FEUILLETON. M 694. WOENSDAG 27 JUNI. 1888. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. rr Hoe ons land geregeerd wordt, voor Dit bl»(l verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Broes van Dort. Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosci A (1 verten tien 1G regels GO et. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Papier en in de Werkelijkheid, XII. Dk Neoerlanosche Bank. (Vervolg.) De Nederlandsche Bank is opgericht door Koning Willem I, in 1814. Zij genoot aanvan kelijk al zeer weinig vertrouwen. Dit kwam daardoor, dat er reeds zoo vele banken op de flesch waren gegaan, bankroet zeggen wij ge woonlijk. In andere landen was dit meermalen geschied, en in ons land b.v. b. de oude Arnster- damsche Bank. Deze Bank genoot vele jaren het vertrouwen van het publiek. Zij had echter groote sommen gelds geleend aan de Oost-Indische Compagnie. Die Compagnie ging bankroet en sleepte de Amsterdamscbe Bank mee ten val. Niemand leed daar schade bij, want de stad Amsterdam was borg en moest dus in de bres springen. Doch het vertrouwen in banken in 't algemeen werd wederom ernstig geschokt. En zoodoende duurde het verscheidene jaren, voor de Neder landsche Bank het vertrouwen had gewonnen. Alvorens nu een enkel woord over hare werk zaamheid te zeggen, willen wij eerst eens in het licht trachten te stellen, op welke wijze dit vér- trouwen wederom werd gewonnen. Thans zegt men, als er geene vrees voor eene in te vorde ren som bestaat't staat zoo vast, alsof het bij de bank ware, of' dat men het van de bank hadde te eischen. Deze spreekwijze getuigt van een onbepaald vertrouwen. En dit is, zooals wij reeds opmerkten, eene hoofdvereischte voor eene bank. De Nederlandsche Bank nu moet steeds meer bezittingen hebben, dan het gezamenlijk bedrag- der bankbiljetten bedraagt, die zij in omloop brengt. En twee vijfden van die bezittingen moeten bestaan in goud of zilver, reeds tot gang baar geld gemunt of niet. Als wij dit weten, verbaast het ons volstrekt niet meer, dat iedereen gaarne bankbiljetten aanneemt. Dit verschaft het publiek gemak en voordeel, terwijl het tevens zeer voordeelig- is voor de bank. Dit zullen wij u op eene eenvoudige wijze trachten aan te toonen. Een winkelier heeft b.v. een groolen voor raad koopwaren in zijn magazijn liggen, waar van de prijs tijdelijk is gedaald. Dit komt her haaldelijk en herhaaldelijk voor. Als hij die waren nu verkoopt verliest hij veel geldhoudt hij ze nog eenigen tijd, dan kan de markt rij zen en hij op zijne waren winnen. Doch hij heeft geld noodig om zijne zaken te kunnen drijven. Waar dat geld te halen? Hij gaat naar de Bank en vraagt geld ter leen, en geeft zijne goederen tot onderpand. De Bank geeft hem bankbiljetten, doch voor die hulp moet hij rente betalen. De winkelier lijdt dus eenige schade, doch oneindig veel minder, dan hij zou geleden hebben, als hij zijne goe deren met verlies hadden moeten verkoopen. Na eenigen tijd is hij in staat het geleende terug te betalen. Dan ontvangt hij weer de vrije beschikking over zijne goederen en kan die, in gunstiger tijd, met winst verkoopen. Doch intusschen heeft ook de Bank voordeel. In de eerste plaats door de rente, en in de tweede hierdoor: als de Bank voor 40 gulden aan me taal goud of zilver heeft, mag zij een bankbiljet van 100 uitgeven. Voor die geleende 100 gulden ontvangt zij b.v. 3 percent. Inder daad echter trekt zij die 3 gulden rente niet van 100 gulden, maar van 40 gulden. Want 40 gulden bezat zij inderdaad slechts. Voor den leener echter en voor iedereen had het papiertje, dat zij uitgaf de waarde van 100 gulden. Men kan dus niet zeggen, dat de man besto len is, en toch behaalt de Bank zeer groote winsten. Ons dunkt dit alles is zeer duidelijk Eene dergelijke instelling nu moet, dit blijkt hieruit andermaal in de allereerste plaats, het volle vertrouwen genieten. Dit volle vertrouwen kan zij niet genieten, als zij zelve niet bloeit, dat wil zeggen, als zij zelve geene groote win sten behaalt. Zij moet onwrikbaar vast staan als eene rots. Nu spreekt het van zelf, dat het kapitaal der Bank steeds zal aangroeien en de aandeelen der Bank zullen dus steeds meer waarde verkrijgen. Als de Nederlandsche Bank nu eens plot seling hare betalingen staakte, zou er zeer veel schade worden geleden. Dit zullen wij eens een oogenblik bespreken. Het is nu duidelijk, dat er meer bankbiljet ten in omloop zijn, dan er gemunt geld aan wezig is. Als nu eensklaps de bank hare be talingen staakte, dit wil zeggen, als zij de briefjes aan den toonder zooals er op staat eens niet langer wilde inwisselen tegen goud of zilver geld, dan zouden die bankbiljetten ook geene waarde meer hebben als betaalmiddel. En neem nu eens aan, dat er b.v. dertig mil joen meer aan bankbiljetten in omloop was, dan de muntvoorraad bedroeg, dan zouden wij opeens dertig miljoen gulden te kort komen. Hoe die te krijgen? Door het verkoopen van huizen, landerijen, koopwaren enz. enz. Wij moesten die dan ver koopen tegen eiken prijs en er dus zeer veel schade onder lijden. Nu zegt D. N.de armen trekken niets van die voordeden. Dit is onwaar. De armen trek ken er wel voordeel van. Als er geene goede soliede Bank is, is er geen handel, geen vertier. Dan staat het raderwerk der Maatschappij stil en dan lijden de armen het meest. Of wij dan zoozeer met de tegenwoordige in richting der Nederlandsche Bank zijn ingenomen? Met de Bank zeker; doch eene andere vraag is het, of zij nog niet meer kan doen? Of zij niet zoo kan ingericht worden, dat iedereen er onmiddellijk voordeel bij hebben kan? Of hare werkzaamheden niet wat kunnen worden uitgebreid, zonder dat de soliditeit er onder lijdt? Dit gelooven wij wel. En wij twijfelen er niet aan of in 1889 zullen de voorwaarden ook wel veranderd worden en meer in overeenstem ming gebracht met den eisch van 't oogenblik en dien der toekomst. De heer I). N. kan daar aan zelf medewerken. Hij is lid der Kamer en kan dus door degelijke kennis en practischen zin de anderen voorlichten. Hij wijze den weg. Wat wij thans doen wilden is geschied: wij wilden aantoonen, dat hij in zijne voorstelling zeer eenzijdig is geweest; en dat het niet be taamt de Regeering voor te stellen als eene baatzuchtige kliek, die met opzet het volk uit zuigt en de rijken bevoordeelt. Dit is niet zoo. Yolk van Nederland! zeggen wij als weer slag op de woorden van den heer D. N. laat u niet misleiden. Uw toestand is niet rooskleurigdoch wij zullen doen, wat wij kun nen om dien beter te maken. Helpt daaraan mede. Zeker is het, dat uw toestand steeds vooruitgaat Dit kan niemand loochenen Buitenland. Volgens den Berlijnschen correspondent van de »N.-York Herald« had Keizer Friedrich Donderdags voor zijn dood op eenige losse bladen zijn testament geschreven en daarna aan de Keizerin twee stukken papier overhandigd. Op 't eene stond: »Ik gevoel dat Mackensie tot ver lenging van mijn leven alles heeft gedaan wat wetenschap en toewijding vermochten en ik dank hem daarvoor ten innigste.« Op 't andere: »Ik heb naar mijn beste krachten mijn plicht tegenover God en mijn Land vervuld; ik voel mijn einde naderen; Gods wil geschiede Op den dag van 's Keizers overlijden liet Prinses Victoria al de dienaren van den Konink lijken lijder tot zich komen en sprak hen aldus toe: Papa heeft mij opgedragen u allen en ieder in 't bijzonder voor de liefde en trouw, waarmee gij hem gediend hebt, dank te zeggen en aan elk uwer laat hij zijn portret als aandenken aanbieden.Zij gaf hen de portretten over met een goudstuk, voor de lijsten. De overleden Duitsche Keizer koesterde een bijzondere liefde voor zijn tweeden zoon Hen drik en diens gemalin prinses Irene van Hessen. Toen laatstgenoemde onlangs als bruid in de ka mer van den zieken keizer kwam en voor haar aanstaanden schoonvader nedergeknield lag, liet de Keizer zich door een bediende een bijouterie- ji Li E G B E R T C A R L S E N. 39) XXI. Thaddiius von OaroJin was zeer verrast, toen den volgenden morgen reeds vroeg de jouge musicus had juist zijn bed verlaten mijnheer von Martens bij hem binnentrad. De sombere ernst, die op Erich's gelaat lag, deed Carolin bij den eersten blik vermoeden, dat hij niets goeds bracht. En inderdaad had Mariens nauwelijks plaats genomen, of hij begon reeds: >ik kom met geen aangenamen last tot u, beste vriend. Ge zult u herinneren, wat ik u gisteren wegens mevrouw yon Pleiszenbach zei.« »Zeker. Uwe opmerking heeft me gisteren avond geheel in de war gebracht en ik hen heden uiterst nieuwsgierig naar de beloofde opheldering. »De zaak is mij zelf niet helder,antwoordde Mariens. »Alles berust op een leelijk »ruen zegt,« dat zoo zeer geschikt is den goeden naam van een mensch te ondermijnen. Ongelukkiger wijze is echter ook mijnheer von Pleiszenbach dit men zegt« ter oore gekomen en dat heeft hem, zooals ge deuken kunt in groote span ning gebracht. »Hoe ongegrond dit gerucht is,riep Carolin, skan niemand beter beoordeelen dan de keer von Pleiszenbach zelf, die dagelijks getuige was van mijn omgang met zijn vrouw. Mariens kuchte en trok het voorhoofd in be denkelijke plooien. Toen antwoordde hij»mijn beste Carolin, ik vrees, dat ge u daarin vergist. Ik ken onzen vriend Pleiszenbach langer dan gij en weet, dat hij buitengewoon kwaaddenkend is. Ook behoort hij tot die duistere en gesloten naturen, die alles in zich verwerken zonder het uit te spreken en zich daardoor verlichten. Wordt echter in zoo'n karakter de ijverzucht wakker, dan staat het tien tegen één, dat hij het onschuldigste en argelooste verdenkt. En zoo schijnt het me ook met Pleiszenbach te staan. »Dat zou toch ongehoord zijn! Hebt gij dan geen invloed op hem? Kunt gij hem dan niet aan 't verstand brengen, welken, valschen waan hem bezielt Mariens haalde weder de schouders op. »Ik heb het beproefd maar 't was in den wind ge sproken. De avond van gisteren heeft zijn arg waan bevestigd, beweert hij »Ik kan hem echter de heiligste verzekering geven,viel Carolin heftig den sprekende in de rede, dat hij zelfs niet den minste grond voor jaloerschheid heeft. »Kunt ge dat inderdaad, beste Carolin vroeg Mariens terwijl hij den jongen musicus scherp aan zag. »Kunt ge inderdaad mijnheer von Pleiszen bach op uw eerewoord verzekeren, dat ge nooit iets anders voor zijn vrouw gevoeld hebt als achting en vriendschap? En weet ge zoo nauw keurig of niet door die geheime sympathie der harten in mevrouw von Pleiszenbach, wellicht onbewust, een neiging tot u is ontstaan? Be denk eens met welke vertrouwelijkheid, ja zelfs hartelijkheid die dame u steeds behandelt, met welken ijver ze u bij elke gelegenheid voortrekt. Zou het werkelijk geheel zonder bedoeling ge weest zijn, dat mevrouw von Pleiszenbach juist de rollen van Tasso en Faust u toedeelde, ter wijl zij zelve Gretchen en de prinses voorstelde? En zou misschien niet die kleine Cotillon-orde, die ge op den laten avond van haar ontvingt, een tolk zijn van datgeen, wat niet in woorden gezegd kon worden Over Carolin's bleek gelaat vloog een donker rood. »God weet, dat dit alles niet zoo bedoeld is, riep hij, »en dat ik elke deelneming aan 't feest zou geweigerd hebben, als ik die bedoeling had kunnen gissen. »Die uitlegging bestaat nu helaas eenmaal, ging Mariens voort, »en ongelukkig is 't juist de echtgenoot van de dame, die deze misschien onschuldige vertrouwelijkheid zoo uitlegt. Ge kuntu er dus niet over verwonderen, beste vriend, dat Pleiszenbach niet alleen door woorden, maar ook door daden van u de zekerheid eischt-, dat ge niet gevaarlijk zijt voor de eer van zijn huis.« »Door daden? Wenscht hij misschien dat ik zijn huis niet meer bezoek V ^Waarschijnlijk komt het daarop neer. Hij heeft zelf aan u daarover geschreven en mij ver zocht dezen zijn brief aan u te overhandigen. Bij de laatste woorden haalde Mariens een brief uit den borstzak van zijn rok en gaf hem Carolin, die hem haastig opende. Onder 't lezen werd het rood van zijn gelaat nog donkerder. »Wist gij, wat er in dezen brief staat, mijnheer von Martensvroeg hij met van drift bevende stem. »Neen,« antwoordde von Mariens onverschil lig, hoewel hij ieder woord aan Pleiszenbach had gedicteerd. Carolin gaf hem het schrijven: »wees dan zoo goed, en lees.« Erich las halfluid: Mijnheer Ge meent een dwaas tegenover u te heb ben, maar ge dwaalt. Te rechter tijd heb ik uwe kuiperijen bemerkt en zal ze on schadelijk weten te maken. Als ge de in- liggende belofte niet onderteekend, zal ik met de wapens in de hand voldoening van u vorderen. En als ge den moed niet hebt een pistool in den loop te zien, zal ik u op de publieke straat met de rijzweep af ranselen. Martens wierp den brief op tafel en sprong op. »Dat is niet slechts een beleediging aan uw maar ook aan mijn adres,riep hij. »Hoe durft Pleiszenbach het wagen mij tot overbrengen van zoo'n brief te maken, terwijl hij weet, dat ik de eer heb uw vriend te zijn? Wat een afschu welijke streek! Welke belofte moet ge dan on derteekenen Carolin wees op een papier, dat uit den brief was gevallen. Mariens nam het op en las weder halfluid »Den heer luitenant von Pleiszenbach beloof ik hiermee op mijn eerewoord, dat ik nog heden Ostburg verlaten en er in jaren niet terugkeeren zal.« »Wat een vorderingriep Erich, het papier in de vuist knijpend. »Ge zult dat prulschrift toch niet onderteekenen »Nooit, maar ik zal mynheer von Pleiszen bach nog heden bewijzen, dat een Carolin met evenveel moed als hij een pistool in den loop durft zien.« Voortreffelijkgeef mij dan de voldoening uw vordering Pleiszenbach over te brengen. Want bij deze gelegenheid wensch ik dat heertje mijn meening te zeggen. Met genoegen! Liaar vergun me u opmerk zaam te maken, dat ik niet om te spelen de pistolen ter hand neem.« »Goed, ik begrjjp u, en zal de zaak ernstig behandelen. Zijt ge met tien pas afstand tevre den en driemaal schieten? »Jawel, en bovendien wensch ik de zaak, zoo 't eenigszins mogelijk is nog heden uit te maken. »Ook daarvoor zal ik zorgen. Verlaat u ge heel op mij.« Binnen een uur ben ik weer bij u, om u den uitslag mijner bemoeiingen mee te deelen. Tot wederziens!« Ze scheidden met een krachtigen handdruk. Eindelijk? Wat breng je me? Met deze woor den werd Mariens in zijn woning door Pleiszen bach ontvangen. »Hij heeft de belofte niet onderteekend. DrommelsMaar hij zal duëlleeren?« Lang genoeg heeft hij getalmd. Eerst mijn bondige verzekering, dat hij anders zonder twij fel uw rijzweep zou leeren kennen, haalde hem over. Nu goed!« riep hij pathetisch uit, als 't niet anders kan, mag de kans van wapenen beslissen, wien Georgine zal toebehooren. »Weder een nieuwe onbeschaamdheid,riep Pleiszenbach, met den voet stampend. NIE WSBLAD De en elerwaard. OP DOOR F. DQMELA NIEIIWENHUIS. (Lid der 2e Kamer.) II NAAR li ET DUITSCJI. VAN De koningsmarter ah middelaar.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1