fan
Dc
en lie
Het Prinsessefeest ii Hoofdstaf
FEUILLETON.
Weer re vonden.
M 714.
1888.
WOENSDAG 5 SEPTEMBER.
Uitgever:
L. J. VEERMAN, Heusden.
2)
YOOB
o
l)it Wad verschijnt. WOENSDAG en ZATEKDAG.
Abonnementsprijsper 3 maanden f 1.00. Franco
per post zonder prijsverhouding.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Doet.
Ad verten tien 1G regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. G route letters naar plaatsruimte,
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor FrankrijkWesteb Co., 20 Bue Hérold, Parijs.
Te Amsterdam is reeds jaren geleden de ker
mis afgeschaft. Of het daardoor gebaat is, laten
we thans in 't midden we zijn geen onbepaalde
voorstanders van de afschaffing. Doch wanneer
de kermis plaats maakt voor een feest als nu
gevierd is, gunnen we haar gaarne de rust van
't graf.
Uit deze inleiding trekke men niet het besluit
dat het driedaagsche feest in de hoofdstad ge
geven is als vergoeding voor het verlies der ker
mis. De naam hier boven wijst reeds op hooger
komaf, maar dat er ook bij in overweging ge
nomen is het volslagen gemis onzer dagen aan
een algemeen volksfeest kunnen we bepaald ver
zekeren.
De vei'jaardag der eenige loot aan den stam
der Oranje-Nassauers was een uitmuntende aan
leiding. Ons Prinsesje is de eenige, op wie we
de liefde voor ons Koningshuis kunnen overdra
gen en aan die liefde ontbreekt het in geenen
deele. Ze is het troetelkind der natie en omdat
ze dat is en 't haar in proza en poëzie elk jaar
herhaaldelijk gezegd wordt, mogen we dubbel
dankbaar zijn, dat haar een moeder ter zijde
staat als onze Koningin, die 't jonge hart zal
vrijwaren voor schadelijke invloeden. Zoodat,
willen we maar zeggen, het Nederlandsche Volk
gerustelijk feest vieren kan ter eere van zijn
Kroonprinses en dit jonge kind lief hebben tot
vergoden toe, zonder dat daardoor 't Prinsesje
bedorven zal worden.
Amsterdam heeft drie dagen feest gevierd.
Dat daarin aan de kinderkens een groote rol
toebedeeld werd, is natuurlijk en zeer te prijzen.
Men kan 't volk inderdaad geen grooter genoegen
bereiden dan door de kinderen een aangenamen
dag te bezorgen en dit vervolgende, men kan
de laatste nooit meer pleizier doen dan door ze
goed te laten smullen.
De toonaangevers in de Hoofdstad weten dit
en hun is de organisatie van kinderfeesten uit
stekend toevertrouwd. Dat leert om de twee
jaren elk St. Nicolaasfeest in het Paleis, dat heeft
nu weer het Prinsessefeest geleerd.
Het kale door geen boom beschaduwde gras
perk achter 't Rijksmuseum, waarin de groote
geportlande wielerbaan slechts een streepje vormt,
was gestoffeerd met een ige poffertjes kram eneen h al f
dozijn draaimolens, verscheidene ververschings-
tenten, een drietal stellages voor acrobaten en
goochelaars.
Met vliegende vaandels en slaande trom trok
ken in den morgen van 30 Augustus daarheen
een 5000-tal kinderen van de openb. en enkele
R. C. scholen, stelden zich in gelederen op voor
de acrobaten-tribune, zonden daar onder Gods
helderen hemel hun bede omhoog voor 't be
minde Koningskind op de tonen van 't lied en
genoten vervolgens vijf lange uren onvermoeid
en onverpoosd van de heerlijkheden door de
commissie met kwistige hand uitgespreid.
Duizenden en nog eens duizenden volwassenen
hadden 't de moeite waard gekeurd op den weg
naar de speelplaats zich in dichte drommen op
te stellen en later van heel uit de verte een
blik te slaan op deze woelige en toch zoo vreed
zame plek gronds.
't Is een eigenaardig genot kinderen te zien
spelen en de kreten van bewondering op te
vangen, die ze ruimschoots over hebben voor
wat in hun oog een stout stuk is. Zij die daar
met het toezicht belast waren, hadden een zware
taak, die echter enorm verlicht werd door den
verheff'enden aanblik over de ruimte, zoo vol
leven en beweging, door het zien van zooveel
onschuldig genot en de overtuiging van nuttig
werkzaam te zijn.
Van een der scholen was een meisje aanwe
zig, een teringlijderesje, naar wie de dood reeds
zijn onverbiddelijke hand houdt uitgestoken. De
onderwijzer had 't den ouders sterk afgeraden
het kind mee te geven, doch èn ouders èn kind
verzochten zoo dringend het toch maar te doen
dat de onderwijzer haar dit feest, waarschijnlijk
het laatste dat haar vergund wordt mee te vie
ren, niet dorst weigeren. Ze was tusschen twee
sterkeren ingedeeld en aanschouwde nu van een
veilige zitplaats het genoegen harer medeleerlin
gen. Wat er in 't hart van 't arme schaap om
ging, wie zal 't zeggen, maar dat zagen we, dat
een vriendelijk lachje om den mond geen afgunst
verried om haar meer bevoorrechte broertjes en
zusjes. De arme, ze had, thuis gekomen, o zoo
veel pret gehad!
Aan den avond van dien dag was een ontel-
bai-e menigte opgekomen naar den vriendelijken
Parktuin. Er zou muziek zijn, de bekende lieder
tafel Oefening baart Kunst« (louter Israëlieten),
eenige vaderlandsche nummers voordragen err te
middernacht eene militaire taptoe geslagen wor
den. Die na veel dringens binnen 't kwartier
binnen 't hek kon komen, mocht van geluk spre
ken exr die daarna eeir zitplaats kon bemachti
gen, van dubbel geluk. Wij waren reeds blijde
een leunplaats tegen een boom gevonden te heb
ben. Het gejoel der massa, die buiten langs de
Heerengracht en in de Plantage geschouderd
stonden in 't vooruitzicht der taptoe, was zoo
groot, dat Oefening zich vergeefs inspande. Noch
Hollands Glorie, Hols onsterfelijk lied, noch
Verhulst's Vlaggelied konden in die omgeving
tot zijn recht komen. En dat was jammer, want
den volgenden avond, ofschoon niemand dat toen
wist, zou 't nog slimmer afloopen. De taptoe
was in haar soort uitstekend en verkwikte het
hart van duizenden, die voor dergelijke militaire
uitingen gevoel hebben.
Den volgenden dag vond de hemel 't goed
een deel der feestelijkheid met zijn saus te be
gieten, waardoor 't niet aantrekkelijker werd.
Dat deed evenwel het volkspelen niet in 't wa
ter vallen. Integendeel, er werd met veel genoe
gen geloopen, gesprongen, gereden enz. en de
ruim drie honderd mededingers mochten zich
verheugen in een grooten toeloop van belang
stellenden. Ook dit deel van 't programma liep
in de beste orde van stapel.
Alsof de wolken 't wisten dat ze 't schoon
ste nummer met ontzag te behandelen hadden,
tegen den avond helderde de hemel op, de wind
keerde en veegde 't luchtruim schoon en de
gondels aanvaardden den tocht onder bekijk,
van een stroom menschen, die met geen moge
lijkheid te begrooten is. Al wat maar eenigszins
loopen kon, had eexx standplaats op Keizers- of
Heerengracht uitgezocht. De tocht ging tus
schen wallen van dicht opeen gedrongen men
schen langzaam, maar zonder oponthoud voor
waarts en besteedde daaraan ongeveer drie uren.
Menigeen heeft wel eens een gorxdeltocht aan
schouwd, en kan zich dus wel een denkbeeld
vormen van een kwartier lange rij vaartuigen,
op 't schitterendst uitgedost met ballons in alle
vormen, een er van met een groote zon aan
den spiegel; daar tusschen in stoombootjes met
muziekkorpsen, en nog andere, sleepende, groote
platte schuiten, waarop de zangvereenigingen
plaats genomen hadden, en dit alles voortdu
rend fantastisch verlicht door Bengaalsch. vuur.
De hoofdstad met zijn heerlijke grachten is
voor zulk een tocht als geknipt, 't Moet voor
de gelukkigen, die een plaats aan 't hek van
een sluis veroverd hadden, een prachtig schouw
spel geweest zijn, die breede, lange, lichtende
massa te zien schuiven over 't water, onder de
tonen van een der vele opwekkende liederen,
gezongen of gespeeld. Wij, die daarvan niet
konden profiteeren, dewijl we den tocht mee
maakten, verlustigden ons op onze beurt in den
aanblik van de duizende vroolijke aangezichten,
de fantastisch verlichte olmen en huizen, aan
welke laatste geen raam gesloten bleef, die vol
gepropte schuiten langs den wal en die wezen
lijk eerbiedige aandacht, waarmee de geheele,
als samengegroeid schijnende menschenmassa,
onze liederen aanhoorde. Vooral was dit laatste
het geval voor de woning des Burgemeesters
(Keizersgracht bij de Westerkcrk), waar de ge
zamenlijke liedertafels »Amicitia«, »Oefening zij
ons doel« en de »Nationale Zangschool«, bij
wijze van serenade, den heer Van Tienhoven
een warme ovatie brachten.
Op den Amstel terug gekomen en opgewacht
door een 25-tal allerkeurigst verlichte boeiers,
werden we gesleept tot bij 't vuurwerk en hier
stelden al die drijvende lichten in de sierlijkste
wanorde dooi-een krioelende, het publiek scha
deloos voor een groote teleurstelling. Het vuur
werk was meer dan slecht de gemeente had
zich, om 't eens recht mooi te hebben, nota bene
tot Parijs gewend doch 't was *'t aankijken
niet waard.
Viel dat dus in 't water, nog een ander
nummer, waarop de schare zich gespitst had,
mislukte eveneens. Door een misverstand n. 1.
werd de schuit waarop "bovengenoemde lieder
tafels voeren, verlaten door haar sleepboot en
kon zich aldus niet vereenigen met een zusters-
vereeniging en 't fanfarecorps, die alleen ver-
eenigd op 't water Hollands Glorie« en 't »Vlag-
gelied« zouden uitvoeren, 't Was een groote teleur
stelling voor publiek en ook voor de zangers.
SCHETS DOOR B.
Ja, hij is krankzinnig, Boilings, krankzinnig
van smart en zielelijden. Waar zal hij heengaan?
Wat moet hij doen? Hij gaat denzelfden weg
terug, dien hij gekomen is. In de duinen zinkt
hij neer. Hier in de donkere eenzaamheid ziet
hij op naar de tintelende sterren en hoort hij
naar 't lied, het lied der majestueuse zee; hij
ziet en hoort het als in een droom, 't Is hem
of de sterren langzaam tot hem afdalen van
hun hooge tronenze beginnen alle meer en
meer te gelijken op blauwe oogen't is of de
golven der zee langzamerhand terugdeinzen en
duidelijk hoort hij thans in hun lied de stem
van zijn kind. Hij gilt zijn wanhoop uit; ker
mend wentelt hij zich door het mulle zandhij
scheurt aan de ruwe helmplanten handen en
aangezicht open, maar voelt het niet; alles is
hem als een droom. Terug, hij wil terug, naar
huis, zijn huis. Hij wil haar zien, zijn vrouw.
Hij wil zijn dochter aan 't hart drukken. Dien
vreemden indringer, die bezit heeft genomen van
't zijne, zal hij verwijderen, des noods dooden
als hij niet goedschiks wil gaan. Zal hij zich
zoo op eens laten ontnemen, wat al die vijftien
jaren zijn eenige troost is geweest? het eenige,
dat hem kracht heeft gegeven om het leven te
dragen? Neen! bij God! dat kan hij niet! Hij
vliegt meer dan hij loopt naar zijn woning.
Daar ziet hij haar; de blinden staan half open;
bij het schijnsel der lamp valt het hem niet
moeielijk alles in 't vertrek te onderscheiden.
Daar aan de tafel met eenig naaiwerk bezig,
zit een rijzige, schoone maagd; nu zij opkijkt
ziet hij duidelijk haar edel gevormd, onschuldig
gelaat met de blauwe oogen, die htj in zijn lij
den zoo dikwijls heeft gezien, 't Is zijn dochtei-,
maar veel schooner dan hij haar gedroomd heeft;
in zijn herinnering leefde ze nog als het lieve
kind van vijf jaar; hij kan haar niet genoeg
aanzien; hoe hijgt zijn borst; hij wil 't uit
schreeuwen kind, Marie, voelt ge dan niet, dat
uw oude vader in uw nabijheid is?!
Maar wat beweegt zich daar verder in 't ver
trek? Zijn vrouw! Wat is ze verouderd! Toch
heeft ze nog 't zelfde trouwe gelaat, ofschoon
de smart er haar teekens heeft nagelaten. Zie,
hij staat bij haar, de indringer! Voorthuis.
Tusschen hen in staat een wieg. Zij neemt er
een knaapje uit; 't kind van haar en van dien
indringer. Zie, zij beiden lachen tegexi het kind
en zien dan elkander gelukkig en met innige
liefde aan. Zij geeft het jongetje aan den in
dringer, en deze zet het op zijn breeden schou
der; het ventje, een lief, mollig kereltje, grijpt
met de dikke knuistjes in den vollen baard van
den indringer en kraait het uit van pret, ter
wijl Marie dat tooneeltje met een blijden lach
aanziet. En voor de half geopende blinden staat
de echte man en kermt zacht, omdat hij 't
niet hard durft doen. Maar nu is 't genoeg,
Voorthuis! het kereltje moet slapen«, hoort hij
zijn vrouw zeggen. »Ja,« antwoordt de indrin
ger, »en ik moet naar de schuit, wijfje! 'tis
nu vloed en met de eb moet de schuit te wa
ter; ik kom van nacht niet thuis; geef me een
zoen, één van jou, best wijf, en één van den
jongen, mijn lief, lief kereltje, en dan adjuus,
hoor! Over een paar dagen kom ik weer.«
Boilings kan 't niet aanzien, en toch moet hij
daar blijven staan. »Je komt niet weer, indrin
ger, kermt hij zacht. Jij of ik, één van bei
den is hier te veel, en dat ben jijik heb de
oudste rechten.Onbemerkt volgt hij Voorthuis
naar 't strand, liet licht tier maan, die tie zee
met miljoenen zilveren vonken beparelt, werpt
een lange schaduw achter Voorthuis; in die
schaduw loopt Boilingshoe rechtop en veer
krachtig gaat Voorthuis, hoe waggelend en ge
bogen Boilings. Nu loopt hij hem op zij en
houdt hem aan zijn pijjekker vast.
Voorthuis,zegt hij met een rauw geluid,
»zie me eens aan!«
»Mun, wie ben je, wat moet je?«
Boilings plaatst zich zóó, dat het volle licht
der maan op zijn door de helmplanten geha
vend gelaat valt, en herhaalt alleen: »zie me
eens aan!«
»Ik ken je niet exx toch geloof ik je meer
gezien te hebben. Maar dan lang geleden. Wie
ben je?«
Vijftien jaar geleden; maar 'k ben in die
vijftien jaar oud, heel oud geworden. Jij ziet er
veel jonger uit dan ik. Maar bij den hemel,
Voorthuis, je moet me mijn vrouw terug geven.
»Mijn God, Boilings, ben jij 't! komen de
dooden dan terug
»Zoo als je ziet, Voorthuis, en je begrijpt dat
je weg moet, goedschiks of kwaadschiks. Van
ons beiden is er één te veel.«
En nu eerst begreep Voorthuis wat de terug
komst van Boilings te beteekenen had. Ontzet
en mét onbeschrijflijken angst zag hij Boilings
aan. Beiden zwegen een geruimen tijd.
»Maar Boilings ik ben wettig met haar ge
huwd, ze is voor God en de menschen mijn
wettige vrouw.
»'t Kan zijn; maar je begrijpt wel, dat ik na
vijftien jaar van bitter Jijden en slavernij, waarin
ik geen enkele straal van hoop had dan alleen
de gedachte, dat ik haar misschien nog eens zou
weerzien, nu niet op eens den hemel voor me
gesloten wil zien. Je begrijpt wel, indringer,
en zijn stem werd allengs rauwer, »dat ik niet
teruggekomen ben om jou te zien zwelgen in
't genot, dat mij toekomt! Of meen je dat mijn
haren van pleizier grijs zijn geworden, terwijl
die van jou nog zwart zijn? Of plaats mijn ge
bogen gestalte, geheel mijn gebroken kracht en
vernietigd leven eens in 't licht van 't geen gij
zijt en vraag je zelf eens, of ik geen i*echt heb
op vergoeding. Maar wat praat ikje weet, het
recht der wet is aan mijn zij. Je hebt vijf jaar
met mijn vrouw geleefd, maar ze mocht je vrouw
niet zijn! Ik neem haar terug
»En dan ons kind, Boilings, mijn arm, on
schuldig kereltje, wat moet dat?« vroeg Voort
huis als vernietigd.
»Wat gaat mij die bastaard aan; ik kan toch
zoo'n klein ellendig wezen niet tusschen mij en
mijn geluk plaatsen.
»Die bastaard? dus Boilings, je vrouw
bedenk wat uit dat woord bastaard volgt.
»Zwijg ellendeling! -o God, je hebt gelijk!
mijn arme, arme vrouwMaar wat dan wat
dan?«
Beiden zwegen geruimen tijd. Terwijl zong
de zee haar lied, 't zelfde dat zij van alle
eeuwen af gezongen heeft, met haar mach
tige, melodieuze stem; het lied, dat zij voor
den zeeman zingt, als er nieuw leven dartelt
in de wiege in zijn eenvoudig vertrek, en
waarmee ze zijn ouden, grijzen vader, voor
eeuwig in slaap zingt't lied, welks begin
geen menschenoor heeft gehoord en dat nog
onverzwakt zal klinken, als alle thans levende
harten al lang tot stof zijn wedergekeerd.
Stof keert tot stof, asch tot asch, aarde tot
aardeonze stemmen, die thans jubelend van
vreugde, of trillend van smart, meezingen, ze
zullen weldra zwijgen, maar haar machtige
stem zingt van eeuw tot eeuw een grootsch
loflied, haar grooten Maker ter eer.
Blijf hier staan,zei Boilings, »ik kom
hier weer bij je; 'k moet alleen zijn.«
>.>Mag ik niet bij je blijven in je groote smart?
ik kan je thans niet alleen laten.
Blijf! 'k moet alleen zijn,« sprak Boilings en
wendde zijn door smart verwrongen gelaat af.
(Slot volgt.)
Wat gij maait is hetzelfde dat gij zaait,
maar vermenigvuldigde honderdvoud.
Indien een mensch ooit oprecht is, dan is 't
als hij in leed verkeert'.
Voorbijgaande smart lastert en beschuldigt
den hemel, groote smart lastert niet en klaagt
niet aan, zij luistert.
De natuur is vol zinnebeelden, indien wij
zoeken.