FEUILLETON. 1888. Hoe ons land geregeerd wordt, Papier en in de Werkelijkheid, XI. De Nederlandsche Bank. Buitenland. M 693. ZATERDAG 23 JUNI. NIEUWSBLAD voou Het Lam! tan en llteua, He Langstraat en de Uitgever: L. J. YUURMAH, Heusden. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBoscn Broes van Dort. Advertentiën 1G regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Ad verten tien worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht, voor Frankrijk: Wester Go., 20 Rue Her old, Parijs. Agent OP DOOR F. DOMELA NIEUWENHUIS. (Lid der 2e Kamer.) Tegen dit hoofdstuk hebben wij zeer opgezien; eerlijk belijden we dit. Er is geene moeielijker taak, dan de werkzaamheden der Bank voor allen even duidelijk te maken. Wij moeten n.l. aantoonen, dat een noodzakelijk kwaad goed is. Dit klinkt zeer tegenstrijdig en toch is het de waarheid. De heer D. N. maakt zich van dit onderwerp gemakkelijk af. Op blz. 43 zegt hij»Dws volk van NederlandGij wordt beroofd door de bank en zij kan dat door den steun van den Staat. Die beschuldiging klinkt vreeselijkZeer wonderlijk echter is het, dat de heer D. N. tot dit besluit schijnt te komen op gezag van zeke ren heer van Assen. Wij maken hem hier een verwijt van. Andere achtenswaardige en der zake kundige mannen levereu het tegendeel. Waarom haalt D. N. die schrijvers niet aan? Waarom ook nn weer de schaduw, en geen aasje licht? Alles is in dit hoofdstuk pikdonker. Onze Regeering schijnt eene menigte rijke dieven te bevoorrechten bo ven het arme volk. Wij herhalen het: dit klinkt vreeselijkWij zullen echter den heer D. N. niet voet voor voet volgen; het dunkt ons beter een opstel te schrijven, dat naast het zijne dient ge lezen te worden. Wij verwijzen den lezer allereerst naar een opstel in deze courant: in het nummer van 2 Juni 1.1. Bankiers waren oorspronkelijk niets dan geld wisselaars van beroep. Even als men dat heden ten dage nog aantreft op Java, vond men vroe ger op drukke markten hier en elders lieden, welke aan eene tafel op 't marktplein gezeten, den kooplieden aanboden tegen eene geringe vergoeding de vreemde geldstukken te wisselen. Want niet iedereen kon daarmede vlug terecht: er waren zoo velerlei munten en van zooveel verschillende landen. Papieren geld was toen nog onbekend. Vertrouwde wisselaars kregen langzamerhand vaste klanten; weldra bezaten zij een kantoor, waar men ook geld ter bewaring geven kon. Het beroep werd zoodoende eene zaak van ver trouwen en de bankier een zeer belangrijk tus- schenpersoon in den handel. Daarbij kwam nog ietshet geld werd zeer besnoeid. Wij herinneren ons nog door bejaarde lieden te hebben hooren klagen over bet be snoeien van acht-en-lwintigers en zesthalven. Liever dan het gave geld uit te gevenbrach ten de kooplieden dus weldra geschreven (later gedrukte) schuldbekentenissen in de wereld; dan behielden zij het goede geld en liepen geen ge vaar daarvoor slecht in de plaats te krijgen. En de handelaars zoowel als alle burgers, ont vingen weldra liever papieren geld, dan metalen. Want dat papieren geld bankbiljetten, zeggen wij nu was inwisselbaar bij alle vertrouwde bankiers. En die bankiers betaalden in gave munt uit, zoodat men zeker was niet bedrogen te worden. Voeg hierbij nu nog het gemakwaarmede men in papieren geld aanzienlijke sommen kon betalen, dan zal het u duidelijk worden, hoe dat het bankwezen spcedig eene hooge vlucht moest nemen. Voor we nu verder gaan, willen wij u even wijzen op de couponnetjes van onzen tijd. Als men het ontstaan der banken goed begrijpt, en zich duidelijk voorstelt, wat bankbriefjes eigenlijk zijn, dan is het zeer gemakkelijk ook ie vatten, hoe die couponnetjes in dc wereld komen. Wij her inneren ons nog zeer goed, lice wij, toenmaals het ook niet begrijpende, vaak hebben opge merkt, dat velerlei menschen in deze en naburige gemeenten bevreesd waren couponnetjes in be taling te ontvangen. Kwam men b. v. met zoo'n couponnetje bij den winkelier, dan ging hij er eerst mee naar iemand, die 't naar zijne over tuiging wel weten moest, om te vragen of 't wel goed was. Wat zijn die couponnetjes nu? Dit zullen wij even uitleggen. Stel dat onze gemeente geld noodig heeft, dat zij niet bezit. Nu moet zij eene leening slniten. Zij doet eene oproeping, en vraagt wie haar geld leenen wil tegen 4°/0 b. v. op voorwaarde, dat de geleende som b. v. in vijftig jaren zal worden terugbetaald. Aan de geldschieters geeft zij daarvan een ge drukt bewijs. Bij dat bewijs geeft zij hem bo vendien kleine stukjes papier, waarop vermeld staat, dat de geldschieter tegen afgifte van één zoo'n stukje na verloop van een half jaar b. v. voor elke honderd gulden, die hij heeft uitge leend twee gulden kan ontvangen. In plaats nu van den Isten Juli naar den burgemeester of den gemeente-ontvanger te gaan, om dat stukje papier dat is nu een couponnetje af te ge ven en daarvoor twee gulden rente te ontvan gen, gaat de schuldeischer er mee naar den bakker en vraagt of die 't ontvangen wil, na tuurlijk ook voor twee gulden in ruil. Dit kan de bakker gerust doen, want bij kan daarmee oogenblikkelijk naar den ontvanger gaan en krijgt er dan dadelijk twee gulden voor. Het eenige, waar het op aankomt, is, dat de persoon, de gemeente of de maatschappij, die de leening heeft gesloten, betrouiobaar zij! Daar mag niets aan ontbreken. Thans keeren wij weer tot ons onderwerp terug. Wij zeiden zooeven, dat de meeste menschen liever papieren geld hadden, dan meialen geld, waar zooveel bedrog mede gepleegd werd. Dien tengevolge ging men, als men zoo'n bankbriefje ontvangen had, niet dadelijk naar de bank om het wisselen, maar hield het en gaf het, zoo noodig, later ook weer als betaalmiddel uit. Zoo duurde het vaak zeer lang eer zoo'n bankbiljet bij de bank terug kwam, en bleef het als al gemeen gangbaar betaalmiddel in omloop. Zoo doende had de bankier niet altijd zooveel geld noodig wij bedoelen gemunt geld of zilver en goud aan staven als hij bankbiljetten uitgaf: ze kwamen het immers toch niet opwisselen? De bankier kon dus groote winsten behalen! En hierop wilden wij de aandacht vestigen eene goede bank kan altijd groote winsten ma ken En dit moet zij kunnen, want het is een bewijs, dat men haar vertrouwt. Op vertrouwen berust de geheele instelling Nu ligt dc opmerking voor de handmaar dan kan die bank zooveel papieren geld uitge^ ven als zij wil; dan wordt zij schatrijk in acht dagen. Ja, dat zou zij ook kunnen. Doch daardoor zou zij haar crediet spoedig verliezen. Ieder zou naar de bank hollen om zijn bankbriefje in te wisselen. Wie 't eerst kwam, zou dit ook ge daan krijgen, doch wie 't laatst kwamen, zouden den hond in de pot vindenzij kregen niets. Dan was de bank bankroet! En vele men schen plotseling arm! Om dit nu te voorkomenis er toezicht van den Staat noodig. De Staat maakt het de Bank onmogelijk be drog te plegen. Wij komen hier later op terug, als wij meer bijzonder over de Nederlandsche Bank zullen spreken. Keizer Friedrich was een uitstekend typograaf. In 1845 bezocht hij met zijn moeder de drukkerij van Hiinel te Berlijn (thans van Gronau) en kreeg zulk een zin in de boekdrukkunst, dat men hem, ter gelegenheid van 't Kerstfeest, een volledige zetterij en drukkerij ten geschenke liet geven door Koningin Elisabeth. Een zetter van Hiinel gaf hem onderwijs en de prins leerde flink. Tot aan zijn dood toe bleef hij voor de boekdrukkunst groote liefhebberij koesteren en met kennersoog bekeek hij alle kunstwerken op dit gebied. Keizer Frederik heeft bij testament o. a. het slot te Charlottenburg aan zijne gemalin ver maakt. De smart van keizer Frederiks weduwe over het verlies van haren zoo teergeliefden gemaal is angstwekkend hevig. Op de schier bovenmen- schelijke krachtsinspanning, die zij van haar zenuwgestel geëiseht heeft en die haar in staat heeft gesteld haren gemaal gedurende diens gan- sche lange ziekte met eigen handen te verzor gen, is thans eene reactie ingetreden. De arme vrouw zit uren voor zich heen te staren, zonder een woord te spreken. Allerlei treffende staaltjes worden verteld van de voorbeeldelooze wijze waarop de keizerin haren gemaal verzorgde. De keizer kon dan ook geen Ill li naar het duitsch. VAN EGBERT CARLSEN. 38) Toen Erich met Pleiszenbach de zalen van het cassino betrad, waarin zich het gezelschap verzameld had voor 't souper, vonden ze deze reeds geheel bezet. De begroeting der eehtgenooten ging voorbij zooals Martens had aangegeven en de laatste wikkelde Georgine dadelijk in een le vendig gesprek, zoodat ze het verdwijnen van haar man niet bemerkte. Dadelijk daaarna ging men aan tafel; Georgine werd door professor Hiinsius begeleid, terwijl Oarolin met de mooie jonge mevrouw Schrabisch ging. Vooraf vond Erich echter nog gelegenheid hem toe te fluis teren, dat er in 't gezelschap spottende aanmer kingen gemaakt waren over zijne en mevrouw Pleiszenbach's medewerking van de levende beel den, en dat hij zich daarom met deze dame voor 't overige van 't feest weinig moest bezig houden. Hoewel de musicus door dezen raad zeer getrof fen was, besloot hij toch hem te volgen. Op verdere vragen antwoordde Martens kortafmor gen zooveel ophelderingen als ge wilt, heden ontbreekt daartoe tijd en gelegenheids Zoodoende zag Pleiszenbach den verderen avond het voorwerp van zijn ijverzucht in 't geheel niet in Georgine's nabijheid en gelukte het hem zich zelf te bedwingen. Bij 't souper zat hij met Martens en eenige andere heeren aan een tafeltje zonder dames. Hier werd veel gedronken en vooral Pleiszenbach dronk in zijn opwinding den cham pagne als water. Dit ontging Erich niet en hij voelde de noodzakelijkheid om ter bewaking van zijn offer nog naar een bondgenoot om te zien, daar hij zelf zijn tijd aan Georgine moest wij den. Zijn keus was spoedig gedaan. Toen men opstond voor 't souper, wenkte hij adjudant Walsing ter zijde en vroeg hem: »mag ik eenige woorden in vertrouwen met u spreken »Met het grootste genoegen. »Voor wat ik u moet meedeelen, doe ik een beroep op uw eergevoel. De adjudant boog zich. »Iïebt ge niet opgemerkt hoe opgewonden Pleiszenbach is?« Zeker; de champagne schijnt hem wat snel naar 't hoofd te zijn gevlogen. »Dat is 't niet. Hij gelooft heden avond een zeer pijnlijke ontdekking gedaan te hebben van daar die koortsachtige opwinding. Als hij niet bewaakt wordt, staan we aan een vreeslijk schan daal bloots »Dat moet in elk geval voorkomen wordens »Dat is ook mijne meening. Daarom verzoek ik u dringend nauwkeurig op uw kameraad te letten en hem vooral verwijderd te houden van zijne vrouw en van Carolin, anders komt er een ongeluk. Ge zult me begrijpen. »Yolkomen,« lachte Walsing ironisch. »Ver- laat u op mijik zal Pleiszenbach niet uit het oog verliezens In de aangrenzende zaal was intusschen de dans reeds begonnen. Georgine danste met graaf Zeek, in de volgende pause engageerde Martens haar en bleef van toen af den ganschen avond in haar gezelschap. Ook als ze met anderen danste, wist hij in haar nabijheid te blijven, zich ook wel in de conversatie te mengen en wel door steeds een geestige of grappige opmerking te berde te brengen. Zoo kwam Cotillon, waarbij Erich mevrouw von Pleiszenbach's danser was. Hoe snel ver streek haar den tijd onder zijn gesprek, spran kelend van luim en vernuft; het boeide haar zoo, dat ze het betreurde wanneer de dans het gesprek afbrak. Zelfs toen een rijk versierde gondel in de zaal werd gerold, beladen met prachtige bouquetten voor de dames en aan de masten en wimpels bedekt met ordeteekens en strikken voor de heeren, moest Martens haar er eerst opmerkzaam op maken. Ze wierp er een vluchtigen blik op. Inder daad, heel aardig,zei ze onverschillig. Martens liet zijn oogen in de zaal ronddwalen. Hij bemerkle, dat Pleiszenbach in de deur der zaal stond, zijne vrouw scherp opmerkende; maar hij zag ook Walsing naast hem, die zijn arm als zonder erg door den zijne had gestoken. Een oogenblik speelde een duivelsche glimlach om Erich's lippenhet oogenblik scheen hem gun stig om zijn laatste troef uit te spelen en hij wendde zich tot Georgine met de woorden: Genadige vrouw, zie toch eens naar mijn heer Carolin: onder alle vroolijke gezichten is hij de eenige, die treurig is.« Georgine volgde met haar blikken de richting, die Martens met een lichte hoofdbeweging aan gaf. »Ge hebt gelijk,lachte zij, »onze Tasso ziet er zeer treurig uit. Meent hij nog in zijn dramatische rol te zijn?« »Ik weet het niet, maar 't is me opgevallen, dat hij den ganschen avond ontstemd was. Hij moet opgevroolijkt worden. »En waarmee »Dat legt thans juist het lot in uw hand, genadige vrouw, 't Is uw beurt een ordeteeken als gunstbetoon uit te deelen, maak den armen Carolin daarmee gelukkig. »Eigenlijk wilde ik het ordeteeken aan mijn man brengen, maar Max zal er wel genoeg krij gen, en als ge denkt, dat Carolin die kleine op merkzaamheid genoegen zal doen Zonder twijfel. »Nu, dan wil ik 't beproeven. De laatste woorden waren reeds onder 't dan sen gewisseld. Thans stond 't paar naast den gondel, Georgine koos een grooten strik, waar aan van boven een gouden lier prijkte, en ging daarmee naar Carolin. In juist tegenovergestelde richting bewoog zich Martens, een bouquet in de hand dragend, als wilde hij die aan eene dame brengen, maar hij wendde geen oog van Pleiszenbach's gelaat af. Hij zag, hoe gespan nen diens oogen de gestalte zijner vrouw volg den, hoe hij thans ineenkromp, hoe hij wilde wegvluchten, maar hoe Walsing hem terughield. In 't volgende oogenblik stond Erich naast den officier. Bedwing je, smeek ik je; nog slechts wei nige minuten, dan is 't feest geëndigd,« met deze woorden voerde hij half met geweld en met Walsing's hulp Pleiszenbach in het naaste ver trek. »0, als er nog een bewijs noodig was, dan is 't me thans wel geleverd,* steunde de onge lukkige man. »Wat ge ook meent te moeten gelooven,* zei Walsing tot hem, »toch moogt ge geen open lijk schandaal maken en ons schoon feest met een wanklank besluiten. Morgen is er nog tijd genoeg, kameraad, voor alle maatregelen, die u noodig zullen schijnen. O, morgen, altijd morgenwist ge hoe 't in me stormt, dan zoudt ge dit uitstel niet ver langen. »Ik moet dit van u als officier en als edel man verlangen,* zei Walsing streng, »uw stand legt u plichten op, waaraan ge niet ontkomen kunt.* Met een half onderdrukten vloek onderwierp Pleiszenbach zich. »Gaan we haast naar huis?* vroeg hij hem. »Hier houd ik 't niet langer uit.* »De Cotillon zal spoedig uit zijn. Zoodra ik van je vrouw afscheid heb genomen, ben ik ge reed je af te halen.* Erich wisselde met Walsing nog een betee- kenisvollen blik en ging toen naar de danszaal terug, waar hij Georgine weer op haar plaats vond. »Waar zijt ge toch zoo lang gebleven?* riep de argelooze hem lachend toe. »Bij uw echtgenoot, genadigste vrouw. sWaar zit Max dan toch? Sinds hij me goe den avond heeft gezegd, heeft hij zich dien gan schen tijd niet meer om me bekommerd en ik heb hem ook niet zien dansen.* »Neen, gedanst heeft hij zeker niet,* begon Martens met gemaakte verlegenheid, »hij is niet geheel in orde.* »En daarvan zegt Max me geen woord. Mis schien is hij al naar huis gegaan.* »Dat nietdat was helaas niet meer mogelijk.*

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1