp van den won-
dervollen bril de oude schrifturen in 't Engelsch,
en deze overzetting kwam in 1830 aan 't licht
onder den titelde gouden bijbel, later veran
derd in »het boek der Mormonen.
Aldus de overlevering der Mormonen. De
profane historie echter luidt eenigszins anders.
Deze vertelt aldus
Zestig jaren geleden leefde in den staat New-
York een familie Smith, welks leden in den om
trek bekend waren als dagdieven en deugnieten.
Vooral de jongste zoon Jozef was zeer gevreesd
om zijn streken. In plaats van te werken liep
hij in den omtrek om schatten te zoeken en be
diende zich daarbij van een doorzichtig kiezel
steentje, dat hij in den hoed droeg en zijn ziener
steen noemde. Hij was een flinke jongen, met
veel natuurlijk verstand en de gave om de een
voudige lieden in te pakken. In den regel liet
hij zich door dengene, dien hij een schat be
loofde op te zoeken, een zwart schaap leveren,
't welk hij dan onder bezweringsformulier slachtte.
Het bloed werd den geesten geofferd, doch 't
vleesch en 't vel behield hij voor zich. Zijn
graven bracht hein op die wijs, zoo al geen goud
of zilver, dan toch een massa schapenvleesch op.
In 1825 ontvoerde hij een farmer in Pennsylvania'
zijn dochter en huwde in 't geheim. Het volgend
jaar zette hij een ander een som geld af, onder
voorwendsel een zilverader ontdekt te hebben.
Met den gouden bijbel had 't zich zóó toege
dragen. In 1812 had een bergwerker een soort
historischen roman geschreven, waarin werd aan
getoond dat de oorspronkelijke bewoners van
Amerika nakomelingen der kinderen Israels waren.
Na zijn dood kwam dit handschrift in 't be
zit van zekeren Rigdon, een prediker der weder-
doopersdeze werkte het geheel om in bijbelstijl
en zette zich nu in verbinding met Jozef Smith,
den zoeker van schatten. Plotseling kwam nu
het bericht in de wereld van de vondst der kist.
Smith trok met zijn schatten naar de stad Mentor
en zon op middelen ten einde zijn boek uit te
geven.
De gouden steenen werden onderwijl door
hem ontcijferd. Smith zelf hanteerde met moeite
de pen, daarom nam hij een schrijver, dien hij
dicteerde, zittende achter een gordijn. Dit had
een goeden grond, doch de Mormonen nemen
op goed geloof aan dat deze afzondering nocdig
was om 't lastige schrift met den profetenbril
goed te kunnen vertalen. Een zekere landbou
wer, Haeris, werd door Smith aangewezen als
door den hemel uitverkoren tot 't schenken van
50 dollars, ten einde de uitgave te bespoedigen,
welke schenking nog vele malen herhaald moest
worden.
't Zij dan dat het Boek der Mormonen op
deze slinksche wijze, 't zij op bovennatuurlijke
wijze in de wereld gekomen is, het bestaat en
heeft reeds verscheidene drukken beleefd, ook in
vele Europeesche talen. Het is ongeveer zoo
groot van omvang als ons oude testament en
bevat de boeken Nephi I en II, Jacob, Enos,
Jarom, Omni, Meses, Alma, Helaman, Nephi
den jongere, Mormoon, Ether en Maroni. De
inhoud komt in geen enkel punt met de histo
rische waarheid overeen. De vorm is een flauwe
naüping van de schoone poëzie des bijbels, een
gelijkenis die zich niet veel verder uitstrekt dan
de bekende woorden: »en het geschiedde dat
welke er onophoudelijk in voorkomen. Het ge
heel is doorloopend vervelend, droog en een
tonig, voor niet-Mormonen totaal ongenietbaar.
In 'c kort komt het verhaal van dezen Mor
moon,schen bijbel hierop neer:
In het jaar 600 v. Chr. trok een JoUsclie
familie van den stam Jozef, de vrotne Levi met
zijn vrouw Sirah en vier zonen, Lamau, Lemuël,
Sam en Nephi uit Jeruzalem, waar destijds ko
ning Zedekia heersehte. langs de oostkust der
Roode Zee, vervolgens door geheel Azië en over
den Oceaan naar de westkust van Amerika,en elf
jaren later eeu veel grooter aantal Israëlitische
landverhuizers uit den stam Juda langs denzelf
den weg. Deze trokken naar de landengte van
Panama en werden 400 jaar later door de eer
sten ontdekt en met hen tot één volk vereenigd.
Zij weken echter af van de rechte wegen,
vervielen in zonden en doodden de profeten,
die hen vermaanden. Dit vertoornde Jehova
en deze bezocht hen met zware straffen. Duis
ternis zonk op de aarde, een hevige aan
doening schudde den bodem, bergen zonken tot
dalen en dalen verhieven zich tot bergen. De
zee spoelde over 't land en verslond een groot
deel van de stammen der Nephiten en Lama-
uiten. Degenen, die deze verschrikkelijke ge
beurtenis overleefden, werden begenadigd met
een persoonlijk bezoek van den kort te voren
te Jeruzalem gekruisten Christus. Hij toonde
hun Zijne wonden, predikte het evangelie, stelde
de sacramenten in, heelde blinden en genas
kreupelen, wekte een doode op en maakte de
geloovigen alle dingen bekend tot aan het eind
der wereld.
Nadat de Verlosser zijn werk in Amerika
voleind had, voer hij weder ten hemel op. De
twaalf jongeren, die hij verkoren had, trokken
door 't land, verkondigden overal de blijde
boodschap, deden wonderen en bekeerden alle
volgelingen van Mozes.
Edoch ook nu weder verzonken de bekeer-
EGBERT CARLSEN.
30)
XVI.
♦Het volgende heeft men me uit Berlijn ge
schreven,* vertelde de regeeringspresident von
Hainfeld nan eenige heeren, die hem omringden.
Een zekere von Martens heeft reeds voor ver
scheidene jaren, kort na 't sluiten van den vrede,
zijn examen in de rechten gedaan, maar is toen
niet in dienst van den staat geblevenhij heeft
zich bij een vereeniging te Maiuz aangesloten
en is van daar naar Wiesbaden gegaan. Daar
moet hij veel van zich hebben doen spreken en
ook met een anderen Hannoveraan een onaan
genaam duel gehad hebben, dat door een speei-
zaak is ontstaan. Ook om deze zaak heeft bij
zich uit Wiesbaden verwijderd en sedert dien
tijd weet mijn zegsman niets meer van hem te
melden.*
♦Ik geloof niet, dat dit onze Martens is,«
zei Pleiszenbach, terwijl hij de punten van zijn
blonden snorrebaard omkrulde, voor zoover ik
ten minste weet is mijn vriend nooit te Wies-
baden geweest.*
Die Martens, over wien men me schreef, is
uit F. aan den Weser geboortig, waar zijn va
der opperhoutvester moet geweest ziju.«
Dan is 't ook uitgemaakt, dat het onze Mar
tens niet is,viel graaf Zeek in, want die
heeft zelf ons verteld, dat zijn vader opperjacht-
meester geweest is.«
Mjjnheer von Hainfeld trok bedenkelijk plooien
in zijn voorhoofd. Hm, hm, wanneer moet
daar dan een Martens die betrekking bekleed
hebben? De laatste, die dit deed, is mij per
soonlijk bekendhij is namelijk met een nicht
van mij gehuwd, en ik kan u verzekeren, heeren,
dat hij niet Martens heet.«
♦Nu, dan zal het diens voorganger geweest
zijn,« meende Yirzowski schouderophalend.
»Dat niet, heer luitenant,ontkende de pre
sident, »mijn neef, of om me juister uit te druk
ken, de man van mijn nicht, heeft dikwijls in
mijn bijzijn den naam van zijn voorganger ge
noemd. Dat was zekere graaf P.«
Daar komt Mnrtens zelf,* zei graaf Zeek,
♦hij zelf zal ons dat het best kunnen vei kla
ren.*
't Zou een beleediging zijn als we toonden
hem niet te vertrouwen,merkte Pleiszenbach op.
Daarvan is ook volstrekt geen sprake. Laat
die zaak maar aan mij over,« antwoordde de
ritmeester, en toen Erich in den kring trad,
wendde bij zich tot hem. »We spraken juist
over uw heerlijk tafelservies, mijnheer von Mar
tens, van het prachts uk dat uw vader als op-
pe'jachtmeester van den koning ten geschenke
kreeg.
Martens boog zich gestreeld, waarop de pre
sident vroeg: »in welke jaren was uw vader op
perj achtmeester
Hoe onbevangen de toon der vraag was,
hoorde Martens toch een weinig wantrouwen
er in. Ook bemerkte hij met een snellen blik
in 't rond, met hoeveel verwachting aller oogen
op hem gericht waren. Blijkbaar had iemand
de vertelling van zijn vaders opperjachtmeester-
schap betwijfeld, misschien ook als onmogelijk
aangetoond, en hoeveel grond daarvoor was,
wist niemand beter dan Martens zelf. In elk
geval was voorzichtigheid raadzaam, waarom
hij den president antwoorddemijn vader heeft
die hooge betrekkin^ nooit bekleed.
Maar ge hebt ojis toch verhaald, dat uw
vader,begon graaf Zeek verwonderd
♦Mijn grootvader,viel Martens met de grootste
bedaardheid in, ♦mip1 grootvader was in 't be
gin dezer eeuw opperjachtmeester.«
An, dus vóór griiaf p-j<s knikte de president
bevredigd.
Zeker, nog vóór graaf P.,« bevestigde Mar
tens. Tusschen mijn grootvader en den graaf
beeft, als ik niet dwaal, ook nog generaal von
M. die post bekleed.*
De ritmeester zweeg, alsof bij van zijn dwa
ling overtuigd Avas, maar in den loop van den
avond zei hij tot Yirzowski: »'t Is toch een
zonderling misverstandik meen me zoo nauw
keurig te herinneren, dat Martens toen van zijn
vader sprak. Heeft hij ook u de geschiedenis
niet verhaald?*
Zeker en ook ik meen, dat hij daarbij zijn
vader en niet zijn grootvader noemde. Maar ik
geloofde ook nauwkeurig te weten, dat hij me
van »Pratziu« had gesproken, Avelk goed hij
van vorst Rubiwill wilde koopen, en evenwel
beweerde hij later den naam volstrekt niet ge
noemd te hebben, zoodat ik moest toegeven,
dat mijn geheugen me fopte.
Er had zich heden een groot gezelschap in
de elegante vertrekken van het cassino der ku
rassiers verzameld. Verscheidene officieren, op
gewekt door de voorstellingen in den circus van
Fürst, waren op de gedachte gekomen in het
programma der wintervermakelijkheden ook qua
drille- en earouselrjjden op te nemen. Het denk
beeld had in wijderen kring bijval gevonden;
een committé was samengesteld en de groote
rijbaan van het regiment kurassiers was bereid
willig daartoe afgestaan. Om de uitvoering nauw
keuriger te bespreken, waren de aanzienlijksten
uit Ostburg thans in het cassino bijeeugekoinen,
heeren en dames, want om het aangename met
het nuttige te verbinden, zou op de bespreking
een souper volgen en dans daarna.
Toen de kring heeren, die zich om den regee
ringspresident von Hainfeld verzameld had, uit
een ging, nam Pleiszenbach zijn vriend Martens
onder den arm. ♦Beu je wel een3 te Wiesbaden
geweestvroeg hij, met hem voortloopend.
Erich zou zonder twijfel deze vraag bevestigd
hebben, ware hy niet door het voorafgegane
wantrouwend geworden. Nu meende hij ook in
de vraag van von Pleiszenbach een valstrik te
zien. Zonder twijfel waren er ongunstige berich
ten aangaande hem naar Ostburg overgewaaid
hij antwoordde kortweg: ♦slechts een paar
dagen.*
♦Dus nooit voor langeren tijd
Ik wou eigenlijk langer blijven, mijn gan-
schen verloftijd, maar - onder ons gezegd
trof ik daar een bloedverwant aan, die me niet
beviel en me noodzaakte zoo spoedig mogelijk te
vertrekken.
Ook een mijnheer von Martens
♦Ja, zelfs een eigen neef van me. Hij speelde
daar een twijfelachtige rol en drong zich op
een onaangename manier bij ine op. Ik mocht
hem niet voor 't hoofd stootenhij was altijd
mijn neef; daarom wilde ik als een verstandig
man liever vertrekken. Is misschien aan u of
uw vrouw het baden daar aanbevolen
O neen,« antwoordde Pleiszenbach, ontwij
kend en blijkbaar verlegen, »ik vroeg het maar,
omdat omdat mijn moeder er den volgenden
zomer heen wil gaan.«
Martens knikte. Die uitvlucht bevestigde vol
komen zijn vermoeden, maar hij hield zich, alsof
hij niet het minst aan de geloofwaardigheid ex-
van twijfelde en zei: >Ik wil gaarne voor je
bijeen zoeken wat ik voor merkwaardigs aan
gaande Wiesbaden heb opgeteekend.En dan,
het onderwerp latende vallen, ging hij voort:
heeft je vrouw thans een besluit genomen? Zal
ze de quadrille meerijden?*
♦Neen, ze heeft geweigerd.
Maar, Avaarom toch? Ik had gehoopt haar
cavalier te zullen zijn.*
Waarom? Wat weet ik het. Ze zegt dat
ze geen lust heeft en ook niet goed genoeg kan
rijden. Maar dat zijn voorwendsels. De hoofd
zaak is, dat Oarolin niet van de partij is.«
Martens had von Pleiszenbach er aan kunnen
herinneren, dat hij zelf verteld had, Avelke slechte
rijdster Georgine was en dat ze ook niet het
minste belang stelde in paarden. Maar hij ver
genoegde zich met een stom schouderophalen,
dat evengoed een toestemming van Pleiszenbach's
vermoeden als een twijfel daaraan kon uitdruk
ken en vroeg: >Is je vrouw van avond hier?*
NIEUWSBLAD
8
O O O
NAAlt HET DUITSCH.
VAN
De sporen van het roofdier.