Over karakter en nog iets.
FEUILLETON.
In 't Rijk der Tonen.
M 741.
1
ZATERDAG 8 DECEMBER.
1888.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging.
Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Een vaak gebruikt, maar ook dikwijls misbruikt
woord mag wel eens bekeken en in 't rechte
licht gesteld wordenwij meenen dat zulk een
woord aan 't hoofd van dit artikel staat. Wat
beteekent het? Eigenlijk merk, kenteeken. Zoo
spreekt men van 't karakter van een landschap,
van een schilderij, van een stad, een muziekstuk,
een feestviering, en bedoelt er mee het eigen
aardige, 't kenmerkende van 't landschap dus
dat wat, de bijkomende omstandigheden buiten
rekening latende, dat landschap van andere onder
scheidt, wat er de bepaalde eigenaardigheid, de
type van is, wat het landschap juist tot dit land
schap stempelt, en waaraan men dus bij voorkeur
denkt, als men zich dit landschap voorstelt. Wie
zoo nu ook nagaat, wat men verstaat door
't karakter van een schilderij, muziekstuk, enz.,
heeft een goed begrip van 't woord karakter in
't algemeen.
Maar wij hadden meer 't oog op de engere
beteekenis van 't woord, waar 't gebruikt wordt
van personen.
Denk u van een mensch al het ongestadige,
het luimige, het ongeregelde, geheel de grillige
overgave aan vluchtige wenschen en neigingen
weg, wat er dan van zijn geestesrichting over
blijft, is zijn karakter. Nu zal er bij die weg
denking bij sommige menschen niets overblijven;
hun karakter is, dat ze geen karakter hebben,
wat nog iets anders is dan karakterloos te zijn
met het laatste bedoelt men in 't dagelijksch
leven een bedorven, slecht karakter; de eerste
zijn van die echte vliudernaturenonbestendig,
maar daarom nog niet bepaald slecht, fladderen
hunne begeerten van 'teen naar 'tander; 't zijn
echte stukken stopverf, waaraan men eiken wille-
keurigen vorm kan gevenvandaag ziet hun
geest er zus, morgen weer zóó uit; eigenlijk
doen we hun nog te veel eer, als we vooronder
stellen, dat ze zich een dag gelijk kunnen blijven
uit een heldere lucht vallen bij hen de vreeslij k-
ste donderslagen, en de dreigendste onweerswolk
brengt lieflijke zonneschijn en kalmte; hebt ge
ze vast, dan weet ge nog niet waar, bij den
kop of de staart; nog eens, hun karakter is
geen karakter te hebben. Vertegenwoordigers
hiervan zijn veel kinderen, de koppige uitge
zonderd; sommige vrouwen, vooral onder de
mooie vrouwen moet ge zoekenen enkele
mannen, flauwe, weeke, lamlendige nietelingen,
halve idioten, of mannen, die al hun geest voor
geestrijk vocht, al hun geestes-sterkte voor
sterken drank hebben ingeruild.
Een man van karakter (waarom is dit de
geijkte uitdrukking en niet een vrouw van karak
ter Een man van karakter is iemand van
vasten wille; er is orde, regel, geheugen in zijn
wil, omdat hij wil naar grondbeginselen, naar
zelf vastgestelde, uit overtuiging geboren regels,
omdat hij zich herinnert hoe hij, vroeger in
dergelijke omstandigheden heeft gewild en als
man uit één stuk zich toen reeds verantwoor
delijk niet alleen durfde maar wenschte te stellen,
voor 't geen hij wilde en deed. Bestendigheid
en zelfbeheersching brengen orde en regel in
zijn denken en willen. Moet hij strijden: »hier
sta ik, ik kan niet andersis zijn leus. Niet
dat hij den strijd bemint, niet dat hij liefst met
zijn hoofd tegen den wind instaat, misschien
zelfs is hij bij alle vastheid van karakter vrees
achtig of zeer, zeer vredelievenddat is in elk geval
iets bijkomendsmaar hij zij strijdlustig of vrede
lievend, in elk geval staat hijof de zonneschijn
der vreugd hem koestert, de regen der smart
hem doorweekt, de stormen der tegenspoeden
hem bekampen, hij staat vast en blijft wie hij
was; zelfs als hij geheel onderligt of bezwijkt,
is nog zijn woord: »hier sta ik, God helpe mij,
ik kan niet anders
Een man van karakter is iets schoons hij
is 't schoonste wat onder den hemel te zien is
hij zij klein of groot, hij is een reushij zij
sterk of zwak, hij is een Sirnson op geestelijk
gebied; hij zij aanzienlijk of gering, hij is een
koning. Hij heeft vrienden, waar de wispelturige
kennissen heefthij wordt geacht, waar van den
ander misschien gezegd wordt't is een prettig
menschhij is in alle zaken een fondament, de
ander een windhaan.
Natuurlijk hebben kinderen nog geen karakter.
Zij kunnen nog niet willen en handelen volgens
vaste grondstellingen; de meeste zijn wuft, hun
karakter moet nog gevormd wordensommige
zijn koppighardnekkig houden ze vast aan
eigen willekeurigen zin en wil, zonder anderen
grond, dan dat ze dat willenweerspannigheid
en toorn gaan er mee gepaard. Hoe komen ze
zoo Ze worden niet zoo geboren meestal hebben
de ouders ze zoo gemaakt. Dit moge hard klin
ken, maar de waarheid is dikwijls hard. Van
nature staan de kinderen op de vervulling hunner
wenschen, zelfs als die schadelijk zijnmaar dit
is geen stijfhoofdigheid. De kinderlijke geest is
een onbeschreven blad papiermen kan er van
allerlei op schrijven, een gebed en een vloek,
een duivelsche leugen en een goddelijke waar
heid, een zucht en een jubelkreet, een lach en
een traan. Men heeft hierbij alleen te letten op
den aard van 't papier, dat is op de individu
aliteit van 't kind. En nu wordt, o zoo vaak,
dat staan op de vervulling van wenschen door
onverstand der ouders omgezet in stijfhoofdigheid,
't Geschiedt eensdeels door ontijdige toegevend
heid het kind moet slapen, omdat het slaap
heeft? neen, omdat de klok 'tzegt; 't moet
wakker worden, omdat het rust genoeg heeft
gehad? neen, omdat het met moeders andere
bezigheden beter uitkomt; 't verlangt iets, maar,
ofschoon moeder 't zeer goed begrijpt, 't moet
wachten en wachten, tot het eindelijk flink begint
te schreeuwen en vol toorn met handen en
voeten slaat en schopt; nu wordt aan zijn zin
voldaan met veel haast en nog meer zoete woord jes
en geflikflooi. De kleine brengt langzamerhand
verband tusschen dat schreeuwen en slaan aan
den eenen kant en 't vervullen van zijn wenschen
aan den anderen kant en hij verzoekt in 't vervolg
op de manier hem door zijn ouders geleerd, dat
is met koppigheid. Maar moet dan de wil van
't kind gebroken worden? In 't geheel niet. We
hebben immers menschen noodig, die ook in staat
zijn. tegen den stroom in te zwemmen, die niet
altijd huilen met de wolven, waarmee ze in
't bosch zijn, die met flinke beslistheid weten
te willen. Uit toegevende zwakheid liet Pilatus
Jezus kruisigen, vierde Karei IX de bloedbruiloft,
herriep Lodewijk XIV het edict van Nantes.
De wil moet geleid worden niet alleen, maar
ook geoefend in sterkte. Laat daarom vooreerst
aan den kinderlijken wil veel speelruimte, geef
geen geboden, dan waar ze hoog noodig zijn
(ook omdat door de wet de overtreding is)
maar moet ge ingrijpen en gebieden, doe 't een
voudig, bedaard, in weinig woorden, beslist.
Moeders vooral zondigen nogal eens door te
gebieden in veelheid van woorden. Jean Paul
zegt: Moeders kunnen niet gebieden dan met
komma's en vraagteekens.« Vooral laat u niet
omkoopen door zoete woordjes en vleierijen. Uw
ja, zij jauw neen, zij neenal wat boven deze
is, is uit den booze.
Maar we keeren tot ons eigenlijk onderwerp
terug. Is karakter de consequentie van 't willen
en handelen van een persoon in overeenstemming
met bepaalde grondbeginselen, dan is 't duide
lijk, dat de waarde van 't karakter afhangt van
de grondbeginselen. Op den laagsten trap staat
hij, die steeds kiest, wat zinnelijk aangenaam is
hooger staat hij, die zich laat leiden door wat
nuttig en verstandig is; 't hoogst staat hij, die
alleen wil, wat zedelijk en goed is. Op al die trappen
kan men consequent willen en handelen, maar
zedelijk handelen vindt men alleen op den hoogsten
trap; 't vrijwillig slaaf zijn van de wet der ze
delijkheid is de hoogste vrijheid; die altijd in
harmonie handelt met die wet heeft een vrijen wil.
Maar
Gij, man van karaktèjr, onderzoek wat in u
nu werkelijk karakter, e&. wat gewoonte of kop
pigheid isde laatste wordt bij groote kinderen
zoo dikwijls binnen gesmokkeld onder de vlag
van 't eersteen dat heeft vooral plaats op staat
kundig gebied, wanneer partijbelang in 't spel
komt. Er zijn er, die steeds willen hervormen,
begeerig naar iets nieuws, iets betersdie alles
willen inrichten naar hunne begrippen van 't
geen goed en schoon isdie alleen vrijheid een
goed vinden, dat overeenkomt met de waarde
van den menschdie steeds willen voorwaarts
stuwen in een richting, langs welke, naar hun
meening, alleen het geluk van den mensch te
vinden is. Maar er zijn ook anderen, die slechts
oogen hebben voor 't goede van vroegere eeuwen
of van 't bestaandedie zielsbang zijn een steen
te leggen op een nieuw fondament, en daarom
in oude vormen en ontgroeide kleederen hun heil
zoekendie meenen, waarachtig meenen, dat on
derwerping. aan 't een of ander eerwaardig ge
zag alleen heil kan barendie met alle koorden,
welke ze kunnen vastbinden, terug wenschen te
trekken naar 't verledene. De spraakverwarring
tusschen die twee groote richtingen onzer dagen
is grooter dan die bij Babels torenbouw: toen
GEORGE HARTWIG.
o<w=o16)
»0, hoe mooi!« fluisterde Geertruida.
»Ja, 't waren schoone oogenblikken, die ik
daar doorleefde, en 'k had wel lust elk jaar het
Petersburger publiek te begroeten, 't Is bij lang
na niet zoo ondankbaar als men denkt. Ik ken
een zangeres, die het gelukte de sympathie van
die stad in zulk een mate te winnen, dat men
haar bij haar afscheidslied met brillanten over-
strooide, die door de eigenaressen met de adel-
lijkste namen nog warm van haar schoone ar
men en halzen waren afgedaan.*
»Dat moet roerend zijn,* riep Geertruida vol
geestdrift. »Mij waren echter bloemen liever; en
ik zag 't nog kort geleden, hoe men mijn leer
meester met bouquetten en kransen bestrooide.
Ik denk, dat ik in zoo'n oogenblik zou moeten
spreken en mijn gevoel in woorden zou moeten
uitdrukken.*
»Die gedachte is nog zoo kwaad niet,« zei
Wilbert. »Over 't geheel ben ik echter 't liefst in
Warschau; hoezeer gevoelde ik me daar thuis
in de vriendelijke kamer, die wij er eens be
woonden. Nooit ga ik de meisjesschool voorbij,
zonder een blik van herinnering te werpen op
't oude gebouw, waarin mijn zusje eens 't A B C
leerde.
»En hoe gaat het u in Warschauvroeg
tante belangstellend.
»Zeer goed! Onlangs hebben ze me tot con
certmeester benoemd, met een heel goed jaargeld,
zoodat ik, met hetgeen ik in den loop van een
jaar er nog bijverdien, brillant kan leven. Ik kon
thans uitmuntend voor Geertruida zorgen
maar dit verlangen zou onbescheiden van me
zijn.«
»'k Zou mijn kind moeten missen?* riep de
oude dame bewogen en vatte Geertruida's han
den. »Neen, liever zag ik, dat ze nog tien Hall-
mann's afsloeg
»Zie je wel, Geertruida, zoo moet men 't aan
leggen om achter de waarheid te komenNeen,
behoud uw pleegdochter, ze zou zich aan mijne
zijde spoedig ongelukkig gevoelen. Vroeger kon
ik haar het gemis van een vriendin wel vergoe
den, maar sedert die vreeselijke ziekte is mijn
karakter rusteloos geworden,zei hij bitter.
Geertruida zag haar tante bezorgd aan, en
deze aanschouwde vol zorg Wilbert's duister
gelaat.
»Ik kan aan dien tijd slechts met ontzetting
denken,zei hij somber, »mijn hart kan de
herinnering nog niet verdragen.
»Er zijn ook genoeg vroolijker gesprekken, die
't hart opwekken,viel tante vriendelijk in.«
»En toch is 't me vaak een behoefte mijn
hart te ontlasten, maar reeds bij de gedachte
daaraan overvalt me een booze geest van wraak.
Ha! als ik haar eens wedervinde!«
Wie, Wilbert vroeg Geertruida met harte
lijke deelneming.
»Een vrouw, of liever gezegd een duivelin,
die door de hel tot onze pijniging op aarde
werd gezonden. Een duivelin in de schoonste,
verleidelijkste gedaante, aan welke elk lid den
stempel der volkomenheid draagt. Dat ze in de
nauwste betrekking staat tot mijn treurig ver
leden, zal u nu wel duidelijk zijn; verlang echter
voorloopig niet meer te weten; de tijd heelt alle
wonden, en als maar eerst die vreeslijke bitter
heid uit mijn hart is, zal ik ook wel in staat
zijn haar naam uit te spreken.
Geertruida drukte hem zwijgend de hand.
»Ik geloof, Wilbert, dat ge te veel alleen
zijt't kan niet goed voor je zijn uren lang over
dat verleden te peinzen, dat je smart veroorzaakt.
Waarom kan je niet besluiten te trouwen?«
»Trouwen, ik? Neen, mijn kind, laat die ge
dachte varen. Zie, ik houd den echt van een
kunstenaar voor een onzalige bastaardverhouding,
wa .ruit maar bij uitzondering wat goeds komen
kan. De man, wiens beroep hem onophoudelijk
in 't publiek drijft, die met inspanning van alle
krachten de wereld moet trachten genoegen te
»Ach, Wilbert, als je maar wildet, kondt ge
ieder meisjeshart tevreden stellen. Is 't dan niet
wonderzoet zich te koesteren in den glans dei-
geliefde
Wilbert zag haar weer snel en vragend aan;
toen antwoordde hij hoofdschuddend
»Ik kan dwalen, maar mij schijnt het lot van
een vrouw aan de zijde van een groot kunste
naar zeer betreurenswaard. Je spreekt van zijn
roem; ach Geertruida, die is voor zijn vrouw
zoo weinig verwarmend! Denk eens, ik had in
't publiek gespeeld, ware met bijvalsbetuigingen
overladen en ten slotte nog door hooge bescher
mers op 't sleeptouw genomen om den feestlijken
dag feestlijk te besluiten. Wat zou daar nu mijn
vrouw aan hebben, als ze eenmaal in haar ka
mer op me wachtte? Als ze me lief heeft, moeten,
zelfs de teedere blikken van beminnenswaardige
schoonen haar onaangenaam zijn.«
»Dan zou ze jaloersch moeten zijn, Wilbert.
»0 neen, maar ze zou altijd het gevoel heb
ben, dat de man harer liefde haar niet alleen
toebehoorde. Wat iedereen door den bril van
kunstenaars-geestdrift ziet, vertoont zich aan
haar slechts in 't nuchterste alledaagsche proza;
of meen je, dat het haar aangenaam kan zijn,
dat een schoone vol geestdrift me de handen
drukt? of dat een kunstenares me vriendschap
pelijk bezoekt, natuurlijk zonder van mijn vrouw
notitie te nemen? En hoe weinig tijd zou me
overblijven om haar te troosten en haar altijd
en altijd weer van mijn liefde te verzekeren
»Kies dan een vrouw, die in uw beroep een
evenknie van u iszij zal u verstaan en elk
klein gebrek in uw echt over 't hoofd zien,*
gaf tante te raad.
»Dus een echte kunstenaars-echtNeen, Tante,
dien allerongelukkigsten toestand kunt u me niet
wenschen. Hoe hoog ik ook een primadonna
schat, en hoe betooverend my de gratie van een
Vallerina voorkomt, toch zou ik haar voor geen
prijs de mijne willen noemen. Mij kan slechts
een teeder, zacht en kuisch meisje gelukkig ma
ken en hoe meer ik zulk een beminde, des te
minder zou ik haar lot aan mijn onrustigen loop
baan willen verbinden. Lieve Tante, het beste
voorbeeld hebben wij in Geertruida zelf. Zij zal
als zangeres zeer zeker nieuwe glanzende eigen
schappen ontwikkelen, hare beschouwingen zullen
vrijer, haar optreden zal zekerder worden, maar
de onbeschrijflijk zoete betoovering, die thans
op haar rust, zal langzamerhand afnemen, naar
mate haar beteekenis als kunstenares toeneemt.
Uit het viooltje zal een roos worden.*
»Maar, Wilbert,* zei Geertruida verschrikt,
daarmee werkt ge tantes vooroordeel tegen mijn
verdere vorming in de hand.*
Reeds lang had tante toestemmend geknikt.
»Zeer juist, zeer juist, mijn lieve jongen. Uw
beschouwing komt me voor de rechte te zijn.
Ik houd van een bedaarde, zorgende huisvrouw;
de vrouw, die trouwt, vervult alleen hare volle
bestemming op aarde.*
»Dat wilde ik daarmee nu juist niet zeggen;
integendeel, het talent schijnt me een gave van
goddelijken oorsprong, die men niet mag weg
werpen, maar tot vreugde van alle menschen
moet ontwikkelen. Ik wil slechts twee begrippen
geheel van elkander scheiden: den kunstenaar
van den mensch, en den mensch van den kunste
naar; en dan is 't mijne meening, dat de mensch
oneindig moeilijker een duurzaam geluk kan
vinden dan de kunstenaar, omdat gene in huis
zoekt en afwacht, wat dezen in 't openbaar wordt
toegeworpen.*
»Ach, Wilbert,zei Geertruida met een minlijk
verwijt, shoe hatelijk is toch een oude vrijer3c
»En ook een oude vrijster!* vulde tante aan,
terwijl ze hare pleegdochter van ter zijde aanzag.
»Ik wil ook geen oude vrijster worden, neen,
vast niet! Ik heb slechts afschuw van een huwe
lijk met een man, dien ik niet lief heb!*
(Wordt vervolgd.)
I
van
e Langstraat en lie
EEN VERHAAL VAN
geven, kan nooit naar eisch de plaats van hoofd
van een huisgezin bekleeden. Wat kan ik mij
er mee bemoeien, of mijn vrouw deze of gene
zorg op 't harte heeft, ik moet me tusschen mijn
vier muren insluiten en datgeen voorbereiden,
wat de komende avond van me vordert, 't Is
onmogelijk voor een kunstenaar een liefdevolle
vrouw gelukkig te makenen een vrouw met
een koud hart zult ge me toch niet toe wenschen