FEUILLETON.
In 't Rijk der Tonen.
1888
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
„Had ik dat maar gezegd!"
GEORGE HARTWIG.
Buitenland.
VOOR
Langstraat en
Uit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBoson Broes van Dort.
Advertentiën 1G regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Hue Hérold, Parijs.
Als we nadenken over de gesprekken, die we
met anderen gevoerd hebben en vooral als die
van niet heel vriendschappelijken aard zijn, of
als we er 't een of ander door hoopten te ver
krijgen, en 't is niet tot ons voordeel afge-
loopen, dan is steeds de gedachte: »had ik dat
maar gezegdAls 't mij was ingevallen om toen
dat in 't midden te brengen, ik had mijn plei
dooi schitterend gewonnen,of »ik had mijn
wensch stellig verkregen.Wij durven gerust
zeggen, dat niemand onzer lezers, dat niet meer
dan eens bij zichzelf gedacht, misschien 't zich
wel verweten zal hebben. »Had ik dat maar ge
zegd, dan had ieder klaar en duidelijk ingezien,
dat ik gelijk had, dan ware mijn tegenstander
verstomd, die me nu, 'k moet het bekennen, heeft
verslagen.
»Had ik dat maar gezegd, dan waren zeker
de laatste twijfelingen bij Z.E. den Minister ge
weken en hij ware overtuigd geweest dat nie
mand beter voor die betrekking geschikt is dan ik!«
Dat »dat« krijgt de schuld van elke misluk
king en 't heeft die ook dikwijls. Gelukkig hij,
wien altijd juist op 't rechte oogenblik het rechte
woord, 't rechte argument te binnen schiet;
vooral op belangrijke tijdstippen kan dat beslis-
seir., over zeer veel vreugde of leed. Maar de
wijze uit den ouden tijd vroeg reeds: »wie is
ten allen tijde wijs?« 't Is ons, menschen, gezet
ook in dit opzicht dikwijls te falen.
Maar toch gelooven wij, dat die traagheid van
verstand ook vaak een gevolg is van gebrek aan
o o
oefening. We zijn bij onze gesprekken er niet
altijd op bedacht, ons geheel in te denken in
't geen er gezegd wordt en tegelijkertijd onze
eigene gedachten te ordenen om zoodoende steeds
vaardig te zijn met een kort, juist afdoend ant
woord; en we hebben bovendien te dikwijls ver
zuimd de oefening om voor onze gedachten da
delijk de juiste woorden bij de hand te hebben.
Want voorzeker, dat is een oefening; daarvoor
moet gewerkt worden; ze waait niemand aan,
zooals sommigen denken, en die dan aan onge
lukkige omstandigheden wijten, wat geheel hun
eigen schuld is.
Meester te worden in de kunst om juist te
zeggen, wat men meent, eischt voortdurende,
nauwgezette, ingespannen oefening; maar ze
loont ook meer dan eenig andere kunst de oefe
ning, die men er aan besteedt, ze komt vaker
dan eenige andere te pas en ze geeft ons een
meesterschap over ons zelf en anderen, dat niet
te versmaden is.
't Zal daarom velen niet onwelkom zijn, dat
we hier 't een en ander er over in 't midden
brengen.
Om goed te spreken is 't in de eerste plaats
noodig, dat we heldere voorstellingen en be
grippen hebben van de zaak, waarover we spre
ken willen. We zeggen niet dat hij, die ze niet
heeft, altijd slecht zal sprekenhij kan des noods
lang en veel praten, maar op de keper be
schouwd zal hij niet »het woord«, maar »woor-
den« voeren; en niet alleen dat 'tin de veel
heid der woorden niet zit, maar die veelheid is
juist een bewijs van de slechtheid der uitdruk
king. Men kan hier gerust zeggenhoe meer
rook er is, hoe minder vlam. Wie goede, hel
dere voorstellingen heeft verkregen, doordat hij
zijn kijkers steeds goed open had, hij zegt kort
en duidelijk, wat hij zeggen wil, tenzij hij zich
er op heeft toegelegd, met veel woorden weinig
te zeggen, en dat is ook een kunst, die nog
al eens in praktijk gebracht wordt, vooral door
redenaars, die door hun beroep genoodzaakt zijn
op bepaalde tijden 't woord te voeren, of ze iets
te zeggen hebben of niet. Als 't niet stuitend
was, zou 't vermakelijk zijn eens in zulk een
redevoering alles door te halen, wat meer dan
eens er in gezegd is en op te merken, hoe be
droevend weinig er van overschoot.
In de tweede plaats is, om goed te spreken,
een zekere soort van brutaliteit noodig; de be
deesde, die altijd denkt: »hoe zal 'k dat er af
brengen spreekt slecht. Die gedachte neemt
zijn denkkracht gevangen, de denkkracht, die
hij juist zoo geheel noodig had om te spreken;
bovendien werkt vrees belemmerend op de spraak
organen, waardoor de woorden slechts met hor
ten en stooten kunnen uitgebracht worden. Dit
geeft natuurlijk de gedachte: »ik spreek slecht,
't gelukt me niet; ik breng 'ter niet goed af,
en die gedachte maakt de zaak nog erger, dan
zij reeds was. Velen, die niet gewoon zijn in
't openbaar te spreken, schrikken als ze hun
eigen stem te midden eener groote, aandachtige
stilte hooren; de geoefende spreker moge juist
daardoor opgewekt worden en gemakkelijk en
goed spreken, de ongeoefende wordt er zenuw
achtig door en raakt geheel van de wijs.
Dit kan alleen overwonnen worden door 't
dikwijls te doen, eerst hardop in de eenzaam
heid, later in 't publiek; is men zieh eenmaal
zijn krachten bewust, dan kan ook hier 't ge
loof bergen verzetten.
In de derde plaats zij men niet al te kies
keurig, wat keus van woorden of inkleeding
betreft; hindert het ons bij 't spreken, dat we
een minder gepast woord, een misschien wat te
sterke of te zwakke of minder nette uitdrukking
gebezigd hebben, dan bepalen we daarbij te veel
onze gedachten; wat we te zeggen hadden raakt
op den achtergrond en 't gevolg is slecht spre
ken. Netheid, gepastheid, gespierdheid, sierlijk
heid van taal mogen eerst later, wanneer er
al heel wat oefening is voorafgegaan, ons doel
zijn. Vooreerst stelle men zich tevreden met aan
eengeschakeld juist te zeggen wat men wil en
dat in alle eenvoudigheid, zonder sieraden en in
korte zinnen.
Men meene toch niet, dat iemand die heel
veel van de zaak, waarover gesproken wordt,
weet, noodzakelijk beter zal spreken dan hij,
d; er weinig van weet; 't omgekeerde is dik
wijls waar. En dat is niet onnatuurlijkwie
veel denkbeelden heeft wordt vaak onder 't spre
ken als 't ware, er door bestormdjuist die veel
heid bemoeilijkt hem in de keus en hij zal slecht
sprekendie weinig van de zaak weet, maar
dat weinige goed, kan veel gemakkelijker gere
geld geven, wat hij bezit. En dit leidt ons tot
een vierde opmerking. Wie goed wil spreken
moet er zich in oefenen meester te zijn over
zijne gedachten. Hij moet de kracht hebben,
wanneer onder 't spreken nieuwe gedachten in
hem opkomen, die hij later zeer goed, maar
thans nog niet gebruiken kan, deze naar achte
ren te dringen, haar onder 't spreken een be
hoorlijke plaats te geven, ze te zetten waar ze
hooren, om ze daar te gebruiken. Laat hij zich
door elke invallende gedachte meesleepen, zijn
rede zal eenheid en verband missen. Hier is de
beste oefening zijn rede op te schrijven en zich
daarbij te gewennen aan 't ordenen, 't rang
schikken zijner gedachten. Zoo wordt het spre-
EEN VERHAAL VAN
Oaoco15)
Een lange pauze verliep, eer beiden hun groote
ontroering hadden overwonnen. Wilbert liet zijn
zuster niet los, en deze leunde met stille vreugde
haar rijk gelokt hoofd aan zijn borst. Tante
bracht eindelijk het zwijgende paar weer tot zich
zelf. Ze stak de lamp aan en zei lachend tot
Geetruida
»Nu kind, wil je je broer ook niet eens bij
't licht bezien? Wilbert heeft nog niets van je
kunnen zien dan je wilde lokken.
»Neem de kap van de lamp, tante,bad
Geertruida, »dat ik hem goed kan beschou
wen. Zoo kom nu nader 't hoofd in de
hoogte. Ja zoo stond ge altijd in mijn her
innering voor me, Wilbert, ook zonder je portret
zou ik je dadelijk herkend hebben.Ze omhelsde
hem op nieuw.
»Nu, nu, Truitje, 't is heel natuurlijk, dat
Wilbert's gelaat je niet vreemd is; je behoeft
waarlijk niet ver te loopen om zijn trekken te
zienals je slechts in den spiegel ziet, heb je
het beste portret van je broeder voor je.«
Gelijken we werkelijk zooveel op elkander?*
vroeg Wilbert.
^Sprekend, hoewel je baard en donkere oogen
wel wat verschil maken.
»Ik heb vaders oogen, en Geertruida die van
onze moeder,vulde Wilbert aan.
Het jonge meisje had terwijl haar broeder
opmerkzaam opgenomen en scheen met den uit
slag tevreden. Ze moest zich bekennen, dat zelfs
Bergstrüm's geliefd gelaat geen aanspraak mocht
maken op de regelmatigheid van zijn trekken.
Maar een eigenaardige scherpe trek om den
mond en een diepe plooi op 't voorhoofd sche
nen haar een raadsel, waarvan ze de oplossing
gaarne wilde weten. Doch daaraan was voor-
loopig niet te denken. Er was een ruimte in
Wilberts leven, die zoo heilig voor haar was,
dat zij 't niet waagde daarnaar te vorschen.
»Ge ziet me zoo nadenkend aan,« aldus brak
Wilbert haar stillen gedachtegang af. »Wat ziet
ge toch voor bijzonders aan me?«
»0, niets, ik maakte slechts vergelijkingen
tusschen u en mij.«
»Zoo? Nu, neem gauw eens mijne plaats in,
en tante, nu willen wij ons zusje eens goed
bekijken.
»Ach neen, laat dat maar!«
Niettegenstaande haar tegenstreven omvatte
Wilbert haar slanke gestalte en trok haar naast
zich, terwijl hij haar diep in de oogen blikte.
Geertruida bloosde; 't was haar, of men op
haar gelaat moest kunnen lezen, wat zoo diep
haar hart bewoog. En alsof de jonge man wer
kelijk in staat was het brandende schrift te
lezen, zoo omvleugelde een lachje vol verstand
houding zijn lippen en deed den scherpen trek
om zijn mond verdwijnen.
»Nu, hoe vindt ge Geertruida? Is ze gegroeid
Ziet ze er goed uit. Er is een tijd geweest, dat
ze er bloeiender uitzag, maar de studie heeft
haar wat verbleekt, 't Was eigenlijk mijn bedoe
ling niet een kunstenares van haar te maken,
ge zult u nog wel ons verschil daarover herinne
ren, maar als men een oude vrouw van alle
zijden beschuldigd van enghartigheid en hardheid,
kan dat niet nalaten op den duur zijn werking
te doen.«
»Wie is uw leeraar Geertruida
»Bergström, Oscar Bergström.*
Drommels, Ja! dan heb je wel een bijzonder
geluk gehadIs hij tevreden over je?«
»Ja, hij is heel vriendelijk jegens me!« Slechts
Wilbert merkte het lichte trillen harer stem
maar tante ging haastig voort:
»'t Was steeds mijn aangenaamste gedachte
Geertruida eens de vrouw van een braaf, bsuiin-
nenswaardig man te zien - -en tot mijn vreugde
was daar een goede gelegenheid voor. Een huis
vriend dong met roerende innigheid om haar
hand, maar
Maar Truitje wees hem af, niet, waar tante
vroeg Wilbert.
Helaas, ja!«
»Zeker heeft mijn zusje daarvoor een goede
reden gehad't is voor een derde heel moeielijk
daarover onpartijdig te oordeelen. Spreek, Truitje,
waarom kondt gij dien man niet toebehooren?«
Omdat ik hem niet liefhad, Wilbert.Hier
werd tante weggeroepen en broeder en zuster
bleven alleen.
Wilbert hief Geertruida's hoofdje in de hoogte
en zag haar vorschend in de oogen.
»Je hebt hem niet lief? Je weet dus reeds
wat liefde is?«
»Ach, Wilbert,bad het jonge meisje in de
uiterste verlegenheid.
»Ik dacht wel, dat er zoo iets in 't spel zou
zijn. Als de wangen van jonge meisjes bleeker
worden, heeft dit gewoonlijk niet zijn grond in
bovenmatige studie, maar in 't rusteloos drijven
van een kleinen vijand Amor genaamd.
»En al moest ik ook een oude vrijster wor
den,riep Geertruida heftig, »zoo zou ik toch
nooit vrijwillig Hallmanns vrouw geworden zijn.
Denk eens, Wilbert, in een afschuwelijk, grauw,
donker huis te moeten wonen met iemand daar
men niet van houdt
»Ik kan me denken, dat deze gedachte iets
vreesdijks voor een jong hartje heeft, en vrijuit
gesproker), Truitje, 't zou waarlijk jammer van
je geweest zijn.«
»0, jou lieve, lieve Wilbert, dit woord zal
mijn talisman zijn bij alle toespelingen van
tante ze kan 't me nog maar niet vergeven.
Toen tante op dit oogenblik weer binnen
kwam, voerde Wilbert met grappigen ernst haar
zijn zusje te gemoet.
»Neem de kleine tegenstreefster in genade
aan, Tante; ze heeft me haar redenen meege
deeld en is werkelijk zonder schuld ze houdt
nu eenmaal niet van hem.*
»Geloof dat toch niet, Wilbertantwoordde
de oude-tante vurig. »Zulk een meisje als mijn
ken tevens een gymnastiek voor het denken.
En in de laatste plaats geven wij als hulp
middel om goed te leeren spreken het lezen van
goed geschreven boeken. Maar dan leze men
niet veel in korten tijd, waarbij 't alleen om 't
verhaal te doen ismen merke vooral op, hoe
de schrijver iets zegt en beproeve na eenige
regels gelezen te hebben 't na te zeggendaar
door krijgen we een rijkdom van woorden en
zinswendingen ter onzer beschikking, die bij 't
spreken kan dienen, die ons in staat zal stellen
meer nauwkeurig onze gedachten uittedrukken
en meer indruk op den hoorder te maken. Te
vens wordt zóó lezende 't genot van 't lezen
verhoogd.
Wie na deze opmerkingen gelezen te hebben
niet tevreden is, wie gehoopt had iets anders,
misschien wel 't een of ander toovermiddel te
zullen vinden, hij bedenke, dat de taal niet an
ders kan geleerd worden, dan door 't hanteeren
der taaldit is hem misschien te eenvoudig
maar hier is 't eenvoudige 't kenmerk van 't
ware. Slechts door onafgebroken verkeering met
de taal worden we volkomen met haar vertrouwd
en nemen we haar naar vorm en inhoud in
ons op, waardoor ze een volkomen voertuig voor
onze gedachten wordt. Loopen kan alleen ge
leerd worden door loopen, zwemmen door zwem
men, en spreken door spreken. Wie 't doel wil
moet hier de middelen willen, 't Is dwaas, an
deren, die goed spreken, te benijden en zelf geen
moeite te willen doen om 't ook zoo te leeren.
Geloof toch dat het ook hun niet is aangewaaid.
Keizerin Friedericb schonk den chronometer
van haar overleden echtgenoot aan den oudsten
zoon van den Prins van VVales en den houten
lessenaar waaraan hij, toen hij niet meer spreken
kon, placht te sehrijven, aan Koningin Victoria.
Duitsche bladen bevatten een advertentie,
waarbij Duitsche officieren, vooral zij, die te
Trier in garnizoen liggen, onderwijzers vragen,
die hen de Bussische taal iu de kortst mogelijken
tijd kunnen leeren. Men beschouwt het als een
weinig geruststellend verschijnsel.
Truitje, zou daar nu al over kunnen oordeelen?!
Ik wed, dat de mooie partij om de eene of
andere bagatel is afgesprongenmisschien heeft
de jonge Hallmann een harer bloemen gebro
ken of haar kanarievogel boos aangekeken.
Bij deze origineele opmerking brak Wilbert
in een luiden lach uit, waarmee eerst Truitje
en eindelijk ook tante vroolijk instemde.
»Kinderen, kinderen, wat zijt ge toch erge
spotvogels! Ik had weken lang al mijn hoop
op u gevestigd, Wilbert, en verwachtte voor
Truitje een behoorlijke strafpredikatie voor haar
eigenzinnigheid en pruilen; en in plaats daar
van houdt ge haar beschermend de handen boven
't hoofd, en vindt alles in orde; is dat
goed?*
»Het antwoord ligt in Geertruida's oogen.
Zie 't meisje eens aan! Was 't niet werkelijk
jamnier haar ongelukkig te maken. Ze is zoo
lief
Dat hoef je niet zoo hardop te zeggen,
bromde de reeds half verzoende tante.
Wel zeker! 't is altijd goed als een meisje
de waarheid weet; ze is dan minder vatbaar
voor vleieryen. En laat ons daarmee van dien
Hallmann afstappen.
»Hij was een heel aangenaan mensch.«
»Dat spreekt! Maar Geertruida is nog veel,
veel aangenamer! Komt laten we bij de tafel
gaan zitten en eens recht vertrouwelijk praten.*
De beide vrouwen voldeden gaarne aan deze
uitnoodiging, en toen Geertruida tegenover haar
geliefden broeder zat, kon zij niet ophouden zijn
schoon uiterlijk, zijn beschaafde manieren en
onbedorven gemoed te bewonderen.
»Je bent dus al dien tijd niet uit Warschau
geweest?* vroeg tante.
»Niet voor langeren tijd, maar ik heb ver
scheidene concertreizen gemaakt; 't laatst was ik
te Petersburg. Deze ring is het teeken van de
allerhoogste tevredenheid.Hij legde zijn hand
op de tafel, waaraan een kostbare ring met
brillanten fonkelde.
(Wordt vervolgd.)