FEUILLETON. In 't Rijk der Tonen. 1889. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broes van Dort. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Rusteloos rollen de golven naar 't strand, Nu eens door 't wiegelend koeltje gedragen, Dan weer gebeukt door de buldrende vlagen, Gillend gezweept door een machtige hand, Tot haar, vermoeid van het woelen, in 't zand Ruste verbeidt van haar toomeloos jagen. Nu. verft het zonlicht met fonklende pracht, Schittrend haar bruischende, steigrende koppen, Flonkren als starren haar spranklende droppen Dan weder legt zich het kleed van den nacht, Droevig en kleurloos, met rampen bevracht, Loodzwaar terneer op haar siddrende toppen. Soms paart de zeeman zijn jublend gezang, Zorgloos en blij aan den maatslag der golven; Dan, als de orkanen, die hongrige wolven, 't Scheepken bespringen, aanhoudend en lang, Klinkt weer zijn angstkreet zoo droef en zoo bang, Door hun geloei overstelpt en bedolven. Zoo ook de jaren. Ze snellen daarheen, Ras, onbestendig, in rusteloos streven Elk hunner is als een golf van ons leven, Golf, die wel ras in de diepte verdween; Iedere polsslag een droppel, slechts één, Spattend en spranklend naar 't strand van ons leven. Zeelieden zijn wijons scheepken drijft voort Over de wisslende, woelende baren, Kampend en strijdend met storm en gevaren. - Schoon ons de reis in 't begin al bekoort Zwak wordt het vaartuig, vermolmd wordt het boord; 't Schip takelt af met het klimmen der jaren. Reisgezellen op den vloed, O, bedenkt toch, wat ge doet! Wil u 't leven Bloemen geven, Plukt de bloemen, die ge ontmoet. Denktde roos, die 't sierlijkst groeit, Is vaak 't eerst weer uitgebloeid. Klinkt er op uw pad een lied, Vrienden, o vergeet het niet: Die gezangen Opgevangen, Eer hun schoone klank vervliet. 't Liedje, dat u 't meest bekoort, Wordt ook vaak het kortst gehoord. Vondt gij liefde, rijk en groot, U getrouw in eiken nood, Min dan weder, Trouw en teeder; Liefde stierf vaak vóór den dood. In den donkren Lethe-stroom Zonk reeds menig liefdedroom. En moet ge strijden met rampen en zorgen, Wacht ge vergeefs op het licht van den morgen, Gij, die zoo eenzaam, zoo droevig hier treurt, Denkt dangeen nacht is zoo zwart en zoo donker, Of aan den hemel is starrengeflonker, Schoon ook ons oog daarvan niets hier bespeurt. Denk dan: al heeft mij hier alles vergeten, Moet ik mijn brood ook met tranen schier eten, Is het rondom mij ook duistere nacht: Één is er die waaktMet Zijn machtige handen Ontstak Hij de lampen, die boven mij branden Ginds slaapt niet iederEén houdt daar de wacht. Komt dan allen, vroom en vroed, 't Nieuwe jaar thans weer begroet, Weer de reis aanvaard met moed, Trouw gewerkt, zoo lang we mogen; 't Leven is zoo ras vervlogen, 't Leven, dierbaar ons en zoet. 't Jaar, dat weer is heengespoed, Drukt met ernst ons op 't gemoed Drijft niet doelloos op den vloed; Grijpt het roer met vaste handen; Zorgt, dat niet uw boot gaat stranden, Eer ze een veilge ree ontmoet. GEORGE HARTWIG. oooso22) (Slot,) De man naast haar blikte met oneindige teeder- heid op Geertruida's slanke gestalte, op dat half verborgen gelaat, dat in 't vuur harer gewaar wordingen gloeide; hij meende nooit iets meer betooverends gezien te hebben, dan deze pas ontloken knop, die zich zoo angstig voor zijn liefde verborg. Hij ging tot haar en greep zachtkens haar hand, die ze hem tegenstrevend overliet. Geertruida, ge zeidet eenigen tijd geleden een goed woord, dat mij uit de ziel gesproken was. Ge zeidet: Alles moet helder tusschen ons wordenAan deze uitspraak klem ik me vast ze bevat mijn verder geluk, ja zelfs mijn leven. Daar ontsnapte een flauwe zucht aan Geer truida's lippenze trok haar hand terug en riep met de kracht van een lang onderdrukten hartstocht Voleindig dan uw werk; veracht, bespot mij ik moet het verdragen. Is er dan nog geen lijden genoeg over me gekomen ter wille der woorden, die ik zonder me rekenschap van mijn gevoel te geven en half in droomerijen neêrschreef. Wat toen in mijn hart omging, ik weet het niet; ik gevoelde slechts, dat ik u voor altijd dank baar toegenegen moest zijn. Dat dit gevoel straf baar en zondig was, merkte ik spoedig genoeg aan mijn blozen, zoo dikwijls ik aan die regels dacht. Noem mij de straf, die ik daarvoor moet ondergaan, maar gun me dan ook rustmijn hart verlangt naar vrede. »Het mijne ook, gij heerlijk, dierbaar meisje, riep hij gelukkig, terwijl hij wild haar hand greep. »0, als dat verlangen maar eerst in u wakker wordt, dan moeten ook die hatelijke spoken, die booze geesten wijken! Als ge wist, welk een za ligheid voor me ligt in uw roerende bekentenis, als ge de betoovering kendet, die uw schaamach tigheid om u verbreidt, dan zoudt ge ook mijn verrukking begrijpen. Laat het helder tusschen ons worden, Geertruidahet pijnigt mij in 't hart u zoo nabij te weten, tranen in uw oogen te zien schemeren en ze niet te mogen drogen. Verban die duistere gedachten, wees weer de oude, vroo- lijke Geertruida, met dien helderen blik en dat vertrouwelijk lachje. Wees mijn Geertruida; laat mij je zeggeD, wat ik sedert maanden in mijn borst hield besloten, wat ik telkens terugdrong om 't steeds machtiger te zien naar vox*en tre den laat me je zeggen, Geertruida, dat ik je lief heb!« >Lief heb? Mij? fluisterde ze. »Ja, u Geertruida! Onder al uw zusteren slechts u!« Hij sloeg zijn armen om haar en trok haar zacht tot zich. »Dat kan je toch ook geen geheim geweest zijn en als je 't je zelf oprecht afvraagt, zal je moeten erkennen, dat je 't reeds lang geweten hebt, maar den juisten naam kon je er niet voor vinden. Niet waar, Geertruida; je gevoeldet mijn liefde, zonder te weten, dat mijn warme hartelijkheid liefde was?« Ze beefde bij zijn woorden. O, als dat het eind van haar zielsbenauwdheid moest wezen, waarvoor had ze dan gevreesd! Ze zag nog altijd ongeloovig naar zijn hand, die de hare vast had, ja, er was geen twijfel meer; ze droomde niet. Zeg me ééu woord,bad Bergström., »dafc ontbreekt nog aan mijn geluk, zeg, dat je me niet verwerpt, dat het je niet smartelijk is met me samen te zijn!« Smartelijk?* riep Geertruida luid. Maar dan, alsof haar moed haar berouwde, giivj; iter voort: »Als ik aau de mogelijkheid vau uw ver zekeringen kon gelooven, ach, dat ware al te schoon! dan »Ga voort, Geertruida, zeg dat je gelukkig zijt U Zij zweeg, maar als door een plotselingen aandrang gedreven, greep ze zijn hand en drukte die aan haar lippen een andere verhouding scheen haar nog niet denkbaar. Maar zelfs dit bewijs harer liefde bracht het schuchtere meisje in de war en blozend boog ze het schoone hoofdje andermaal eu de blonde lokken beschaduwden het schoone gelaat. Toen trad hij dicht bij 't venster, dat door een blauw licht werd bestraald en hief met zacht geweld haar diep gebogen hoofdje op. Vol en doorzichtig viel het maanlicht op de fijne trek ken, het verlichte het lichte beven harer lippen en den vochtigen glans der donkere oogen. Bergström staarde daar lang in, zóólang alsof hij hun diepte wilde peilen en 't antwoord uit haar ziel wilde lezen. Langzamerhand leerde ze zijn blik verdragen en werd bijna boos over een traan, die zilverrein over haar wangen gleed, hij echter boog zich tot deze liefdetolk en kuste hem weg. Daar doortrilde een oneindig genot het hart van 't jonge meisje en ze klemde zich vast aan den man harer liefde. »Zeg me, of je gelukkig zijt, zeg me, of je me lief hebt,« fluisterde hij zacht. ^Onbeschrijfelijk lief heb ik je,« lachte zij. »En wil jo de mijne zijn? Wil je voor altijd mij toebehooren? Wil je mijn geliefde vrouw worden Lachend knikte zij. Toen trok hij haar vast aan zijn borst en kuste de woorden van haar lippen. Mocht ik je eeuwig zoo behouden, mijn lieve ling! Aan dit hart zal je rusten tot den dag, die ons voor altijd vereenigt.« Waarmee heb ik je liefde verdiend vroeg ze, terwijl ze het blonde hoofdje ophief en hem vragend in de oogen zag. »Nu begrijp ik eerst, wat me zoo geweldig tot u dreef en me zoo aangreep, toen je voor 't eerst zoo vriendelijk tot me spraakt en me niet met ontevreden blik ken verontruste!. Toen schilderde ik mijn tante nog onbevangen wat je aanblik in mij wakker riep, maar later blozend hield ze stil. »Nu, later »Later waagde ik 't niet meertoen ik mijn hart aan u verloor, verdween ook mijn onbe vangenheid. Maar ik treurde niet om je, daar duizend zoete vreugde uit mijn geheim ontspro ten. Hoe zoet kon ik aan je denken, als ik vlijtig breide en schijnbaar rustig de steken teldehoe ongestoord kon ik van je droomenAch er was geen oogenblik, waarin je beeld niet bij me was! Mijn hart geleek een zee, die onbewegelijk in angstige afwachting daar neder lag. Gij echter stond altijd aan den oever en bliktet in den helderen spiegel, die me steeds uw beeld weer kaatste. Bergström hoorde diep bewogen haar woorden aanhij voelde zich door haar rein zieleleven machtig aangegrepen. Al zijn denken en ervaren meende hij in een ander licht te zien, en dat dankte hij aan dat meisje, dat nog al de bekoor lijkheid der kindsheid bezat. »Er is nog iets tusschen ons, Geertruida, dat me met schaamte vervult; eerst moet je 't me vergeven hebben, voor ik er rustig aan denken kan. Ik bedoel uw eerste komen in 't grijze Rijk der Tonen. Ik weet, hoe onhartelijk ik je toen heb moeten toeschijnen en hoe bitter je mijn onvriendelijkheid moet geweest zijn. Niet waar, mijn lieveling, je hebt me toen erg veroordeeld?* »Als ik je niet van 't begin at zoo lief had gehad,riep ze vroolijk, terwijl ze zich in zijn armen wierp, »dan zou je hardheid me ook niet zoo nameloos bedroefd hebben »Dus heb je geen onaangename herinnering meer van onze eerste ontmoeting?* Lachend schudde zij haar kopje. »Dan big ft me nog mijn laatste bekentenis over. Ik vrees, dat het u een harden strijd zal kosten en toch moet ik 't uitspreken. Je weet, Geertruida, hoe hoog ik je talent schat en je hebt uit mijn eigen mond gehoord, dat je kunst reeds met de mijne gelijk staat; ja, bij je jeugd en schoonheid kan je voor elke kunstenares een gevaarlijke mededingster worden. En toch is mijn vurige wensch, dat je die zeldzame gave Gods voor de wereld zult verbergen. Met één woord, lieveling, ik bid, neen ik smeek je, geef EEN VERHAAL VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1