BANKEN. FEUILLETON. FF JU. ZATERDAG 2 JUNI. Uitgever: L. J. YEEBMAN, Heusden, j.j M 687. voor Dit blad verschijnt WOENSDAG cn ZATERDAG. Abonnementsprijsper 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verbooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiè'n. worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht, voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Agent Aan de oostzijde van het Rokin te Amsterdam staat een gebouw, dat door niet velen tot een sieraad der hoofdstad zal gerekend worden. Het staat juist n.l. op de bocht over Arti en de gevel, die bocht meemakende, heeft daardoor een wanstaltigen vorm aangenomen. Overigens man keert er niets aan de soliditeit van het bouw werk; het heeft een breeden ingang met rails, die van den waterkant naar de kelders loopen een breede marmeren trap voert naar de eerste verdieping, waar den heelen dag door groote bedrijvigheid heerscht; er wordt op gangen en portalen nauwlettend toezicht gehoudende slui tingsmiddelen zijn van extra ordinairen aard en alsof dat nog niet genoeg ware, wordt het ge bouw dag en nacht door de gewapende macht bewaakt. Dat gebouw is onze Nederlandsche Bank en waar ge tusschen Doll art en Schelde als een be wijs van secuurheid, van soliditeit hoort zeggen: »zoo vast als de bank« dan wordt daarmee dit gebouw bedoeld. Of liever de instellingieder toch begrijpt dat de hechtheid van een huis niets tot de soli diteit van een instelling af of toe doet; in ons land zoowel als elders zijn vele maatschappijen over den kop gegaan, hoewel ze in gebouwen als paleizen gehuisvest waren. Over de Nederlandsche Bank zal onze Ver tegenwoordiging spoedig geroepen worden een woordje te spreken, 't Kan daarom zijn nut hebben 't een of ander over haar en haars ge lijken in 't midden te brengen. Dan komt allereerst de vraag tot ons: wat is een Bank? Om tot een antwoord daarop te komen, ne men we eens aan, dat het in een kleine gemeente den inwoners gaat vervelen, telkens en telkens weer, dan bij dien, dan bij dezen, geld te bren gen, en dan van den een, dan van den ander geld te ontvangen. De landbouwer verkoopt zijn graan aan een makelaar, zijn melk aan een boterfabriek, zijn vet vee aan een handelaar. Van die allen ontvangt hij gelden. Doch hij huurt 't land van zijn landheer, slaat benoo- digdheden voor zijn bedrijf en huishouden in bij dorpsgenooten en deze betaalt hij van 't ont vangen geld. Zoo gaat 't in de geheele gemeente, tot dat eindelijk een vertrouwd persoon een kan toor opent, een boek aanlegt, groot genoeg om allen die handel drijven of iets verdienen laten, eenige bladzijden te schenken en de inwoners uitnoodigt voortaan bij hem te komen betalen. Tot dat einde deponeert ieder een zekere som ten zijnen kantore en daarbij wordt nu voortaan bijgeschreven wat hij ontvangt en afgeschreven 't geen hij schuldig is. Stel dat een landbou wer f 1000 deponeert en zijn makelaar dezelfde som. Indien nu de makelaar voor f 600 rogge koopt, geeft hij een schuldbekentenis (assignatie) af, die eenvoudig op 't kantoor bezorgd wordt, waarna deze f 600 bij 't geld van den landbou wer opgeteld, bij dat van den makelaar afge trokken wordt. Ziedaar een bank in haar eenvoudigste ge daante en een bankier, die 't niet bijzonder moeilijk hebben zal. In kleine gemeenten kan men 't zonder bank best stellen, doch in han delsplaatsen zijn dergelijke inrichtingen van on berekenbaar nut. Alleen in Londen wordt langs den beschreven weg jaarlijks zeventig duizend millioen gulden vereffend. Twee omstandigheden doen zich nu al dade lijk aan ons voor. De eerste is deze: dat men vóór zich tot een bank te wenden, poolshoogte neemt van de meer of minder vertrouwbaarheid des persoons, dien men zijn geld in handen geeft. De ondervinding heeft geleerd dat men hierbij niet te voorzichtig kan zijn, en waar 't geldza ken betreft, zelfs de hoogststaande personen en zijn beste vrienden geen volkomen vertrouwen kan schenken. Daarom waakt de regeering over dergelijke instellingen en onderwerpt ze aan een nauwge zette controle. De tweede iswat gebeurt er met het kapitaal, bestaande uit de som der gedeponeerde gelden? Wat de Nederlandsche Bank betreft, dat ka pitaal is over 't heele land verspreid en doet in den vorm van bankbiljetten den dienst van wettig betaalmiddel. Dit voorrecht is bij uitsluiting van alle andere slechts aan haar geschonken. Elke week geeft ze een korten staat van het materiaal, waarover ze te beschikken heeft, opdat de houders van bankbiljetten de zekerheid heb ben, dat hun papier werkelijk kan ingewisseld worden tegen de waarde daarop uitgedrukt. In de kelders onder het gebouw der Bank ligt ruim vijftig millioen waarde in goud en zilver, om ons die zekerheid te geven. Wanneer een instel ling geldswaardig papier als betaalmiddel de wereld inzendt en ze is builen machte die ten alle tijde tegen klinkend metaal in te wisselen, beteekent zulk papier niets en heeft nog minder waarde dan een oude courant, die men althans nog voor scheurpapier verknopen kan. De Bank geeft biljetten uit van 1000, 300, 200, 100, 60, 40 en 25 gulden, en geeft eiken werkdag gelegenheid deze tegen gemunt metaal in te wisselen. Hierin ligt het groot verschil tusschen de Ne derlandsche Bank en hare zusters, als de Krediet- vereeniging, de Rotterdamsche Bank e. a., welke geene banknoten mogen uitgeven. Alleen aan de Javaansche en Surinaamsche banken is ook dat voorrecht toegestaan. Bovendien is de Nederlandsche Bank agent van 's Rijksschatkist en de muntbiljetten, door het land uitgegeven, kunnen bij haar eveneens in geld worden omgezet. Ook voor de gemeente Amsterdam is de Bank agent, d. w. z. ze int gelden, de gemeente toe komende en betaalt de schuldeischers. Een en ander brengt telken jaren zooveel winst op, dat een aandeel in de Ned. Bank geen ver werpelijk bezit is. 't Zal daarom in de Kamer een punt van over weging uitmaken, op welke wijze onze Staat meer voordeel kan trekken, zoo hij in 1889 het monopolie, aan do Bank geschonken, nogmaals voor 25 jaren verlengt. Ook is reeds dikwerf ter sprake gekomen of 't wel gewenscht is, uit sluitend aan haar dit monopolie te schenken en of niet aan andere banken eveneens de vrijheid kan geschonken worden kapitaal in geldswaar dig papier te doen circuleeren. Dat is echter een kwestie van zeer teederen aard, die we gerust aan onze staatslieden mo gen overlaten. De Nederlandsche Bank is geen hypotheek bank, d. w. z. men kan bij haar geen crediet verkrijgen in ruil voor vaste goederen. Ze moe ten steeds bezittingen hebben, die onmiddelijk te gelde kunnen gemaakt worden en dat kan met landerijen en huizen niet altijd terstond ge schieden. Van vele zijden wenscht men dat ze in dezen zin hare werkzaamheden zal uitbreiden in de volgende kwarteeuw; zeker zou dit voor den landbouwer en grondeigenaar een heerlijke uitkomst zijn. De Banken, ofschoon in deze eeuw eene groote vlucht genomen hebben (sommige zelfs zoo hoog, dat ze niet meer te bereiken warenj, dagteeke- nen reeds uit de 12e eeuw en zijn van Italiaan- schen oorsprong. ILeds in 1171 bestond er eene te Florence, deze was echter slechts een instel ling van staatskrediet. In 1609 werd er eene ten dienste van den handel opgericht te Amster dam, in 1635 te Rotterdam. Zij waren bewaar (deposito) banken. De revolutie heeft ze ver zwolgen. In 1814 werd de Nederlandsche Bank opgericht. Ook de banken van leening zijn van Italiaan- schen afkomst. Haar naam Lommerd of Lom bard wijst reeds aan dat ze uit Lombardije stammen. De oudste hier te lande was die te Schiedam, opgericht in 1327. De houders ge noten niet de minste achting, ja werden zelfs als verworpelingen beschouwd. Om kwade praktij ken te weren zijn ze overal gemeenteinstellingen geworden. Ze zijn een noodzakelijk kwaad in de maatschappij. Buitenland. Men meldt uit Berlijn, van 29 Mei: Al blijven de berichten over den Keizer naai de bulletins zeer gunstig luiden, zoo nu en dan blijkt dat de toestand zeer treurig is. De afschei ding uit de luchtpijp duurt nog altijd voort, de stof is dikker en wordt daardoor minder gemak kelijk verwijderdde nachtrust wordt door hoesten belemmerd. De canule moet zoo dikwijls schoon gemaakt worden, dat er ook in het rijtuig, dat de Keizer soms gebruikt, een toestel zal worden gemaakt om de canule schoon te maken. Ook is er weer eene nieuwe canule gemaakt, daar de laatste onbruikbaar was geworden tengevolge voornamelijk van de sterke vermagering. 32) XVII. De sporen van 'f roofdier worden duidelijker. Toen Hugo von Virzowski op een der vol gende dagen van zijn dienst in de kazerne terug keerde, vond hij tot zijn groote verrassing den oudste zijner vijf broeders, Boguslaw, daar op hem wachten. Eerst meende hij, dat zijn broe der gekomen was om hem een verwijt te ma ken over zijn toetreding tot den activen dienst, en de diepe neerslachtigheid, die uit zijns broe ders trekken sprak, werkte dus in 't begin meer vervroolijkend op den luitenant, dan dat ze zijn medelijden opwekte. Toen Boguslaw echter op Hugo's vraag: wat hem zoo onverwacht naar Ostburg dreef, antwoordde: »ik breng je een heel slechte tijdingwe moeten Wolno terug geven* toen was ook de vroolijkheid van den luitenant voorbij. Wolno teruggeven herhaalde hij verbaasd, >maar aan wien dan toch en op welken grond »Er is een knaap te voorschijn gekomen, die zich voor een zoon van onzen overleden oom Dominicus uitgeeft.* Beide kinderen van oom Dominicus zijn toch bij den brand van 't slot in de vlammen om gekomen,* merkte Hugo op. »Zoo is tot heden aangenomen; nu echter wordt beweerd, dat ze beiden nog in leven zijn en dat Wolno hun behoort.* »Dat de kinderen van oom Dominicus meer recht op Wolno hebben dan wij is zeker,* meende Hugo, »de vraag is maar, of het werkelijk zijn kinderen zijn.* weren wel, dat ze alle mogelijke bewijzen in handen hebben, maar dat doet elk, die zoo iets beweert, en ik denkbang maken bewijst niets. Te oordeelen naar de lieden, die den pretendent onder hunne bescherming genomen hebben, gaat de geheele zaak van het geheime Poolsche corn- mitté uit, wiens vijandige gezindheid ons reeds sinds lang geen geheim meer is.« »Ze kunnen ons niet vergeven, dat van moe ders zijde Duitsch bloed in onze aderen stroomt. »En dat we al hun aanzoeken om hunne phantastische plannen te ondersteunen rondweg hebben afgeslagen. Hoe dikwijls hebben ze reeds met meer of minder gevolg getracht ons te be- nadeelen. Denk maar aan den arbeiders-opstand van verleden jaar. Toen voerden de sporen ook ontwijfelbaar terug naar hun ophitsing, of, zoo als zij het verschoonend noemen, naar hun agi tatie. »Nu, toen hebben ze ten minste ondervonden, dat we niet met ons laten spotten. »Sedert dien tijd vreezen die heeren ons, maar ze haten ons des te meer. We zijn hun een doorn in 't oog; dus moeten we verdreven worden. »Opdat ze de groote inkomsten van Wolno tot hun doel kunnen gebruiken,viel Hugo in. »Maar waarmee willen dan de beschermers van dien pretendent hun beweren staven ^Natuurlijk houden ze dit nog verborgen en vergenoegen ze zich met geheimzinnige toespe lingen. Onze oude inspecteur Braun, dien we nog van oom Dominicus hebben overgenomen, meende, toen ik met hem over de zaak sprak, je weet hoe zeker hij is en hoe veilig we hem vertrouwen kunnen Veilig,bevestigde Hugo. »Nu dan, Braun meende, toen met den brand op het slot had men gemompeld, dat de brand opzettelijk was gesticht en oom Dominicus heeft zelf toen gezegd, dat maar één man hem zoo'n streek kon gespeeld hebben, namelijk de grens wachter Mirski.« »Wat is dat voor een mensch? Ik hoor dien naam voor 't eerst. noemen en verzocht dezen mij iets meer daar van te verhalen, en toen vertelde de inspecteur, dat von Dominicus indertijd de overheid er op merkzaam op had gemaakt, dat die grenswachter Mirski, in plaats van zijn plicht te doen en de smokkelarij krachtig tegen te gaan, veeleer haar bevorderde. Tengevolge daarvan was een onder zoek ingesteld, dat wel geen directe verstand houding van Mirski met de smokkelaars aan den dag bracht, maar toch genoeg bezwarende omstandigheden, waardoor de man ontslagen werd. Ook was 't Mirski niet onbekend gebleven, wie dat onderzoek had ingesteld, en hij moet zich hebben uitgelaten, dat de heer von Vir zowski dat niet vergeten zou. Spoedig daarop was hij uit de streek verdwenen en men heeft nooit weer iets van hem gehoord, zoodat het niet te bewijzen i3, of hij werkelijk deel had aan den brand of uiet.« Beroepen de beschermers van onzen neef zich ook op dien Mirski »Neen; zoo als ik reeds zei, verbergen ze zich achter geheimzinnige toespelingen en vor deren ons op tot een bijeenkomst, waar we dan meer zullen liooren en de documenten kunnen inzien. Ze willen blijkbaar gaarne in vergelijk treden. En dat op goeden grondze hebben geen lust door een langdurig proces de oogen van het gerecht en van de overheid op zich te trekken, dewijl dan, zelfs als ze 't winnen, de jonge erfgenaam, en daarmee de inkomsten van Wolno, wel eens aan hunne handen kon ont glippen. Op het geld komt het vooral bij hen aan.« »Evenwel moeten we, zoo zijne aanspraken geldig blijken te zijn, den jongen erfgenaam zonder tegenwerking Wolno afstaan,zei Hugo vast besloten. »Dat moeten we zeker,beaamde Boguslaw. »En ik voor mij ben te trotsch,« ging Hugo voort, »mij die plicht met een som geld te laten betalen. Dat zou me te veel op eeix aalmoes lijken, die de rijke erfgenaam me toewierp, en zoolang ik nog werken kan, neem ik geen aal moezen aan.* Boguslaw gaf zijn broeder de hand. »Ik ben 't geheel met je eensmaar vooraf willen we nauwkeurig onderzoeken, of inderdaad zijn recht ontwijfelbaar is. En daartoe was het van be lang, zoo we dezen Mirski konden opsporen en hem konden spreken vóór de beslissende confe rentie. Je hebt misschien niet toevallig dien naam hier in Ostburg gehoord »Nooit; maar of er een Mirski te Ostburg be staat, is licht uit te maken,terwijl hij opstond en den jongen belde. Toen deze kwam, gelastte hij hem in een der naaste winkels een adres boek te halen. De broeders staken ondertusschen een sigaar aan en gaven zich bij 't genot daarvan aan hun gedachten over, tot de jongen met het adresboek terugkwam. Hugo nam het en begon er in te bladeren. »M.Ma.Meier,bromde hij, »nog eens Meijer met een ijnu komt Mi— Milbach, Mirow, Mirschowski, Mirski, waarachtig, hier, Boguslaw, hoor Mirski, Frederik Wilhelm, ge pensioneerd grensopziener Mirski, Marie, waschvrouw de laatste gaat ons niet aan, maar de grensopziener is waarschijnlijk onze man.* Boguslaw rukte zijn broeder het adresboek letterlijk uit de hand om zich met eigen oogen van de waarheid te overtuigen. s> Waarachtig, daar staat het,« riep hij, »gepensioneerd grens opziener, Visschersteeg no. 3. Waar is toch de Visschersteeg?* Daarop moet ik me eens bedenkenof laat ons liever den platten grond nazien. Hm, hm, 't is zoo als ik dachtde steeg ligt in de Poolsche voorstad en 't schijnt me daar tamelijk armoe dig te zijn. Hoor eens, beste, als we daar op klaarlichten dag heen gingen en ik in de uni form van de kurassiers van Z. M., dan brengen we het gansche kwartier in oproer. »Nu, ga dan in burgerkleeding. Dat zal ik zeker; ik heb zoo'n soort van rooverskleeding, die voortreffelijk voor deze ge legenheid past. Bovendien sla ik voor, de sche mering af te wachtenik zou zelfs in burger kleding daar niet gaarne gezien willen WOïïleiU NIEUWSBLAD Het Land van en Altena ii He Langstraat en i naar het duitsch. VAN EGBERT CARLSEN. »En dat is 't juist, wat ik betwijfel. Ze be »Ook ik hoorde hem liet eerst door Braun

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1