Dulden en Verdragen. FEUILLETON. Melanie Verw M 720. WOENSDAG 26 SEPTEMBER. Uitere ver: Ll. J. YEEEM AN, Heusden. 1888. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verliooging. Agent voor Gorcnm en OmstrekenBosch Broes van Doet. Advertentien 1G regels GO ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWkstee Co., 20 Kue Héroid, Parijs. lywwiiiiiiiiiiiyiiii '«Hiwiwwiiiijwii ■iri'aiMWMwwwwiWMiii mwimm1 wwmi w» iwiini iwn"i i i'twtranufcuKMniitt fwannwnini <^*iiy>rirtrïimrfit>triV'r- ;y l""Tr nj iwiij^rnfliwrinririTippift^wtty^ 'WTTHrrwgnT^ffwiiw Er moeten inderdaad diep-ingrijpende levens omstandigheden hebben plaats gegrepen die den mensch kunnen bewegen zich, door miskenning gefolterd, van het leven te benemen. En toch, de voorbeelden daarvan zijn niet zeldzaam, 't Is waar, men moet het leed, 't verdrietde grieven die men ons aandoet, met kalmte en onderwor penheid kunnen verdragen, maar men is en blijft mensch. De hartstochten kunnen wel voor een tijd lang onderdrukt en tot zwijgen gebracht worden, wanneer men een zeker meesterschap over zich zelven heeft, maar toch, wanneer men onophoudelijk door haatdragende en wraaklustige personen gedwarsboomd wordt, die geene mid delen te heilig achten om ons aan hunne wraak op te offeren, om ons als een slachtoffer aan hunne voeten vernietigd te zien, ja dan mag men wel een Engel zijn of een Chiueesche boe teling, die na de ontvangen bastonade, den Mandarijn te voet valt en hem dankt voor zijne vaderlijke zorgen en moeite. Zóó ver hebben wij het echter nog niet gebracht! Maar treurig is het toch, wanneer wij zien dat mannen die 't werkelijk goed meenen met de mensehen en de maatschappij, die alles aanwenden wat strekken kan, om het algemeen welzijn te bevorderen, niet begrepen of althans verkeerd begrepen wor den wanneer we zien dat zij met al hun over wicht van verstand, de vlag moeten strijken voor onbeduidende wezens, die niet waardig zijn onze schoenriemen te ontbinden; wanneer we zien, dat zwakken en onrnondigen van geest, dingen doorzetten, welke een verstandig man nooit ver wezenlijkt zouden mogen zien. Dat de mensch van een verheven aard en karakter als in zich zelven verscholen, zwijgt, daar waar hij niet verstaan wordt; dat de schrandere en geestige kop, zich zóó diep niet wil vernederen, om zich met zoutelooze praatjes bezig te houden, in een kring van hersenlooze menschendat hij te veel eerbied voor zich zelven bezit om naar den smaak van enkele suffers en ja-broers zich te plooien, dat, ja dat alles kan ieder beseffen, die slechts een greintje gevoel van eigenwaarde heeft en als een man van karakter bekend staat. Maar niettegenstaande dat alles, blijft de met edele bedoelingen bezielde mensch, steeds het mikpunt van ellendigen die hem vervolgen en haten, met een volkomen haat. Helaas er blijft niets voor u over dan het leed te verzetten, te vergeten, indien het mogelijk is, en u te ge wennen om uw vijand met bedaardheid te aan schouwen en hem flink onder de oogen te zien. Hebt ge iemand lief gehad en bemind, wie het ook zijn moge, en is er twist ontstaan, waartoe ge zelf allicht aanleiding gegeven hebt; heeft men zich niet gebogen maar verzet tegen uwe driften, dan zal uw haat zooveel te grooter zijn, als uwe liefde sterker is geweest. Uw haat zou niet gevoed worden als er onmiddellijk verzoe ning plaats greep, maar wij schuwen onze tegen strevers, ja, zóó ongelukkig is de samenloop der wereldsche dingen, dat wij diegenen die ons haten, niet in onze tegenwoordigheid kunnen dulden. Hebben ouders dikwijls gegronde redenen om vertoornd te zijn op hunne kinderen of die genen die hun lief en dierbaar zijn, dan kunnen er toch oogenblikken komen, dat de weerspan nige behoefte gevoelt om zich te verzoenen, en wie zal in dat geval niet gaarne de gelegenheid aangrijpen om te vergeven en te vergeten. Eén kus, ééne drukking met de hand, ééne traan, ééne omhelzing, vermurwt en verzoent meer het gebelgde hart dan alle vertogen door een Demosthenes of een Cicero opgesteld, dan alle redeneeringen of verwijten over de aangedane beleedigingen of 't schreiend onrecht. Blijft men zich echter halsstarrig verzetten tegen eene verzoenende toenadering, dan is de liefdeband meestal voor altijd verbroken en wordt niet hersteld voor het laatste oogenblik, als men van de wereld scheidt, vreezende dat God reken schap zal eischen over 't geweld, hetwelk wij de natuur hebben aangedaan. Vergeten we echter niet, dat de groote kwaal van haat, nijd, tweespalt enz. in de opvoeding moet gezocht worden. Vele ouders boezemen de kinderen van de teederste jeugd af, - haat in tegen bijzondere personen, tegen hen die eene andere geloofsrichting toegedaan zijn, of die andere politieke gevoelens koesteren. Te ver- foeilijker is deze haat, omdat hij den kinderen opzettelijk ingeblazen wordt en wat zal er dan van deze kinderen worden, wanneer ze den mannelijken leeftijd bereikt hebben en in om standigheden geplaatst worden, waarin zij aan hunne hartstochten den teugel kunnen vieren? Deze mannen zijn het, die ons zoovele onaan genaamheden berokkenen, die ons zooveel leed en «verdriet veroorzaken, die ons haten en ver volgen omdat wij andere gevoelens, andere denk beelden zijn toegedaan, die zij noch waardeeren, noch bevatten kunnen. Er zijn er zoo velen die in den strijd des levens bezweken zijn, die öf geen moed, öf geene kracht hadden om aan de lagen, listen of kwellingen hunner vijanden het hoofd te biedener zijn er ook, die door rampen en tegenspoeden van allerlei aard vervolgd, zich aan de vreeselijkste wanhoop ten prooi, getracht hebben zich van het leven te berooven en daarin soms geslaagd zijn, maar 't is geen overwinnen van, geen zegepraal over zijne rampen, zich in de kaken des doods te werpen, doch veeleer een bewijs van de groote lafhartigheid eener buiten gewone laagheid van geest. Hij, die overwinnen wil, moet standvastig zijn, die zegevieren wil, moet den post waarop hij geplaatst is, bewaren, 't Zijn lafhartigen, die hunne posten met een beangst, gemoed of met een bevend hart ver laten. De natuur zelve schrikt voor zulk eene laagheid van geest. Het redeloos gedierte bezit meer moed en tracht het leven, als het dier baarste kleinood, op alle mogelijke wijze te be schermen. Het geeft den strijd niet op, tenzij het voor de overmacht moet bukken en dan nog verdedigt liet zich tot, het laatste oogenblik. Zullen dan redelijke wezens geen moed genoeg bezitten om den tijd te verbeiden dien de Voor zienigheid hun gesteld heeft om hun van den post, waarop ze geplaatst zijn en die ze tot het uiterste moeten verdedigen, af te lossen Neen het past ons standvastig en onbeweeglijk pal te staan, te midden van de felste aanvallen onzer tegenstanders, te midden van rampen en wederwaardigheden des levens. Zij, die bij den minsten tegenspoed, of wanneer 't hun juist niet naar den zin gaat, het hoofd moedeloos laten hangen, toonen niet te begrijpen dat het leven een gestadige strijd is. De mensch moet niet bezwijken onder een last van rampen; het geduld moet hem wape nen tegen de sterkste aanvallen en schokken. Laten de verschrikkelijkste bliksemflitsen van rampen ons dreigen te vernietigen, laten de stormen van tegenheden om ons henen gieren en loeienlaten de donderslagen van jammeren en ellende boven onze hoofden rommelen en zich ontlasten; zoolang de rede in onze ziel de overhand houdt, zullen wij bedaard, stil en ge duldig blijven te midden der bruisende baren, die als tegen een steenrots als schuim uiteen spatten. Omgordt daarom uw borst met het barras van leidzaaaiheid en verdraagzaamheid en stoort u niet aan de kwellingen, mishande lingen en kleingeestige beleedigingen die ge ondervinden moet van verwatenen, die als uit het slijk der aarde ontsproten zich op een voet stuk hebben weten te plaatsen en nu met ver achting neerzien op alles wat aan hunne voe ten kruipt. Neen, laat u door zulke pygmeeën niet ontmoedigen; hoe meer ge draagt en duldt, te minder voldoening hebben zij van de laag hartige handelingen, die er uit hunne booze ziel ontspringen. Het uur zal eenmaal komen dat er een tweede David zal opstaan die den bluffenden Goliath met een steen uit de herder- tasch den kop zal verpletteren, wanneer men slechts geduld heeft, want vroeg of laat zal liet recht boven het onrecht zegepralen. Buitenland. De gemeenteontvanger te Gent, Guequiar, heeft een klacht ingediend tegen een der voor naamste en oudste ambtenaren bij de gemeen tekas, die aanzienlijke sommen schijnt te hebben verduisterd; bij een huiszoeking ten zijn ent is een belangrijk bedrag in beslag genomen. De ver- verdachte genoot tot dusver de algemeene ach ting en was door zijn bemoeiingen in sommige vereenigingen algemeen bekend. Volgens de »Soir« bedraagt het tekort der O O Brusselsche tentoonstelling nu reeds 300,000 francs. Het geheel tekort wordt op 400,000 francs geraamd. De stad Brussel heeft van een rijk grondbe zitter aldaar geërfd 700.000 frs. voor een ge- dook B. 1) 't Was mooi weer, en 't was ochtend. De Augustuszon stond reeds een paar uur boven den horizont en baadde het schoone land schap ter weerszijde van de Middachter-allée in goud en in glanzen. De lente was, als gewoonlijk in onze streken, ongenietbaar geweest voor gewone stervelingen alleen de dichters hadden haar bij overlevering schoon gevonden; maar de nazomer vergoedde rijkelijk, wat de lente was tekort gekomen. Het vroeg invallende najaar tintte reeds het bosch met zijn bruine najaarsdosch, en de zoete geuren uit het droge mos, de geelroode eiken- blaren en het bloeiend varenkruid werden door het koeltje spelend voortgedragen. De herfstdauw van den nacht was door de ochtendzon opgelicht van de geurende mosplan- ten en zweefde in bijna onzichtbaren wasem tegen het groene gewelf, dat gevormd werd door de vier rijen majestueuze beuken, van de prach tigste onzer lanen, de Middachter-allée. Zwaai en breed als kolossale pilaren verhieven de beu ken hun machtige kruinen in de frissche, ijle lucht, en waar ze zich hoog in 't hemelgewelf tot elkander neigden over de meer dan twintig meter breede laan, daar lieten ze hier en daar kleine openingen over, waardoor de zonnespran- ken den groen getinten wasem met veelkleurige tinten tooiden en hem deden golven als een wapperenden sluier. Even voorbij 't Wapen van Athlone* stonden vier jonge lieden onder den machtigen indruk van dit aangrijpend schouwspel. Was tot nu toe 't gesprek vrij levendig en opgewekt ge weest, 't was eensklaps verstomd. Geen hunner durfde 't wagen de gevoelens, die hem bezielden, een vorm te geven in woorden. Eindelijk kon mijnheer Van der Yere zich niet langer inhouden. »Niets van al het natuurschoon, dat ik in en buiten ons land gesmaakt hebt, heeft ooit zoo'n machtigen indruk op me gemaakt als deze aangrij pend schoone laan. Gij vooral, Juffrouw Verwolde, die zoo vaak in uw schilderstukken getoond hebt, dat ge de stemmen der natuur zoo goed weet te beluisteren, moet het met me eens zijn; maar 'k behoef dat niet te vragen: 't spreekt duidelijk genoeg uit uw oog.« »Wie zou niet bewogen zijn,sprak Melanie, en ze vouwde onwillekeurig de handen, alsof ze in een tempel was; »zie eens hoe de beuken stammen met hun zuivere lijnen zich trotsch verheden om het groene hemeldak te dragen wie zou niet in aanbidding de handen vouwen in dezen tempel van (ingekorven hout? Ge moogt uw God vereeren, zooals ge wilt, maar hier voelt ge, dat Ilij u nabij is en dat Hij groot is.« »En tevens dat we klein zijn,voegde Wil- helmina van Straten er bij. »Ziedaar lieve Me lanie weer 't onderscheid tasschen ons: gij ge voelt meer de grootheid van 't geen om ons is en ik meer mijn kleinheid. »Ja, nederig ben ik niet; daarvoor ben ik te veel, zooals menheer Van der Vere me noemt, kunstenares,schertste Melanie. »Och, Menheer Van Straten, kom me toch te hulp; want als uw nicht begint me de les te lezen, krijg ik 't kwaad te verantwoorden. Vindt u ook niet, dat de kunst haar beoefenaars wel wat te hoog plaatst »Dat heeft Mina niet bedoeld en niet gezegd ook, Juffrouw Verwolde, evenmin als dat de kunstenaars zelf zich te hoog plaatsen. Ze heeft slechts uitgesproken, dat het verhevene niet op allen denzelfden invloed oefent. Maar als we hier bij dezen kolossalen beuk met die bank er om heen links omslaan en over de spoorbaan 't bosch ingaan, zijn we over een kwartier bij den »Duivelsteen«. Willen we opwandelen? dan kunnen we meteen ons gesprek voortzetten. In mijn vriend Van der Vere zal u overigens een waardiger bestrijder of helper vinden, Juf frouw Melanie, dan in mijbij ons op 't kan toor gaan dergelijke zaken zoo weinig om; kunst is geen kantoorzaak. »En ik ken juffrouw Verwolde te weinig om te weten of mijn meening haar helpen of be strijden zou. Wel weet ik, dat ze zich als kun stenares hoog mag plaatsen,voegde hij er dadelijk met haast bij, terwijl hij een blik vol welgevallen sloeg op de schoone schilderes, die thans met haar viendin de beide heeren voorging. En zeker was Melanie Verwolde dien blik waard. Haar regelmatig gelaat, hoewel 't niet juist schoon genoemd mocht worden, gaf eiken indruk weer; de smalle, donkere wenkbrauw bogen belijsten een paar schitterend donker grijze oogen vol vuur en gloed; de misschien een weinig te groote mond en de licht bewege lijke neusvleugels schenen met die oogen mee te werken om al, wat in haar hart omging, te vertolken, en zouden den oppervlakkigen be schouwer allicht aanleiding geven om aan een te opgewekt zenuwleven te denken, zoo niet de rijzige rustige gestalte en de volkomen heer schappij over al hare bewegingen van een ge zond en krachtig lichaam hadden getuigd. Haar geheele persoonlijkheid toonde de geniale vrouw, de kunstenares, maar had toch genoeg van dat vrouwelijke, dat niet nalaten kon op den ernsti- gen Van der Vere een diepen indruk te maken. Haar slanke beweeglijke gestalte stak, zoo als ze daar voor de heeren uitliepen, wel een half hoofd boven die van haar eenvoudige vriendin uit. »üe mannen beoordeelen over 't algemeen het werk van een schilderes met nog al wat toe geeflijkheid, Menheer Van der Vere, en daarom valt het ons niet zoo heel moeilijk »hoog te staanzooals gij dat noemt, 't Is maar een betrekkelijke hoogte. Ik lieb me daar straks minder juist uitgedrukt; dat zou u als man van 't woord niet gebeuren; ik bedoelde dat de kunst te hoog staat en dat wij allen nog te onwaar dige vertolkers zijn om ons zelf op een voet- ^uk te plaatisen.« 't Is misschien wel veel gewaagd van me om, waar 't kunst geldt, tegenover u een meening te hebben, lieve Melanie,sprak Wilhelmina Van Straten, maar voor mij is de kunst dikwijls zoo hoog, dat ik er niets van begrijp. Ligt de schuld aan mijn armoede van opvatting of aan haar onbepaaldheid van uitdrukking 't Is niet uit beleefdheid, Juffrouw Van Straten, antwoordde Van der Vere glimlachend, »dat ik beslist partij kies voor 't laatste. Naar mijn op vatting staan de beeldende kunsten en vooral ook de schilderkunst wat kracht en bepaaldheid van uitdrukking betreft, verre beneden 't ge sproken woord. Hoe juist weten onze groote redenaars elke fijne afwisseling in kleur weer te geven, en zoowel de sterkste hartstochten als de teederste gevoelens ons voor de oogen te tooveren. »Onze groote redenaars, Menheer Van der Vere? U spreekt alsof we daar nog al rijk aan zijndat daar gelaten, even als dat u eigen lijk iu uw pleidooi geen vergelijking maakt zoo als u toch op u had genomen'k wil de kracht van 't woord vooral niet gering schatten; maar denk eens wat wij doen met onze, 'k stem u toe niet talrijke hulpmiddelenwij hebben in onze taal maar twee klinkers, 't licht en 't bruin maar de talrijke nuanceeringen, onze medeklin kers, doen meer dan dat gemis aanvullen; bo vendien uwe schilderijen in woorden kruipen alle in haar lijsten terug; uw taal is niet plastisch niet doorschijnend; uw woorden op zich zelf zeggen bijna niets meer; 't zijn afgesleten munt stukkeu, waarvan men de waarde bepalen moet door eenvoudig te letten op klank en grootte onze beelden daarentegen springen uit hun lijsten te voorschijn en plaatsen zich als op een plat vlak voor en achter elkander. Zie, Menheer Van der Vere,« sprak het mooie meisje met warmte, terwijl het licht der bezieling uit haar donkere oogen straalde, »we zijn juist aan den »Kijkover;« willen we als kloeke strijders in een eerlijken tweestrijd een lans breken ter verdediging van 't geen ons lief is Willen we, u in woorden, ik in kleuren eens trachten dit heerlijk pano- Het u anpraai

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1