FEUILLETON. M 750. ZATERDAG 12 JANUARI. 1889. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Een oogenblikje, asjeblieft! Het is beschikt in Godes raad, Dit blad verschat WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort, Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs. Vrjj algemeen laat zich tegenwoordig de klacht hooren, dat er geen schrijvers meer opstaan als Van Lennep en Oltmans dat er geen romans meer geschreven worden voor het volkromans zooals «Ferdinand Huick,* «de Pleegzoon,»de Schaapherder,* «het slot Loevestein.« Deze klacht is rechtvaardig, want het volk, dat toch al weinig leest, daar de strijd om het bestaan steeds alle krachtsinspanning eischt, het volk heeft recht op dat deel onzer letterkunde, dat wij gemaks halve «volkslitteratuur* noemen. Dit niet langer bestaan der populaire romans (ik noemde er slecht een paar) vindt zijn grond in de hedendaagsche richting onzer letterkunde, die naar het wijsgeerige, het verhevene heen- drijft; allerlei invloeden, die wij nu niet zullen nagaan, beslissen zulk een richtingde vraag welke zijn die invloeden geweest, zou een zeer ingewikkelde zijn. Een enkele echter, voor mijn doel van belang, worde hier vermeld. Wij leven snel; wij vliegen de jaren door, of liever de rusteloos voortspoedende tijd drijft ons haastig voort, 'tls heden veel meer dan vroeger wij worden geleefdsoms trachten we bijna buiten adem onze vaart te stuiten en roepen ons zeiven en anderen toehoudt toch eens op met al dat drijven en jagenhet maakt mij zoo moe laat me eens verpoozen en luisteren naar iets anders dan het immerdurend «voort! voort Laat me eens iets anders zien dan de zweep des drijvers. Maar men lacht om u; men sleurt u voort, en zegt dat gij van het moderne leven niets begrijpt en een stumperd zijt; en ook gij springt wederom op, want concurrentie eischt uw geestkracht, uw vlugge hand, uw helder nadenken; en bang is de strijd om het bestaan, waar gij velen vallen ziet, om zich niet meer op te richten; de rusteloos voortdrijvende stroom baant zich een weg over hen, en hoort niets van hun klacht of verontschuldiging. Yoort, immer voortDen bergstroom gelijk, met onweerstaanbare kracht huizen en boomen meesleepend, menschen en vee overstelpend, rotsen verplaatsend en holen gravend. Zoo sleurt de rusteloos woelende, kokende tijdstroom in koortsige vaart menschen en huizen met zich mede, hoopt schuld op landerijen, graaft duistere holen voor den nijveren handwerks man. Blind zou ik wezen, zag ik de groote voor- deelen niet van snellen arbeid, van geestkracht- prikkelende concurrentieals ik de wonderge- wrochten van stoom en electriciteit niet op den rechten prijs wist te stellen. Toch heeft ook hij gelijk, die snakkend naar een verpoozing ver langt, die tusschenbeide even rusten wil. 'k Meen, de mensch heeft er recht op. In onzen tijd leest men niet het boek, maai de beoordeeling; geen tijd heeft men voor die 2 dikke deelen, men leest er een bloemlezing uitdeze litteratuur heeft meer kans van sla gen men leest en schrijft brochures, open brie ven, ongevraagde adviezen, enz.dat duurt kort en wint veel tijd uit; nu, het laatste wil ik niet tegensprekenmen vergete echter niet, dat juist daardoor een allerjammerlijkste gelijk- vloerschheid, een ondegelijkheid, een schijn-ont- wikkeling ontstaat, die alle ware outwikkeliug, alle ware wetenschap of methode in den weg staat. Maar 't is de geest van den tijd, en dus, voort! voort! - Een andere oorzaak meen ik te moeten zoe ken op dezelfde plaats. In den trein spreekt men zelden of nooit het spreken valt moeielijk; dit is een veront schuldiging voor de ongezelligheid bij het rei zen per spoormeestal duurt de reis ook niet zoo lang meer als vroegereen sneltrein is geen trekschuit, zooals ik laatst een trein-eonducteur hoorde zeggen tot een paar onverantwoordelijk dikke dames. De man had gelijkeen sneltrein is nu eenmaal geen trekschuit. Ivan men in den trein vaak moeielijk zoo luid spreken, dat onze overbuurman geen verkeerd antwoord geeft, in het voertuig van vroeger dagen had men tijd en onbezorgdheid genoeg, om een geregeld gesprek te voerenik wil niet beweren, dat er bij lange pijp en comfoor nooit eens gekletst of gebeuzeld werdtoch meen 'k te mogen constateeren, dat er in een trekschuit met den roerganger met de pijp in den mond, of met de mede-passagiers menig genoegelijk, onder houdend gesprek is afgekeuveldiets rustigs, iets bedaards, iets ernstigs en degelijks hebben die koppen onzer vaderen, waar gij ze ook ge schilderd ziet. Reeds Van Lennep beklaagde zich, dat de menschen niet meer zoo kouden »causeeren«, konden pratenen babbelen als voorheen. Degelijk was meestal toen de conversatiethans vaak zouteloos, onzedelijk en karakterloos on der menschen, die zeer ongaarne voor onfat soenlijk zouden willen doorgaan. Praten, zie daar dan een kunst, die met mr. Van Lennep misschien wel voor goed ten grave is gedaald. Praten een kunst Voorzeker, een zeer groote kunst! Maar men heeft ook niet altijd wat te pra ten, zal men zeggen. Zeer zeker; wil mén niet in herhaling vallen of iets onbeteekenends of onzinnigs zeggen, dan zal men wèl doen, niet i turner te sprekenbabbelaars en snappers be- kooren ook niet tot de aangenaamste menschen. Zoo zien we dus, dat tot de groote kunst van praten, tevens een uitgelezen kennis, of een schat van ervaring behoort; maar er is meer: ook de kunst van opmerken, de gave van fijn gevoel, de ontwikkeling van helder logisch den ken, of voortredeneeren met geleidelijke over gangen, dit alles was in Van Lennep's dagen, maar vroeger nog veel meer, eisch der conversatie. Wij zijn in dit opzicht zoo ont aard en verbasterd, dat we bijna niet meer in staat zijn een geregeld gesprek te voeren, een bepaald onderwerp geleidelijk af te handelen. Ieder spreke uit eigen ervaring. Kom in ge zelschappen, en waar eenige menschen van tame lijk gelijkmatige ontwikkeling, (want ook dit is een vrij wel van zelf sprekende eisch bij conver satie) bijeen zijn, daar wordt ook 't woord ver nomen «och, laten we maar een spelletje kaarten of domineeren of iets anders doen; dat is beter dan afwezigen over den hekel halen en te be praten, zegge vaak: belasteren,* Dit is f&n minste een gezond woordwant 't is waarevenals thans had men vroeger nog veel meer, kransjes en bijeenkomsten, waar de een voor, de ander na over de tong ging, en soms zijn goeden naam verloor. Afgezien echter van dezen schrillen wanklank van den conversatietoon uit de 16e en 17e eeuw, wijs ik op het verloren gaan van dien toon als op een bedroevend feit. Vraagt gij mijis deze kunst dan zóó in verval, dat zij voor goed verdwenen is, dan maakt ge het mij lastiger dan mij lief is; ik geloof het echter nietik kan mij nu eenmaal niet voorstellen dat de koortsige haast der heden daagsche maatschappij althans spoedig verminderen zal; dat zij, wellicht niet meer in onzen leeftijd, nu en dan eens zal gaan uitrusten, om haar eigen werk te beoordeelen, om na te denken, ook over andere zaken dan stoommachi nes en effecten, dan koffieveilingen en papier fabrieken. Om meer genoemde redenen durft onze tijd niet adem halendaardoor is zij ver moeid, en zal het nog meer wordengeen rust of verpoozing geeft den vermoeiden, bestoven tijd geest een verfrisschend, vernieuwend, versterkend 3) Het sterkste gevoel van mijn ziel was altijd de liefde voor mijn vader geweest; maar nooit verscheen hij mij zoo zeer als een voorbeeld van vriendelijkheid en goedheid als op dit oogenblik. Met liefdevolle blikken zag hij op het kind neer, en een lachje vol weemoed kwam om zijn mond, toen hij haar innig in zijn armen sloot. Door het lindenloof heen, speelde de zon op zijn hoog voorhoofd en op zijn fijn lichtbond haar. Het licht omstraalde hem als een heiligen-krans en hij geleek ook een heilige toen hij met bewogen stem sprak: «Gij lief, verweesd kind; één is er, die gezegd heeft: «als vader en moeder u verlaten, zal Ik by u zijn,* en: «Ik ben bij u alle dagen tot aan de voleindiging der wereld.God, die deze woorden allen verlorenen en eenzamen toeroept, heeft mij nu tot uw vader gesteld, en ik zal u liefhebben en aan mijn hart koesteren als mijn eigen vleesch en bloed. Schrei niet; wij allen zullen trachten te vergoeden, wat ge verloren hebt. «Moeder! Moeder!* snikte het kind. «Zij is bij God en haar leed is geleden. Ge weet, hoeveel ze geleden heeft! Zullen wij ons niet verheugen, dat ze van alle pijn bevrijd zalig op u neerziet uit den schoonen hemel?* «O, moeder, lieve moeder! Ik weet, dat ze liever bij me was gebleven. Toen de verpleegster me uit de ziekekamer droeg, omdat de dokter het beval, hoorde ik, hoe mijn moeder zuchtte «ach, wat is dat sterven zwaar! Hoe houdt dat kind me met duizend banden vast!* En 't is iets vreeslijks,* voegde de kleine bevend er bij, «in een nauwe zwarte doodkist gelegd te worden. Ik heb de kist gezien! Ze wilden me niet binnen laten, maar ik keek door een deurspleet toen tante Hanna binnen ging. O, ik zie haar nog altijd voor me, als ik 's avonds te bed lig en slapen wil, en dan ben ik bang. Zet mijn bed naast het uwe!« Ze had opgehouden met weenen en zag met starende blikken voor zich heen. «Je zult een klein, vroolijk kamertje hebben, en tante Hanna of ik zal bij je waken tot je inslaapt. Mijn kind zal niet alleen blijven. Weet je wat we doen zullen, Leonore? Ik zal je 't kamertje laten zien. 't Is hier naast. We zullen eens door 't gansche huis gaan, en je moogt je uitzoeken, wat je 't liefst in je kamertje wilt hebben. Stefanus, gij geeft Leonore je kastje, om haar boeken en speelgoed er in te bewaren. «Ja, de kast en alles wat ze hebben wil,* riep ik vroolijk, want ze had nu met schreien opgehouden. Ze zag me aan, als bemerkte ze me nu eerst. «Is dat Stefanus, van wien tante zegt, dat hij zoo vlijtig is en zooveel gebeden kent?* «Ja, kind. Hij zal je 't huis laten zien,* sprak Hanna, en 't was me, alsof haar gelaat verhel derde, terwijl ze 't meisje aansprak. Leonore gaf mij haar eene hand, vader de andere, en zoo leidden wij haar door onze gezellige woning. Tevreden verzocht ze slechts om een tafeltje en mijn kastje en wees vragend naar een plaat op vaders kamer. Hij nam die van den muur den goeden Herder, die het lam uit de doorn struiken bevrijd en bracht haar met een stralend gelaat naar de kamer, die hij voor onze kleine huisgenoot had bestemd. Alles, wat ik over mijn huisgenoot vernam, bestond hierin, dat ze de dochter was van een halve zuster mijner zalige moeder en van Hanna, benevens, dat ze haar beide ouders verloren had. Toen ik eens 's avond met haar in 't berken woud wandelde (wat ze zoo gaarne deed), dreef de nieuwsgierigheid me aan tot bet doen van eenige vragen. Ik vernam, dat ze in de hoofd stad van een naburig land had gewoond; «in een groote stad met hooge huizen en een prachtig slot, waarin de koning woont,* zei ze. 't Was daar zeker mooier dan hier, niet waar Leonore «Mooier? Mijn moeder was mooier dan gij allen zijt, anders bevalt het mij hier beter. Daar had ik geen boseh en lang niet zoo veel bloemenook waren daar geen vogels, en mocht ik niet zooveel en zoo vrij rondloopen als hier.* «En je vader? Was hij beter dan de mijne?« vroeg ik uitvorschend. «Mijn papa?« Ze sloeg de oogen neer, gelijk ze gewoon was te doen als ze sterk over iets nadacht. «Ik kan 't niet zeggenIk heb hem slechts twee of driemaal gezien. De laatste maal bracht hij speelgoed en suikergoed voor uie mee en zei«Je bent een mooi meisje gewordenAls je zoo voortgaat, kan je 't ver brengen.Mama zei hem eenige woorden in 't Fransch en scheen boos te zijn. Ze zond me naar buiten en toen papa weg giug, had ze rood geweende oogen. Ik moest weer bij haar komenze nam me op haar schoot en drukte me vast in haar armen. Je bent en blijft mijn eenige troost, mijn lief kind!* zei ze. «Ach, Stefanus, hoe zoet klonk dat, als mama zei «mijn lief kindAls 't koor in de kerk heel zachtjes «Amen, Amen!* zingt, moet ik aan haar denken; en toen ik gisteren alleen onder deze boomen zat en de avondklok ken in 't dorp luidden, was 't me of ze mij in 't oor fluisterden «mijn lief kind!* Ik zag van 't mos, waarop ik lag, tot haar op. Ze scheen vergeten, dat ik daar was. De bloemen, die we pas geplukt hadden, waren uit haar voorschoot op 't gras gevallen en met ge vouwen handen, het bleeke gezichtje naar den hemel gewend, stond ze daar als een in 't diepe woud verdwaald, hulploos kind. Een onuitspre kelijk medelijden overviel me. Ik sprong op en greep baar hand. «Je hebt geen moeder, maar ik wil je broeder zijn, Leonora! Zeg me, waarmee ik bewijzen kan, dat ik je lief heb!* Ze keerde zich tot me en zei: «datje me lief hebt, weet ikHoe zou ik anders je alles kunnen zeggen, wat ik denk?* «Zeg je dat ook niet aan tante Hanna en vader?* «Niet alles. «En waarom niet?« «Tante Hanna begrijpt niet, wat ik meen.* «Maar je hebt haar toch lief?* «Lief? neenlief heb ik er maar drie. Mijn moeder in den hemel, jou en onzen vader.* «En den lieven God?* Zachtkens kromp ze ineen. «O, Stefanus, ook jij vraagt dat? Dat is 't, wat tante Hanna zoo dikwijls wil weten. Ik zal het je zeggen, 't Is een vreeslijke zonde, maar ik denk niet dikwijls aan Hem, en weet niet, hoe ik 't aanleggen moet om Hem meer lief te hebben dan alles in den hemel en op aarde!* «Vader heeft me leeren bidden, dat mijn liefde voor God sterker moge worden dan al 't andere in mij.* «En werd uw gebed verhoord? Zoudt ge ons allen in de kist kunnen leggen en begraven, als God het van je verlangde, en zou je Hem dan nog daarvoor kunnen danken, zoo als vroome christenen doen?* Ik zweeg en een siddering greep me aan. «Niet waar, Stefenus, ook gij begrijpt niet, hoe een mensch dat doen kan. Misschien zal dat alles ine later helder worden. Tante Hanna zegt, dat zij den Heer alle dagen bidt, dat Hij mijn hart verlichte en tot den hemel wende, en ik hoop, dat het gebeuren zal.* Onder dit gesprek was de schemering inge vallen. «We moeten naar huis; onze vader zou be angst over ons worden,* zei ze en greep mijn hand. «En laten we over wat anders spreken,* ant woordde ik beklemd. «Ik wilde, dat ik verstan dig genoeg was, om op je vragen te antwoor den.* Zoo gingen we naar huis en ik beproefde Leonore te verstrooien door haar een van die oude Grieksche mythen te verhalen, die mijn vader soms bij de les aan Gotthold en mij ver haalde. Dat was anders haar grootste genoegen, maar heden luisterde ze niet zoo opmerkzaam naar me als anders. Misschien lag de fout ook aan mij, want ik zag haar nog altijd, zooals ze VOOR van en Alteiia, De Langstraat en de Doniiiielerwaaril. H Gesprek in 'f Berkenwoud.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1