FEUILLETON. MOOI GRIETJE M 717. ZATERDAG 15 SEPTEMBER. Een poëtisch feest in de maand Tisri. 1888 Uitgever: L. J. YBERMAM, Heusden. voor Buitenland. 1 5 I IN' IV J'! IV I .A MS, Het Land van en lltena, He en de Dit bind verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijsper 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs verbooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van 1)ort. Advertentiën 10 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Hue ILérold, Parjjs. Wanneer de zomer ten einde spoedt, de oogst binnengezameld is en woud en veld dien eigen- aardigen tint aanneemt, waardoor de naderende herfst zich aankondigt, wordt er in ons vader land, in geheel Europa, ja over de gansche wereld een schoon feest gevierd, een feest, waar voor de christenen geen oog hebben, omdat het nu eenmaal van een zijde komt, die niet over- bemind is, doch dat met luisterrijke letteren is aangeteekend in den joodschen kalender. We bedoelen het Loofhuttenfeest der Israëlie ten, dat voor dit jaar den 20sten September een aanvang nemen zal. Die er den oorsprong van kennen wil, sla het derde boek van Mozes op en leze vers 3344 van hoofdstuk 23. Het feest valt in een maand, de 7de in den joodschen kalender, die rjjk is aan feestdagen. Om te be ginnen opent genoemde maand, Tisri geheeten, met den Nieuwejaarsdag, want de joden vieren dezen feestdag niet in den aanvang van 't jaar, maar steeds op den lsten van Tisri. De eerste tien dagen zijn boetedagen, die besloten worden met bet groots!e en heiligste feest, den grooten Verzoendag (Jom Kippur). Is deze tijd met zijn ernstige overdenkingen en zijn treurliederen en boetpsalmen voorbij, dan neemt de huisvader op eeu der volgende dagen een overzicht van zijn tuin en tijgt met zijn van vreugde stralend kroost aan 't werk. Op een uitgekozen plekje gronds worden palen geslagen, planken aangedragen en vastgespijkerd en het hameren zoo lang voort gezet, tot een luchtig, sierlijk gebouwtje verrezen is, van boven met dennengroen en ander loof gedekt. Al naar den welstand of den smaak des bewoners wordt het vervolgens inwendig behan gen, van tafel en stoelen voorzien, opgesierd met Hebreeuwsche bijbelspreuken, gekleurde ballons en papieren guirlandes, vergulde appelen en een overvloed van kleurige bloemen, die te midden der vreugde ernstig herin neren aan den vluch tenden zomer. Dit inderdaad zeer lief prieel, met zijn bloemen- en naaldboomengeur, de trots der kinderen, is de uit Palestina afkomstige loofhut, in welke de familie gedurende de feest dagen al hare maaltijden en de daarmee samen gaande huiselijke ceremoniën houden zal. 't Is slechts aan weinigen gegund dergelijke hut in te richten, de manier waarop in een over bevolkt land als het onze, de mensch woont, laat hem niet toe, nog een aparte woning neer te zetten, doch die 't doen kan, doet het, indien hem althans de wet van Mozes nog tot richt snoer dient. Het Loofhuttenfeest is een feest vol poëzie. Dit leest te vieren in een met bloemen en groen opgesierd huisje, op dezelfde wijze als de vaderen het deden duizende jaren geleden, daarin onder dezelfde ceremoniën en onder 't spreken dei- zelfde gebeden de maaltijd te nuttigen en dat in een landstreek zoo ver van het land hunner vaderen en ouder een volk, dat zeer weinig met hunne ceremoniën op heeft, is een gedachte zoo vol poëzie, als de christenen niet kennen. Dit feest is nog een schemer van den gloed, die 't joodsche volk in overouden tijd in den dienst van Jehova ontwikkelde; een gloed, die veel heeft verloren door de omzwerving en de aan raking met vreemde, koude elementen. Oorspronkelijk was het in het Heilige Land een groot nationaal feest, waarop het gansche volk zich opmaakte naar Jeruzalem, de stad der profeten. Eu Jeruzalem was bij die gelegenheid herschapen in een grooten tuin van loofhutten, ter herinnering aan het verblijf der vaderen ge durende de reis door de woestijn. Het nationale karakter heeft dit feest verloren bij de oplossing van den Joodschen staat. Het is thans een familiefeest geworden, doch de herinnering aan 't geen het eens was, geeft het een, ook voor de christenen niet te miskennen, poëtisch waas. Het Loofhuttenfeest begint op den 5den avond na den grooten Verzoendag en duurt negen O O O vollen dagen, van welke de eerste twee en de laatste z.g. heilige, de andere vijf slechts halve feestdagen zijn. Wanneer op den eersten avond de familie na geëindigde godsdienstoefening uit de synagoge is thuis gekomen en het frissche groene hutje, schitterend verlicht, binnen treedt, de vader van 't gezin den drievuldigen zegen uitspreekt over den wijn, het feest en de loof hut en de huisgenooten zich in feestgewaad om de tafel aan den maaltijd scharen, biedt dit tafereel een karakteristiek schouwspel aan, een beeld van huiselijkheid en vrede. In vroeger tijd had het Loofhuttenfeest ook een bijzondere aan trekkelijkheid voor de christenen, die kwamen om de hutten te bezichtigen. Zelfs vorstelijke tamiliën hebben 't niet beneden zich geacht deze een bezoek te brengen, wijn te drinken uit den gouden beker en een lekkernij te nemen van de zilveren schalen. Wanneer n.l. de godsdienstige ceremoniën verricht en het tafelgebed uitgespro ken is, onderscheidt zich den maaltijd niet van andere maaltijden en wordt onder gezellige ge sprekken ten einde gebracht om daarna plaats te maken voor wat muziek en vroolijk samenzijn. Behalve de loofhut hebben we, met het oog op dit feest, nog een ander gebruik te bespreken, eveneens op de Mozaïsche wet gegrond, de feest- tak n.l., meestal bestaande uit palmen of wilgen takjes, tot één bundel vereenigd. Is het voor de meesten onmogelijk zich loofhutten te bouwen, niemand, die maar een kleinigheid te missen heeft en de oude geboden in eere houdt, zal verzuimen zich althans dit groen aan te schaffen. Ook bij de feestelijke godsdienstoefeningen in de synagogen wordt de palmtak gebezigd, in de processie omgedragen en door den voorbidder onder 't psalmgezang, naar alle windstreken uit gestrekt. Joodsche theologen hebben, een ver klaring zoekende van dit gebruik en de samen stelling van den teesttak, gemeend daarin te moeten zien een symbool van eendracht (gelijk in de pijlen van den Nederlandscheu Leeuw), van verdraagzaamheid en gelijkheid voor God, maar wanneer we de volkomen verstaanbare woorden van Lev. 23 40 lezen, kunnen we daarin niets anders vinden dan een verheerlijking van 't feest door een opschik met groen. Heeft het Loofhuttenfeest veel van zijn ouden luister verloren, het heeft nog niet geheel zijn liefelijke beteekenis afgelegd en kan thans be schouwd worden als een dankfeest voor den oogst en een feestelijk einde van de zomersche hoogdagen. De vijf hoofdfeesten der joden val len n. 1. alle in den. zomer en tusscheu Loof huttenfeest met zijn herfstbloemen en Pascha met zijn lenteboden, hebben de joden gedurende den langen winter geen enkel feest. Het Loofhutten feest is alzoo een waardig besluit van den schoo- nen tijd en met zijn reeds lange avonden een aankondiger van den winter. Daarom is het niet enkel een vroolijk, maar ook een weemoedig feest en daarom wordt de laatste dag met bij zondere feesteljjldieid gevierd. Men noemt dien n. 1. de Vreugdedag der Wet, en viert dien in de synagoge met het in processie ronddragen van de Fharah-rollen (de vijf boeken van Mozes), in de huisgezinnen met gezang en dans, vroo- lijke gastmalen en kinderfeesten. De ontdekking van groote bedriegerijen en knoeierijen iu het burgerlijk armbestuur van Antwerpen heeft in die stad sedert eenige dagen groote ontsteltenis teweeggebracht. Een der ad ministrateurs, de advocaat Pions, vond bij het nazien der boeken een aantal valsche boekingen, welke dienen moesten om verduisteringen te be dekken. Onmiddellijk werd een nader onderzoek ingesteld, waarmede drie vertrouwde beambten werden belast. Meer dan 40 personen, meestal armen, door het weldadigheidsbureau ondersteund, werden door die ambtenaren gehoord. Een me nigte treurige verhalen vernamen zij en tal van verduisteringen kwamen aan het licht. Men vond dat sommen geboekt waren, die niet of slechts gedeeltelijk aan de armen waren verstrekt; dat goederen voor rekening der instelling waren ge kocht, waarvan de werkelijke prijs niet met de boeking overeenstemde; dat de onderhoudskosten voor kinderen, die op het land waren uitbesteed, lager waren, dan de boeken aantoonden en nog een aantal dergelijke misdrijven meer. Het eerste gevolg van de met grooten ijver in het werk gestelde onderzoeking was de afzet ting van den secretaris-generaal van Bergen en den bureauchef van Ardoye, evenals het voor- loopig ontslag van twee inspecteurs, die den beambten, met het onderzoek belast, inlichtingen geweigerd hadden. Aan een anderen beambte was reeds de vorige week 02itslag gegeven. Van Bergen behoort tot eene zeer geachte familie. Hij is nog jong en werd algemeen be mind. Als Vlaamscli beoefenaar der dramatiek van door B. 2) Hemel, is dat schrikken, menheer Van Bu ren roept ze, terwijl een hoog-roode blos haar hoofd en hals als met purper bedekt en daar lang blijft toeven. »Foei, dat's niet mooi! Nu ben ik boos op u! Nu wil ik niet meer tegen u spreken. »Goed, dan ben ik ook boos en spreek ook niet meer met je; kijk nog even in den ketel, Grietje, ik heb met dat guitje daar wat te ver hapstukken. Juist, mjjn beeldje, kijk nu wat vriendelijker, net als straks; en nu moet ik je zeggen, lief beeldje in den ketel, dat ik van morgen heel vroeg voor dag en dauw ben opge staan alleen om jou, anders mocht »mooi Grietje« eens denken dat 't om haar is; en dat ik jou met die lieve kuiltjes in kin en wangen het snoeperigste mooiste beeldje vind, dat in eenig museum te vinden is! AVat zou ik jou, mijn lief beeldje, graag willen meepakken, om je altijd bij me te hebben »,Ta, als ik wist dat niemand 't zag dan zou niets me weerhouden om dat snoeperig bekje te kussen; zeg keeldje, mag dat? En het beeld in den koperen ketel schatert het uit en antwoordt met Grietjes stem: »ga ge rust je gang, menheer Van Buren. Maar Van Buren is zoo gek niet; onver wachts keert hij zich om en de kus komt op Grietjes wang terecht, waaraan hij beier be steed is. Maar Grietje geeft een schreeuw en roept: »Neen, maar menheer Van Buren, nu ben ik wezenlijk boos op je en voor goed ook nu »Van Buren! mijn snoer is verward om de stengels der plompeblarenklinkt Ter Loo's stem over de Giesen, waar zit je toch kerel, kom me even helpen »Ik kom! roei maar naar den leantroept Van Buren met de hand schuin van den mond om daardoor aan 't, geluid een andere richting te geven en zegt dan zacht tot Grietje: »als je nu nog even in den ketel kijk, »mooi Grietje, dan wed ik, dat het guitje daar ginds je de geheele boodschap, die ik hem gaf, zal over- brengen« en met luchtigen tred verwijdert hij zich terwijl hij zachtjes zingt: »0, blijf bij mij en ga niet voort, Het is uw hartje dat mij bekoort Maar Grietje heeft de boodschap niet meer noodig en daar ze bovendien iemand hoort aan komen, neemt ze haastig den ketel op, verlaat den stoep en slaat het tuinpad in, dat naar de boerderij voert. Voor aan 't tuinpad komt ze Jochem tegen. Hij mag er wel wezen, die Jocheiu. Zijn vader had door onachtzaamheid op de zaken en groote verteringen in de herberg het gezin bijna ten onder gebracht. Voortdurend gebruik van ster ken drank had den ouden man daarenboven zeer ki-egel en onhandelbaar gemaakt, zoodat de rouw niet heel groot was, toen hij nu eenige jaren geleden aan een beroerte ovei'leed. De toestand van 't gezin was bijna hopeloos. Vrouw Van der Velde, Jochem's moeder, spande echter alle krachten in en deed het bijna onmogelijke om het zinkend schip boven te houden. Alleen met de uiterste zuinigheid en krachtsinspanning mocht dit haar gelukken. Jochem stond haar daarbij trouw ter zijde. Had hij altijd zijn moeder lief gehad, vooral toeu hij met en voor haar werkte en zag hoe de zwakke vrouw zonder ooit te kla gen werkte als een uinn, steeg zijn liefde voor haar tot vcruering. Goedig was hij, en daardoor bij al zijn kameraden geliefdmaar dat die goe digheid niet uit lafheid voortkwam, had hij be wezen toen onlangs een overmoedige lummel het waagde een onbescheiden woord over zijn moeder te zeggenals een wild dier was hij op hem afgevlogen en had den lummel zoo scherp in 't wit zijner oogen gezien, dat deze zijn oogen trillend neersloeg. Herroep dat lasterlijk, ge meen woord, of bij God, lammeling, 't kost je 't levenwrong zich in rauwe kreten hortend en stootend uit zijn keel, terwijl zijn tot een hamer gebalde opgeheven vuist sidderde van de kracht, waarmee Jochem zich trachtte te bedwingen; en niet tevreden met een bevend uitgesproken »'k heb 't niet gemeend! 't Was me geen ernsteischte hij, dat de flauwe lasteraar zou bekennen, dat hij een leugenaar, een lasteraar was. Ja goedig was Jochem, maar men moest zijn moeder niet te na komen. Hij wist wat ze waard was, en zij van haar kant behandelde Jochem, als of ze zijn oudere zuster was, maar met een liefde zoo krachtig en trouw als alleen een moe der kan voeden. Door beider zorg en vlijt was de boerderij thans vrij van lasten, hun eigendom, en was hun leven wat gemakkelijker geworden. Toch waren ze niet gelukkiger dan in hun bangsten tijd, want de liefde van Jochem voor »mooi Grietje« was scheidend tusscheu moeder en zoon opgerezen. Zou 't der moeder hard gevallen zijn haar lieveling af te staan aan elke andere vrouw, vooral nu 't het ijdele Grietje gold, kwam vrouw Van der Yelde's geheele hart er tegen op. Ze zou wel in staat zijn zich zonder morren op te offeren als 't tot geluk van haar Wouter was, maar thans »Goe-morgen, Grietje, den ketel geschuurd Zooals je ziet, Jochem, blinkt hij niet inooi?< en Grietje houdt den ketel omhoog, zoodat bei der gelaat er in weerkaatst wordtze merkt bij zich zelve op, dat haar gelaat daar straks naast dat van dien ander voordeeliger uitkwam en oogt steelswijs Van Buren na, wiens stem ze nog in de verte hoort. Jochem merkt dit echter wel en zegt meteenigen wrevel: men heer Van Buren schijnt tegenwoordig veel van visschen te houden of liever van met een hengellat te loo- pendat is een mooi werkIk zag hem reeds eenigeir tijd op »Je schijnt tegenwoordig veel van spionneeren te houdendat 's een mooi werkMaar toch minder mooi dan hengelen »Je verdedigt hem wel vurig, Grietje! Is 't nu al zoo ver gekomen? »'k Weet niet wat je zoovernoemt maar in alle gevallen ken ik je 't recht niet toe om me te kapittelendat heb je nu nog niet en zal je denkelijk, als je zoo voort gaat, nooit krijgen Grietje, moeder »Met je moeder heb ik niets te maken, Jochem 'k weet heel goed hoe ze over me denktZe zegt dat ik ijdel ben en te veel van opschik houd.« »En daar heeft ze wel eenigszins gelijk aan, Grietje! Hoe lief ik je ook heb, en al zou 'k met vreugd mijn leven voor je geven, als je dat gelukkig kon maken, toch merk ik 't wel, dat je den Iaatsten tijd Hoor eens Jochem, je leven heb ik goddank niet noodig; maar mag ik je een raad geven? ja? word Catechiseermeester, je zou gauw klaar zijn voor je examenEn met een luiden lach, die evenwel eenigszins gemaakt klonk, vatte Grietje den ketel op en wilde zich verwijderen. Maar Jochem greep haar stevig bij den arm en drong haar stil te staan. »Zoo ga je niet heen, Grietje,sprak hij met trillende stem, terwijl zij voor zijn ernstigen blik haar oogen neersloeg; als ik je zoo liet heengaan, zouden je woorden zoolang me in 't hart branden, tot ik diep ongelukkig was; en als ik je spot ern stig moest opvatten, zag ik je liever nooit weer. Neen zwijg; laat me uitspreken; daar hangt te veel van af. Ik zei 't daar straks, Grietje, en God weet hoe ernstig ik het meende, dat ik graag mijn leven voor je geven zou als dat je gelukkig kon makenmaar ik wil niet ongeluk kig gemaakt worden, zelfs door jou niet, Grietje! Ik heb je lief gehad van kind af, dat weet je! Al mijn gedachten voor de toekomst zijn met jou saamgegroeidnooit heb ik iets gehoopt of voor mijn volgend leven verlangd, of jij waart er in begrepentrouw en eerlijk zeg ik je ja, zie me maar diep in de oogen, maar ik smeekje, doe dien spot weg dat ik buiten mijn moeder en jou nooit een vrouw heb lief gehad; dat bij jou bezit niets ter wereld voor

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1