EEN OUDE VRAAG. FEUILLETON. Weergevonden, III fill] MC PRi m 1888. ZATERDAG 8 SEPTEMBER. Uitgever: L. J. VEERMAH, Heusden. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. »Wat moeten wjj eten en waarmede moeten wij ons kleedcn?« zie daar de oude vraag, die telkens in herinnering gebracht, bijna eiken dag herhaald wordt. Maar zij begint langzamerhand een heel andere beteekenis te krijgen als zij vroeger had. Zij be trof in haren eersten zin het leven, dat door eten in stand wordt gehouden, het lichaam, dat voor de koude bedekking noodig had. Het viel en het valt velen moeielijk voedsel en deksel te krijgen, en die velen doen onwillekeurig de pijnlijke vraag, die lang niet altijd een even gemakkelijk antwoord vindt. Maar de vraag, zooals wij zeiden, heeft, naast de oorspronkelijke, in den laatsten tijd een heel anderen zin. Wie eten in overvloed heeft, en zich kleedt zooals hij wil, komt er toe, om met een wanhopenden blik op al de spijzen, die men hem voorzet, te vragen »Wat moet ik eten?« Met de kleeding heeft men niet zooveel last en daar heerscht op dat gebied een wet, waar de meerderheid al lang gewoon is zich blind aan te onderwerpen. Laat Jaeger zijn wol als eenig-ge- zond-makende bekleeding aanbevelen, laat zeden meester of geneesheer waarschuwen tegen te wei nig bedekking van hals en schouders, tegen hooge hakken en wat niet al meer; boven Jaeger, boven zedenmeester of dokter staat de mode, die het mannen en vrouwen aanzegt, hoe en waarmede zij zich kleeden zullen. Met de kleedingsvraag dus weinig last, dat moet de mode maar weten, wij zullen zien wat er van komt. Maar wat zullen wij eten? Hebt ge 't wel op gemerkt, welwillende lezeres of lezer, dat die vraag iets zeer angstwekkends begint te krijgen, sinds bacteriën, bacillen of splijtzwammen een zoo ge wichtige rol beginnen te spelen. Ze zitten immers overal in. Hebt ge wel eens een bacillus gezien? Waarschijnlijk niet, want zij behooren tot het eindeloos kleine. Zij omringen u bij millioenen, laten u nooit alleen, zitten in uw kleeding, aan uw handen, op uw wangen ja, Hildebrand heeft die aanwezigheid in al haar gruwel uitge drukt, toen hij aan de ontdekking van de onmo gelijk kleine bacillen denkende, zei, dat hij het een heel onaardige gedachte vond, dat wie een kus drukt op maagdeljjke lippen, een ontelbaar aan tal bacillen verpletterde. Wie denkt er echter om bij een kus! Maar bij het eten! Het wordt ons waarlijk hoe langer hoe moeielijker gemaakt, bij de reeks van allerbelangrijkste ontdekkingen op het gebied van het dat een onnoozel menschenkind uit tallooze spijzen bedreigt. Er gaat werkelijk haast geen dag om, of wij worden al weer een beetje banger gemaakt bij alles wat wij in den mond steken, en wij schijnen als rond te zwemmen tusschen allerlei zwammen en vergiften. Het laatste, waar men ons tegen waarschuwt, was, meenen wij, de notenmuscaat, die kwaadaar dig vergiftig schijnt te zijn. Gelukkig, dat niemand er zijn maal meê doet en dat er ook langzaam werkende vergiften zijn, als b. v. de koffie, wam men gemakkelijk tachtig jaren bij worden kan, zonder nog aan koffievergifiiging te sterven. Wij hebben veel eerbied voor de wetenschap, maar weinig voor orakelen, zooals die ook de weten schap telken dage poogt aan den man te brengen. Men heeft voor eenige dagen een congres gehou den te Parijs, dat den treurigen naam droeg van teringcongres, omdat die »jjselijkste aller kwalen« daar door de leden werd besproken. Kon-en wie weet wat nog eens gebeurt! die verschrikke lijke ziekte met goeden uitslag worden bestreden, het zou een zegen voor de wereld zijn. Dat con gres heeft nu echter bepaald uitgesproken, dat de tering niet erfelijk, maar besmettelijk is en dat vooral liet rundvleesch de tering brengt, 't Is mo gelijk, maar wij geloven, dat voor die niet-erfelijk- verklaring menigeen het hoofd zal schudden en dat de vraag velen onwillekeurig op de lippen komt, wat dan de oorzaak is, dat de eene streek zooveel meer teringlijders oplevert dan de andere, als het rundvleesch de groote oorzaak is. Waarlijk, wij moeten ons niet al te bang la ten maken. Drink nooit, al wordt liet u geraden, dierenbloed, drink liever wijn, zegt do een. Neen, roept de ander, drink ook geen wijn, want de wijn wordt geklaard met ossenbloed en kweekt dus tering. Wat zullen wij dan toch eten en drinken. Och, ons dunkt, wij moesten tusschen al die bacillen in, maar met mate blijven gebruiken, wat men, toen men van al die gevaren nog weinig wist, gerust at en dronk, en waar men oud bij werd. Buitenland. De Duitsche officieusen zijn druk bezig po litiek kapitaal te slaan uit de verloving van Prinses Sophie, zuster des Keizers met den Kroon prins van Griekenland. De »Norddeutsche« ver zekert, dat die verloving geschikt is de vriend schappelijke betrekkingen van het Duitsche Vor stenhuis met verschillende andere Vorstenhuizen uit te breiden en te bevestigen. Dat ziet natuurlijk op Denemarken en Rusland en nu is de tijd wel voorbij, waarin aan Vorstelijke huwelijken veel politiek gewicht werd gehecht, maar in de gegeven omstandigheden is het voor Duitsehhind niet zonder belang en de verloving stemt voortreffelijk met het streven van den Keizer om door persoonlijke vriendschappelijke betrekkingen elke tegen Duitschland vijandige combinatie te voorkomen. Hoe zeer hem dit aanvankelijk gelukt is, is bekend. Het bezoek de rechten des volks, de hechtste band tusschen de natie en het vorstelijk huis gevormd wordt. Waarschijnlijk wacht keizer Wilhelm de een of andere passende gelegenheid af voor de open baarmaking. Keizer Wilhelm moet zich uit alle Fransche bladen die artikelen laten geven, welke op hem en zijne daden betrekking hebben. Hij moet zeer gevoelig wezen voor een woord van lof en verstoord over smaad. Wanneer de kleine Fransche bladen dit vernemen, zal de Keizer zoo nu en dan wel iets aangenaams te lezen krijgen. rdu Keizer aan den Gzaar lag Duitschland heeft op een bevolking van 47 millioen zielen, ruim 200,000 bedelaars of land- loopers. Er worden reeds groote toebereidselen gemaakt voor de schitterende ontvangst van den Duit- schen keizer te Rome. Op bet Kapitool zal een feest aangericht worden, dat 300,000 lire zal kosten. eenigzins voor de band, maar dat aan den Ko ning van Denemarken getuigde van politieleen takt; hetzelfde kan men zeggen van de gevat heid om den Koning van Zweden nader aan zich te verbinden door hem peet te maken van zijn nieuwen zoon en dezen uitsluitend Zweedsche namen te geven, en wel omdat liet kind tegen de verwachting geboren werd op 's Keizers reis naar Stockholm. De betrekkingen van het Duitsche Vorstenhuis worden misschien in 't eind van alle kanten nog zoo vriendschappelijk, dat Prinses Victoria nu ook nog den Battenberger kan krijgen. Naar men verneemt, zal ook het testament van keizer Frederik eerlang openbaar gemaakt worden. De te vroeg gesto'rven keizer moet daarin o. a. verklaren, dat door uitbreiding van In Opper-Oosteiirijk hebben de overstroomin gen groote schade aangericht. Te Ried, Obers- berg, Maitzenkirclien en Tigharting is de oogst weggespoeld. Ook uit Budweiss luiden de tijdin gen slecht. De schade, door de verwoestingen geleden, wordt op vele honderd-duizenden flo rijnen geschat. De keizer heeft de overstroomde gedeelten bezocht en 5000 florijnen doen uit deden. Het water heeft elf vaartuigen, geladen met levensmiddelen, medegesleept. Generaal Boulanger is nog steeds zoek en de meest onmogelijke veronderstellingen omtrent zijn verblijfplaats doen de ronde. De een zegt dat bij te Madrid is gezien, de ander zoekt hem bij den graaf van Parijs, maar men wordt door al die praatjes niets wijzer. Aan »le Petit Marseillais« wordt uit Parijs gemeld, dat er reeds sedert eenige maanden SCHETS DOOR B. 3) Na een half uur kwam hij weer; zijn geschramd gelaat stond ernstig, bijna plechtig; zijn gestalte was minder gebogen. »Ga naar je schuit,zei hij tot Voorthuis, bijna kalm, »'t is me nog niet recht duidelijk, doch de nacht brengt misschien raad; morgen vroeg zie je me weer.« »En waar blijft gij dezen nacht. Wilt ge niet bij me blijven »'k Moet alleen zijn. Morgen vroeg zie je me weer.« En zoo verdween hij in de duinen. Met vas ten stap ging hij naar 't dorp, waar hij geboren was, geleefd en geliefd had, en waarnaar hij in de laatste bange jaren zoo had gesmacht. Hij dwaalde door de donkere door de maan nu en dan verlichte straten. Hier stond hij voor een huis stil en fluisterde; vaarwel, mijn vriend Dan voor een ander huis kwam zacht over zijn trillende lippen: »wijn lieve, lieve zuster vaar wel, vaar eeuwig wel!« en zoo dwaalde hij langs menige hem bekende woning tot hij eindelijk voor het huis van zijn vrouw en dochter stond. Hier stond hij lang, maar kon geen woord uit brengen, alleen konden zijn lippen iets prevelen. Toen ging hij terug naar 't strand. De vloed was bijna op zijn hoogst. Het water bespoel'!e zijne voeten, het kwam hem tot aan de knieën, altijd ging hjj verder tot alleen zijn hoofd bo ven de golven uitstaktoen bleef hij staan met het gelaat in de richting, waar zijne woning- stond. Hij luisterde naar het lied der eeuwig heid, dat de zee voor hem zong. Zoo stond hij in 't wassend water, dat rondom hem fonkelde in 't maanlicht. Zijn leven ging voor hem voorbij smart; daar straks in het zwijgende dorp had hij afscheid genomen van 't geen hem dierbaar was; nu nam hij afscheid van 't leven. Hij nam eenige handen vol zeewater, dat door het licht des hemels ge tint was, en wierp het in de richting van zijn huis. In duizend veelkleurige droppels weefde het voor een enkel oogenblik een gordijn tus schen hem en die hem dierbaar waren en nu overspoelde de rijzende vloed zijn hoofd. Een uur later spoelde zijn lijk aan het strandde dood, die alles uitwischt, had zijn trekken on herkenbaar gemaakt. Nog voor de eerste rooskleurige tinten van den god des daags de wateren aanraakten, dwaalde Voortkuis langs 't strand, waar Boi lings hem bescheiden had. »De nacht zou mis schien raad brengen en morgen vroeg zou bij hem weerzien.Bij een zwarte gedaante, die op 't strand lag, stonden een paar visscbersdaar heen richtte Voorthuis zijn schreden en toen zag hij Boilings weer. Als verpletterd staarde hij hem een poos aan en stamelde toen»man- nen, laat af van dat lijkik herken in dien doode een vriend mijner jonkheid niet wien ik gevaren heb en die me eens dierbaar was Duider is zijn naam; om onze vroegere vriend schap maak ik aanspraak op dat lijk; ik zal 't voor mijn rekening en in mijn graf begraven. En zoo geschiedde het. Met gebogen lioofd en wankelend vergezelde Voorthuis den drenkeling naar zijn laatste rustplaats; lang, zeer lang bleef bij bij zijn graf staan. Toen hij eindelijk naar zijn woning weder keerde, kwamen zijn vrouw en Maria hem vol nieuwsgierigheid tegemoet; ze hadden reeds ge- hoord van de vreemde gebeurtenis, waarvan elk op 't dorp den mond vol liad. Met een onstuimig gebaar weerde Voorthuis beiden al' en zei alleen: »'k Heb een dierbaren vriend uit mijn jeugd verloren, Duider heette hij, maar ge zult zijn naam wel nooit gehoord hebben. Zijn dood heeft me zeer getroffen, vrouw; 'k heb hem in ons graf laten begraven 'k ben meer ontroerd dan ik je kan zeggen; 'k zal geruimen tijd noodig hebben, eer ik tot rust kan komen en daar van avond juist de »FIenderika« vertrekt voor een reis, die een half jaar zal duren, heb ik me laten aanmon steren. Vaarwel, Marie! vaarwel, dierb're vrouw! geef me nog eenmaal mijn jongske in de ar men; over een half jaar zien we elkaar weer.« De moeder merkte bij 't afscheid nemen op, dat hij haar wel hartstochtelijk in zijn armen en aan zijn borst knelde, maar geen kus op baar lippen drukte. Aan 't strand gekomen fluisterde Voorthuis: »'t zou zonde geweest zijn haar nu te kussen, daar ik pas terug kom van Boilings graf.« (Slot.) Meent niet, dat een menschenziel steeds in zich zelve opgesloten en buiten den heiligenden invloed van opwekkende vroolijkheid, bewonde ring, genot, vereering, kan gehouden wordeu, zonder dor, klein en zelfzuchtig te worden. Men moet dagelijks ten minste een klein lied hooren, een goed gedicht lezen, een schoone schilderij zien, en eenige verstandige woorden hooren spreken. Die het heden besteedt met over het verle- dene en de toekomst te mijmeren, en voor wien het tegenwoordig oogenblik slechts uit herinne ringen en verwachtingen bestaal, kan nooit ge lukkig zijn. IJdele romantische damp is alle kunst, die het schoone slechts in het verleden ziet; en niet minder de kunst, die het schoone en het gevoel voor het schoone slechts in de toekomst zoekt. Gelukkig hij, die spoedig gewaar wordt, dat het een valsche conclusie is, van zijn wenschen tot zijn krachten te besluiten. Gelijk de zon een oog behoeft om te schij nen, en de muziek een oor om in tc weerklin ken, zoo hangt ook de waarde van alle mees terstukke]! in kunst en wetenschap af van den verwanten geest, tot wien zij spreken. De idééën van bet eeuwige, het heilige, het zalige, zijn door den godsdienst in het aanzijn getreden. Er is voor den degelijken en ernstigen mensch niets walgelijkers, dan het leven opgevat te zien als een franseh romannetje. Beter een goed werkman, dan een slecht kunstenaar. Niets is strijdiger met de waarheid dan de wijd verbreide meening, dat een verbeterde uit wendige toestand het afdoende geneesmiddel zou zijn voor de kwalen der maatschappij. Het is 't best, van de werkelijkheid uitgaande, den rijke op het gevaar, den arme op den zegen van zijn stand opmerkzaam te maken. De koude hand des argwaans strijkt verwoes tend als de nachtvorst over de teederste bloe sems des harten en wat zij raakt, heft zich nooit weer in vollen kleurenpracht omhoog. Het is beter mis te stappen dan op de kruk van de achterdocht te steunen. Het is zoo zoet alle menschen goed te gelooven. De arme moet zich als een zieke in acht ne men om niet boven zijn vermogen te gaan, want dan eerst zal hij gevoelen hoe zwak hij is. Zoo lang hij rustig op zijn ziekbed ligt heeft hij kracht genoeg, maar waagt hij het de hand uit te strekken om het naastbij zijnde te krijgen, dan ondervindt hij eerst recht hoe machteloos Ni is en droef en mat zinkt hij in zijne ellende terug. Geduldig binnen de grenzen te blijven, die God ons gesteld heeft, geeft den lijder de kracht van den sterkste en de vreugd van den vrooljjkste. Onder alle toestanden blijft trotsche armoede steeds de ellendigste. Men hebbe den moed zijne armoede te too- nen zoo berooft men haar van haar scherp- sten prikkel. Door versleten kleederen ziet men de kleinste gebreken; wijde rokken en pelsmantels bedek ken alles. Besla de zonde met goud, zoo zal de sterke lans der gerechtigheid breken zonder haar te kunnen wonden. Kleed haar in lompen en een stroohalm is sterk genoeg om haar te doorboren. VOOR en <le O O

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1