i'!i de Di praatje. FEUILLETON. M 698 WOENSDAG 11 JULI. 1888. Uitgever: L. J. VEEEMAN, Heusden. VOOlt Dit blad rerscliijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broes van Dort. Advertentiën 1G regels 00 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. ij i iwm ■jMijiigiaiuMiMtm Ze waren samen den man gaan zien, die Europa rondreist en thans nog wel ergens in ons land rondscharrelt, en met zijn 2-Meter lan gen baard de lieden behalve bewondering eenige stuivers afperst, waarvan hij behagelijk leeft. De een was noode tot dit bezoek overgegaan, aangezien een baard bij hem geldt voor iets zeer onpasselijks, een christenmensch onwaardig. Hij had zich echter, voor zaken op reis zijnde en de hoofdstad bezoekende, laten overhalen om dien monsterbaard met een bezoek te vereeren. Na tuurlijk genas dit hem niet van zijn afkeer en bleef zijn liefde voor een gladgeschoren gezicht onverminderd. Even natuurlijk bleef dit het on derwerp van hun gesprek op de terugreis. »In mijn tijd« zei de tegenstander van den baard, die een kleine zeventiger was, »zag men niet het tiende part van 't aantal wildemannen, die men tegenwoordig ziet. Bij ons op 't dorp was Zondags in de kerk eene volle baard een groote zeldzaamheid. Ik herinner me dat alleen de docter er een droeg, die was toen een jong mensch, kersversch van de academie, maar zeg dat ze er 't land aan hadden. In 't hekje werd nooit een knevel gezien, zoomin als voor den lesse naar. En op den stoel, geloof me, als er in dien tijd ooit een predikant, op het onzalige denkbeeld gekomen was zijn baard te laten groeien, men had den man voor stoelen en banken laten pree- ken. En zulke gruwelen zie je nu toch in den tegenwoordigen tijd, waar moet het toch heen?« »Komaan,« zei de ander. »Nu krijg ik houvast aan uw redeneering en ga 'k me eens op mijn gemak zetten om uw bezwaren van nabij te hezien. Als ik het wel heb dan is uw meening dat het dragen van een vollen baard een nieu wigheid is?« »Juist, een van de kwalen van onzen tijd en en een zeer ongepaste nieuwigheid. Wanneer ge niet verder teruggaat dan het begin dezer eeuw, dan hebt ge volkomen gelijk. We willen nu het meer of minder onbehoorlijke in het dragen van een baard voorloopig daar laten en alleen letten op de vrijheid, die men zich in dit opzicht in de laatste tijden is gaan veroorloven. In onze jeugd was het scheren veel meer algemeen dan thans. In de hoogere krin gen, mocht een enkele het nalaten, de lagere standen vonden niets afschuwelijkere dan baard haren gelijk gij en aapten trouw de nieuwe mode na om den man van een zijner onkostbare siera den te beroven. »Neen, nu nog mooier, een sieraad! En dan de nieuwe mode! Wel man, het scheren is zoo oud als de weg van Kralingen »Val me nu niet in de rede. Ge denkt dus dat de baard den man ontsiert? De Schepper zou dus aan den mensch een gave geschonken hebben, die ze liever niet ontvangt omdat ze hem leelijk staat? Wij zouden 't beter weten dan Hij, die hemel en aarde geschapen heeft? Dat is toch niet aan te nemen. Ik wil het er liever voor houden dat de smaak voor 't scboone bij velen verkeerd geleid zijnde of slecht ontwikkeld, hun den baard als een ding heeft leeren beschouwen, dat hoe eerder hoe liever vernietigd dient te wor den. Wat heeft de kin misdaan dat ze zoo ach tergesteld wordt bij den schedel? Daar is immers geen redelijken grond voor te vinden dan den smaak der menschen? Wie zal 't in het hoofd krijgen den leeuw van zijn manen, den haan van zijn vederen tooi en kam, den pauw van zijn staart te berooven Dat zou immers onzinnig zijn en onnatuurlijk? Eveneens is 't met het scheren van den baard. Ik wil nu op het woord sieraad geen nadruk leggen, maar het staat vast dat de baard een doel heeft, er bestaat in de schep ping niets dat doelloos is, en hij, die den baard scheert, weerstreeft de natuur en Hem, die haar iu 't aanzijn riep. Een gebruik kan door ouderdom eerwaardig worden. Gij veronderstelt, dat dit met scheren het geval is, doch ge zijt de plank mis. We moeten daarvoor niet één eeuw, maar vele eeuwen terug en vinden dan het dragen van den baard niet alleen geoorloofd, maar zelfs eervol genoemd. In het Oosten zweert men nog bij Mozes' baard en verwijlt niet de psalmist met voorliefde bij Aarons eerwaardigen baard, die reikte tot den zoom zijns kleeds? De priesters der Levieten was 't verboden den baard te scheren, ja zelfs het afkorten (1). Op lange baarden en slepende gewaden stelden de oude Israëlieten grooten prijs. (1) Leviticus 19 25. Toen koning David knechten zond naar de kinderen Amnions, om hun vorst te troosten over 't verlies zijns vaders, werden deze knechten als spionnen beschouwd en koning Hanun liet hun den baard half afscheren en hun gewaad tot de helft afknippenwe lezen dat ze daar over zoo beschaamd waren en niet onder de oogen van David durfden verschijnen (1). Ook in de heiden wereld vinden we baardige mannen in overvloed. Alle Grieksche goden b.v. behalve Apollo, 't Was de gewoonte, wanneer men zulk een gebaard heer iets vragen wilde, hem bij den baard te grijpen. Hetzelfde gebruik vindt men ook bij de Jodenzoo vatte Joab met zijn rechter hand Amasa bij den baard om hem te kussen (2), welke kus Amasa duur te staan kwam. De ouden doorvlochten den baard met gouddraad, om den glans te verhoogen en jongelingen offerden als hun dierste pand het eerste dons hunner kin. De Grieken droegen hun baard vol tot den tijd van Alexander den Grooten, die het bevel van scheren uitvaardigden, opdat de vijand zijn soldaten minder gemakkelijk te pakken zou ne men. Dit schijnt de hoofdreden te zijn waarom het vernietigen van den baardtooi in de mode gekomen is. En deze reden is te billijken. Ook thans nog zou ik ieder, die gelijk nachtwachts en agenten van politie van tijd tot tijd gevaar loopt handgemeen te raken, afraden den baard te laten groeien. Ziedaar, nu raadt je zelf aan te scheren en varen we dus in een schuitje »Pardon, gelukkig zijn vechtpartijen iets zeld zaams in ons vaderland, ik zie dus niet in dat het meerendeel onzer landgenooten die raadge ving zou volgen. Zelfs onze militairen behoeven dat niet te doen, daar in den oorlog de strijd van man tegen man een hooge zeldzaamheid ge worden is. Wanneer ik nu nog even van onze Germaan- sche voorvaderen zeg, dat bij hen de lange baard een eereteeken was van edelen en vrijen en alleen de slaven of lijfeigenen gedwongen waren dien te scheren, dan hebt ge hier de tweede reden waarom het scheren onzer lagere standen meer geschiedt dan hooger op. Zoo wer- (1) 2 Samuel 10. (2) 2 Sam. 20 9. ken de toestanden van eeuwen geleden nog tot op onzen tijd voort. En verder kan ik de historie laten rusten. Het zou u indien ik die vervolgde, blijken, dat het groeien van den baard zeer dikwijls afhing van de meer of mindere baardigheid der vorsten. Om die te believen greep men naar mes of schaar of wel liet men den haartooi vrijen wasdom. »En mag ik nu eens weten, waarin naar uw oordeel het nut van den baard bestaat »Wel zeker, laat ik dan met den knevel be ginnen. Ge weet wel, toen uw dochter verleden aan een gevaarlijke keelziekte leed, dat ze toen op raad van den geneesheer een respirator in den mond honden moest, telkens als ze buiten kwam »Ja, en hoe lastig dat was, want dan kon ze niet spreken en dikwijls ook vergat ze dat ding.* »Welnu, de man heeft in den knevel een aller uitmuntendste respirator ontvangen, waarvoor hij niet genoeg dankbaar kan zijn. Vooral zij, die in stoffige lokalen arbeiden, als fabriekarbei ders, steenhouwers enz., kunnen niet beter doen dan hun knevel laten groeien, waardoor de in ademing van stof belemmerd wordt. Ge weet dat stof nadeelig, ja doodelijk werld, op de adem halingswerktuigen en sommige beroepen als steen- houwtn en zwingelen in dat opzicht berucht zijn. Laat de mensch dan alle middelen aanwenden, die strekken kunnen de longen stofvrij te hou den en onder deze is een knevel de meest na tuurlijke. Verder is de volle baard wat het rieten dak is boven de woningen. Dit dak verhindert in den zomer de zonnestralen door te dringen en houdt dus het huis koel, in den winter bewaart het de warmte. Baardelooze mannen zijn veel meer dan andere blootgesteld aan de wisseling der weersgesteldheid en hebben 't is door deskundigen onderzocht en nagegaan meer last van kiespijn en verlies van tanden, dan zij, die de beschutting door moeder natuur geschon ken, vrij laten groeien. Van veel meer beteekenis echter is dit warmte- houdend vermogen voor de lagere deelen, het strottenhoofd, de stemspleet en de luchtpijp, die de lucht toegang tot de longen geven. Uit on gesteldheid dezer deelen ontstaat de hoest, die steeds bijzondere voorzorgen vereischt. En is 't nu niet opmerkelijk dat juist in koude streken, naar het duitsch. VAN EGBERT CARL SEN. 43) Leid mijnheer in mijn studeerkamer,sprak Erich tot den bediende en toen zich tot de beide officieren wendend, die niet zonder verwondering hadden toegekeken, zei hij»het is me onmo gelijk dit bezoek af te wijzen; maar het zal zoo kort mogelijk duren; ik ben in een paar mi nuten terug. Vergeet niet, dat ik om elf uur dienst lieb!« riep de adjudant hem nog na. »Wees onbezorgd,knikte Martens, zich in de deur omwendend, »ge zult niet te laat ko men.Toen trok hij de deur achter zich in 't slot. Dat hij zijn spel thans niet meer winnen kon, giste hij; het kwam er thans maar op aan zoo weinig mogelijk te verliezen. »Ge brengt me tijdingen uit Wiesbaden,zei hij met lialfiuiden stem tot Virzowski, die aan de andere zijde van de studeerkamer tegelijk met hem binnen trad. Juist; onder andere groeten van miss Ethel- reda Robinson. »Zoo heette die dame, toen ze uw bruid was; thans heet ze zuster Brigitte. »Mijn bruid? het behaagt u te schertsen. Ik was nooit verloofd. »Dan moet dat weer een verwisseling met uw naamgenoot zijn,« merkte Hugo ironisch op. Zeker, zeker, dat zal hetstemde Martens haastig toe. »'t Is aardig, hoeveel gij met dien neef ge meen hebt,« ging Hugo met zijn ironisch lachje voort. »Hij heeft als gij den voornaam Erich; hij stamt als gij uit een Hannoversch stadje F. aan den Weser, waar zijn vader ook opperhout vester was; hij heeft als gij in 1.872 te Berlijn zijn rechtskundig examen afgelegd en eindelijk hij gelijkt u uiterlijk op een haar. Zijn vroegere bruid, miss Robinson heeft me van hem een portret vereerd, en zoowel zij als de graaf Osterloh, die een jongen Hannoveraan in 't duel met uw neef secondeerde, hebben schriftelijk er kend, dat deze photographie het portret van den heer Erich v. Martens is. En zoo zeer ge lijkt u dit portret het is inderdaad een merk waardige speling der natuur - dat ieder onbe vooroordeelde die photographie voor uw portret zal houden. Martens beet zich op de lippen. »Welk ge bruik wilt ge hier in Ostburg van die photo graphie maken vroeg hij met een fonkelenden blik zijner grijze oogen. »Dat hangt geheel van uw gedrag af,« ant woordde Hugo, zijn blik rustig ontmoetende. »Komt gij mijn wensch niet na, dat zal ik het portret bij den regeerings]resident v. Haiufeld deponeeren, die zeer nauwkeurige narichten van de Wiesbadensche daden van een zekeren heer v. Martens bezit. Van dat oogenblik af zal uw positie hier nauwlijks meer houdbaar zijn mocht dat niet genoeg zijn, dan zal uw knoeierij in de zaak OarolinPleiszenbach de oogen openen. En dat brengt me tot mijn eerste voorwaarde. Ge hebt u overtuigd, dat mijnheer v. Carolin voortreffelijk met het pistool schiet, dat hij zijn doel nooit mist. Ik was zelf daar van getuige. Daarop bouwdet gij nw plan uwen lieven vriend PI. uit de wereld te helpen om dan zijn weduwe te kunnen huwen. Tot dat doel hebt ge PI. opgezet tegen den jongen musicusgij arrangeerdet die levende beelden ook daarvan was ik getuige, hoe ge mevrouw v. PI. op het denkbeeld bracht. Ge haaldet verder op het feest van giste ren die dame over, Carolin met een kotillon- orde te versieren en toen ge zoo PI. in de rechte stemming had gebracht, wist ge hem in uw woning in afzondering te houden om elke ver standhouding tusschen de beide echtelieden en elke bemiddeling van onpartijdige derden afte- snijden. Ge ziet dat ik uwe handelingen geheel doorgrond heb; ge kunt overtuigd zijn, dat ik ze in haar waren samenhang aan de Ostbur- ger gezelschappen zal nieedeelen en welke uit werking die ontdekkingen op de beoordeeling van uw karakter zullen hebben, dat kunt ge zelf nagaan. »Niets ter wereld is me onverschilliger, dan het oordeel der Ostburgers«, antwoordde Erich laatdunkend. »Ik ben van plan Ostburg spoe dig te verlaten. »Ik kan begrijpen, dat ge dit thans van plan zijt,« sprak Hugo onverschillig, »maar 't is noodzakelijk, dat ge vooraf nog eenige schrif telijke verklaringen geeft. Zoo zult ge den heer von Pleiszenbach schrijven, dat ge van Caro- lin's onschuld volkomen overtuigd zijt, sedert ge weet van wien het denkbeeld van de levende beelden is uitgegaan en wie mevrouw von Pleis- o o zenbach gisteren overhaalde, het bewuste orde- teeken uit te deelen. Hij moet er dan zijn vrouw maar naar vragen die kan hem de beste in lichtingen geven; in elk geval zal hij dan niets verder tegen Carolin ondernemen. »Ik denk er niet aan, zoo'n epistel te schrij ven. »Als ge het weigert, kan dat zeer onaange name gevolgen voor u hebben; ik zal me dan tot het gerecht moeten wenden. »Maak u toch met zulke bedreigingen niet belachelijk. »Zou 't voor u werkelijk om te lachen zijn, als ik het gerecht uw handelingen met mijn neef, den jongen Eduard von Virzowski, mee deelde, en tevens de afzetterij, waaraan ge hier in uw woning u schuldig maaktet tegenover zekere Marie Mirski?« Die uitval trof, zooals Hugo bemerkte aan het vreemde trekken van Marten's mond; en snel besloten het ijzer te smeden, zoolang het heet was, ging hij voort: Tracht niet langer te veinzenge ziet, ik ben te nauwkeurig on derricht en weet, dat een aanraking met de politie en met het gerecht u in de hoogste mate ongewenscht moet zijn. Dat zou echter ontegen zeggelijk het geval zijn, als ge mijn voorwaar den niet aanneemt. In een tegenovergesteld ge val ben ik echter bereid uw haastige afreis uit Ostburg mogelijk te maken. Ik zal u b.v. uw geheel meubilair afkoopen. Gij zelf zeidet me eens, dat bet u in 't geheel vierduizend daal ders had gekost, goed, ik geef er u achtduizend daalders voor.« Somber staarde Martens voor zich neer. Het kookte geweldig in hem, maar te vergeefs rukte hij aan de ketting, die Hugo enger en enger om hem sloot. Van onder de neergeslagen oog leden schoot hij een blik vol gloeienden haat op den jongen officiermaar hoe hij ook zijn hersens pijnigde, hij vond geen middel om zich uit diens macht te bevrijden. Hoogstens kon de tijd hem nieuwe middelen aan de hand gevenvoor 't oogenblik moest hij zich onder werpen. »IIebt ge, behalve het schrijven aan von Pleiszenbach, nog andere voorwaarden te stellen?« Zeker. Vooreerst wensch ik de verblijfplaats van mijn neef Eduard te weten. »Die kan en wil ik u noemen. Verder verzoek ik u reeds heden middag met den sneltrein Ostburg te verlaten. »Ook daartoe ben ik bereid. Eindelijk moet ge nog eenige afscheidswoor den aan mejuffrouw Wanda Sumiroff richten.* Waarachtig! bij die dame zijn we mededin gers!* riep Martens honend lachend. »Nu, ik wil haar grootmoedig aan u afstaan en wensch maar »Geen woord meer!« riep Hugo en voor de eerste maal klonk er geraaktheid in zijn anders rustige stem »geen woord meer! niet uit uw mond, maar uit den hare wensch ik te vernemen, welke uw verhouding tot haar was. Boven alles echter wensch ik die verhouding geheel verbroken en wel door een stap van uw zijde. Ik verzoek u daarom mejuffrouw Sumi roff, of liever miss Alma Robinson te schrijven, dat ge gedwongen zijt haar voor altijd te ver laten.* »En moet ik u niet bij de kleine kunstrijde- wmmmm MnnMMBHinnMnMBHHnim

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1