De Neus. FEUILLETON. M 751. WOENSDAG 16 JANTJAlil. 1889. Uitgever: L. J. YEIURMAU, Heusden. Het is beschikt in Godes raad, voos Dit bitid verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijsper 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Bross van Dort. Advertentiën 16 regels (30 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingowacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. »Zeg me toch hoe ge er toe kwaamt zoo'n werk te schrjjven Zoo vroeg een hooggeplaatst man aan den beroemden gelaatkundige Lavater voor een eeuw, toen deze zjjn gelaatkundige studiën tot bevordering van menschenkennis en huma niteit voltooid had. Lavater antwoordde: »ik teekendo portretten en bemerkte een bijzonder treffende gelijkenis tusschen de deelen en trekken van het gelaat van verschillende vrienden, b. v. gelijkvormige neuzen. Ik zette daarom mijne beschouwingen voort en lette ook op andere deelen, b. v. den omvang van 't voorhoofd, dien van den schedel, afzonderlijke trekken en tegeljjk op den aanleg, de vatbaarheid van den bezitter, de mate zijner werkzaamheid, zjjn gevoeligheid en kracht, welke ik in den gelaatsvorm vond uitgedrukt. Moeilij ker te erkennen, maar veel meer zekerheid op leverend zjjn de in een kalm gelaat zich aftee- kenende trekken van geestesleven, van de kracht of de lijdzaamheid zjjns geestes.* Lavater heeft het in deze studie zeer ver ge bracht. Tydgenooten verbaasden zich over zijn scherpen blik, wanneer over deze of gene vertrouwelijk gesproken werd. Zoo ontdekte hjj b. v. in een vreemdeling, die hem een bezoek bracht, terstond een moordenaar, ofschoon de man een beschaafd uiterlijk en innemende ma nieren had. Al kan men het nu in deze kunst niet zoo ver brengen als Lavater, die daaraan zijn leven wijdde, zoo kan het ons toch te pas komen te leeren uit het gelaat van den mensch tot de innerlijke eigenschappen door te dringen. Het is bekend, dat daartoe niet alleen 't gelaat dient, maar dat de vorm der handen, zelfs der duimen, en die der voeten als zoovele uitdrukkingen van het karakter beschouwd worden. Hierop be rust b. v. het waarzeggen uit de lijnen der hand vlakte bjj de Zigeuners. Deze wetenschap loopt dus van 't hoofd tot de voeten, maar 't is geraden bij 't voor de hand liggende te beginnen en allereerst te onderzoe- ken of men 't ook aan iemands neus zien kan, wat er van binnen te koop is. Lavater ving daarmee ook aan en stelde er veel vertrouwen in. Ontegenzeggelijk verraadt deze gelaatsuitloo- per, dien men niet gemakkelijk verbergen en waarmee zelfs de grootste veinsaard niet hui chelen kan, meer van de eigenaardigheden des menschen, dan de meesten vermoedenal moe ten we dan ook waarschuwen niet bij dit ge laatsdeel te blijven staan om niet in een neus- wjjs oordeel over den drager te vervallen. Dat de neuzen tot een nauwkeurige vergelij king als het ware uitlokken, is duidelijk uit de merkwaardige verscheidenheid der exemplaren. Er zijn o. a. Romeinsche-, Grieksche-, Joodsche-, Neger-, Adelaars- en haviksneuzen, wipneuzen, stompneuzen, platneuzen, ontzettende groote snuif- bakken en ongevormde klompen, die deels dwerg achtig boven de bovenlip kleven, deels reusachtig als komkommers zich omhoog heffen of spits geljjk de snavel van zekere moerasvogels zich opwaarts buigen, zoodat 't bij nat weer inregent. Daar men ook verder neuzen maken of neu zen halen en iemand een neus geven kan of hem met een langen neus kan laten aftrekken, en hij zelfs zijn neus steken kan in dingen, die hem volstrekt niet aangaan, krijgt men reeds door het gewone spraakgebruik een neuzenkennis, die zich zonder moeilijkheden tot de bijzondere we tenschap, doorgeleerden Rhiuologie (van ^Griek sche Rhin of neus) laat uitdijen. Tot dit edele doel willen we nog enkele hoofdsoorten meer van nabij bezien. Om niet in algemeene beschouwingen te ver vallen of in de komische zijde van 't vraagstuk te verdwalen, door te beweren b. v. dat wij men schen, ter onderscheiding van de dieren, een neus gekregen hebben, van welken regel de neusapen en de neushoorn slechts schijnbaar uitzonderingen zijn, of dat de neus volgens den vermaarden pater Abraham de Santa Clare in den ouderdom tot almanak wordt en vochtig weer aankondigt, willen we eerst vragen: met welke eigenaardigheden in het karakter staat de neus, in zijn verschillende vormen, in verbinding? Het is overbodig aan te stippen, dat de neus eigenlijk een voorgebergte is van het gezicht landschap. Zijn ambt als reukwerktuig en longen schoorsteen komt hier niet in aanmerking; hij is voor ons thans slechts het orgaan van het zich naar buiten openbarende karakter en wjj hebben dus te doen met zijn aard als zoodanig en zijn optreden in de samenleving. Men kan den mensch veel, maar niet alles aan den neus aanzien. Doch de zinnelijke begeerten, de graad van energie voor zijn handelen, zijn prikkel baarheid, zijn geduld en zelfbeheersching laten zich uit zijn vorm dikwijls bepalen. Zooals n.l. uit het voorste gedeelte van ons hoofd ons eigen lijk ik, met al zijn inwendig leven te kennen is, zoo verraadt de daaruit vooruitspringende neus, al naar zijn gestalte is, de verschillende begeerten, die uit het ik zich naar buiten open baren, onze persoonlijkheid te midden onzer omgeving en voor den nauwkeurigen beschouwer daarom zoo duidelijk, omdat we, ook zelfs na groote vorderingen in de kunst van gezichts- verdraaiïng, de neus weinig of niet naar onzen wil bewegen kunnen. Men kan wel door ver schillende middelen anderen een neus geven, doch volstrekt niet aan zich zeiven. Iu 't algemeen is de grootte van den neus een teeken van des bezitters aandrift tot handelen de manier, waarop iemand spreekt is dat ook en opmerkelijk is het dat het bezit van zekeren neusvorm een beduidenden invloed op de stem heeft. Terloops stippen we aan dat het spreken door den neus zelden een natuurlijk gebrek, maar meest een gevolg van ver waar loozing is of trots, waarom vele Amerikanen en ingebeelde aristo craten bespottelijk door den neus praten. In den regel heeft het mannelijk geslacht met meer energie, ook een grooter neus dan het vrouwelijk, en wee den man, die tegenover den veldheersneus zijner zwakke helft niet een beduidend grootere spits stellen kanWel niet een Damocleszwaard, maar toch een flinke pan toffel zweeft voortdurend dreigend over zijn on beduidend reukwerktuig, althans wanneer niet een sterk naar voren tredende kin hem voor den stiefmoederlijken groei van zijn neus schade loos stelt. Ja, zonder deze toegift geeft zelfs de grootste ontwikkelde neus geen beschutting tegen den pantoffel. Een flinke, krachtige neus met goed ontwik kelden wortel is het teeken van persoonlijken moed. Een groote neus zonder dit moedteeken duidt den zwetser aan. De eigenlijke heldenneus van ondernemende, krachtig optredende personen kenmerkt zich door een wortel, die zich plotse ling uit de vlakte van 't gezicht opheft. Zulke neuzen hadden Napoleon, Julius Caesar, Her- culus e. a. Groote neuzen toonen in verhouding meer energie en kalmte in verschillende levens omstandigheden dan kleine. Daar grootte een betrekkelijk begrip is, merken we hier op, dat daarbij in aanmerking komt de hoogte, breedte en diepte. Wiens neus slechts door hoogte uit munt, zonder breedte of diepte, heeft niets meer dan een lange neus, en 't kan niemand ver wonderen, dat de meeste menschen met zulk een zich moeten vergenoegen. De prikkelbare, onge duldige schepselen zijn bedeeld met een naar binnen uitgeholden neustoch kan de bezitter van zoo'n exemplaar energie ontwikkelen en van opgewekt, levendig temperament zjjn, vooral wanneer de neus in een naïef stompje eindigt en een z.g. wipneusje vormt. De voortdurend ontevredenen, in 't bjjzonder politieke wereldhervormers hebben noch fijne, noch hooge neuzen, maar steeds onaanzienlijke stompjes. De breede neus wijst in den regel op aan- merkelijke-lichaamskracht en gebrek aan netheid; zijn bezitter is geschapen voor den krijg of an deren zwaren arbeid, terwijl de eigenaar van een fijnen neus beter geschikt is tot geestelijken arbeid. De misdadiger met kleinen neus kiest een dolk, die met een grooten een degen tot wapen. De neuzen op antieke kunstwerken zijn steeds breed, hebben niet zelden een vlakken rug, ter wijl de moderne neuzen meer of minder gespitst zijn. Maar ook de diepte van den neus, d. w. z. de afstand van de wang tot den rug, heeft hare beteekenis; o.a. bij de steenvorming. Zonder hierover breed uit te weiden, kunnen we zeggen dat de neus des te meer naar voren treedt, hoe sterker de hartstochten en de trek naar hande ling zich doen gelden. Men kan er op rekenen dat men een sterk vooruitspringenden neus nooit ongestraft iets ergerlijks zeggen zal. De onver standige en aanmatigende bezit steeds zoo'n voor gevel. Hij spreekt zonder aarzeling zijn oordeel voor alles en ieder uit en is dus met recht de neuswijze. De voorzichtigen en bescheidenen zjjn bedeeld met een loodrecht afloopenden neus. Over 't algemeen was het vreemde kind met dien vreemden naam vroolijk en onbedeesd, zoo als bjj haar leeftjjd paste. De aanval van smart, dien ze ondervond, toen mjjn vader haar aan sprak, herhaalde zich nog wel eenige malen, maar minder hevig, tot ze zich na eenige we ken met ons zoo vertrouweljjk had gemaakt, alsof ze altjjd bjj ons was geweest. Daar ze de kinderen van 't slot ver vooruit was, gaf vader mij en haar in sommig vakken afzonderlijk les, en zootls ik hoorde, was de gravin daar niet tegen. Toen Leonore twee dagen bjj ons geweest was, bracht de gravin ons een bezoek, liet zich het kind voorstellen, reikte haar vriendelijk de hand en had een geheim, langdurig gesprek met tante Hanna. Den dag daarna zag ik Leonore niet meer in haar kort rokje en met het blauwe netje, manr zjj droeg de kleeding van onze dorpskin deren en een klein, wit mutsje, met roode linten, zooals Elisabeth. Met de kinderen van 't slot ging ze vroolijk en vriendeljjk om, maar ik wist, dat ze nog liever met mjj in het berkenwoud dwaalde om bloemen te plukken, het spelen der insecten ga te slaan of het zingen der vogels te beluisteren; dat alles was voor haar nieuw en ik leerde het haar onderscheiden. Hoe kwam het, dat ieder het schepseltje met zulk een ongewone opmerkzaamheid beschouwde? Waarom zag en hoorde elk naar haar, als ze sprak, lachte of klaagde? Als zjj in 't dorp rondliep, schaarden de kinderen zich om haar heen en zelfs de volwassenen bleven staan om met haar te praten en haar na te zien, tot ze uit hun oogen verdwenen was. Gisteren werd me dat raadsel in eens opgelost. Hanna zond ons met een boodschap naar de oude Catharina, die voor haar lammen broeder Paulus jaar uit jaar in met spinnen het brood verdient en die door de menschen voor een weinig waanzinnig wordt gehouden. Toen we binnenkwamen, zat ze achter haar wiel. Zonder zich te laten storen, luisterde ze naar mij, knikte op mjjn vraag of ze tijd had om voor ons vlas te spinnen, en ik wilde haar juist goeden dag zeggen en heengaan, toen Leonore, die zich achteraf had gehouden naar Catharina ging en vroeg: »Mag ik eens zien, hoe ge uw wieltje draait? Hoe gauw gaat het! Waar blijft nu de draad Ze tipte met de punt van haar vingertje op de plaats, waar ze dacht, dat de draad zat. »Zoo waarlijk, daar is nu het kind!« riep de oude en liet de handen in de schoot vallen. »Je bent in mjjn kooi gevlogen en ik hoorde je vleu gelslag niet! Ik zag je wel in de kerk, als je bij 't orgel zat, en ik hoorde je ook zingen, 't Is al lang geleden, dat ik hoorde zingen; menigeen hier denkt, dat hij wonderveel kan, maar ik weet wel beter. Wil je voor de oude malle niet eens een liedje zingen?* Het kind hoorde naar het zonderling gesprek met een nadenkend gelaat. »Zingen?« riep ze. »0, zoo graag! Ik ken zooveel mooie liederen! moeder zong ze! Ze scheen een poosje na te denken en klapte toen lachend in de handen. »0, wat zal dat mooi zijn! Draai uw wieltje net als straks. Neen, zóó; en aan 't slot van elk couplet heel lang zaam en bedaard. Begrijpt ge?« Ze plaatste zich tusschen de oude en het wiel en begon het te laten snorren. »Zoo, draai nu; Stefanus, ga jij aan 't ven ster staan en luister.* Ze trad eenige schreden achteruit, zoodat de spinster en ik haar geheel konden zien, vouwde de handen samen op haar borst, zag droomerig als in de wijde verte en begon In den bleeken maneschjjn Hield een meisje heel den nacht Bij haar linnen trouw de wacht; 't Linnen kon niet bleeker zjjn. En het bleeke maagdelij n Zong haar treurig liedekjjn. Bleek, mijn linnen, blank en fijn, Trouw door 't licht der maan behoed; Zjjt ge bleek, dan zijt ge goed. 'k Wacht, tot dat ge rein zult zjjn. Bleek, mijn linnen, lijnwaad-fijn; Bleek zal alles eindlijk zjjn. 't Zonlicht geeft te feilen schijn; 't Laat het arme hart geen rust; Daalt de zon aan gindsche kust, Dan zal 't harte rustig zijn. Bleek, mijn linnen, lijnwaad-fijn; Bleek zal alles eindlijk zijn. 'k Was een vroolijk maagdeljjn; 'k Had een kleur als melk en bloed; Roode wangen zijn niet goed, Vullen 't harte met venijn. Bleek, mijn linnen, lijnwaad-fijn; Bleek zal alles eindlijk zijn. 'k Wacht verlangend, ljjnwaad-fijn, Tot ge ganschljjk bleek zult zijn. 't Doodskleed hoedt voor smart en pijn 't Arm, verlaten maagdelijn. Bleek, mijn linneu, lijn waad-fijn, Bleek zal alles eindljjk zjjn. Bjj 't vierde couplet hield het wiel stil. De oude Catharina had het hoofd laten zinken en langzaam rolden de tranen op haar gevouwen handen. Leonore zag naar haar, maar zong door en keek soms eens naar mij, dan naar haar. »Niet waar, 't is een mooi, treurig lied 'k Zie, dat het u bevalt.Een zacht rood be dekte daarbij haar gelaat. »Toen moeder eens de partij van Leonore in de »troubadour« zong, weende het gansche publiek en ze zei, dat één traan meer woog dan duizend bloemkransen en edelgesteenten, die men haar toewierp. »En bloemen zal je hebben! neem ze alle riep de oude, terwijl ze opstond en naar 't raam wankelde. »Daar is mjjn geranium en hier mjjn eenige roosik heb ze lang verpleegd, eer ze in bloei kwam. De menschen zeggen, dat ik gierig ben op mjjn bloemen, en ze hebben geljjk. Ze zjjn nf& gegroeid voor den eersten den besten, maar u komen ze toe! Neem ze en zet ze in een glas voor ze verwelken en verbleeken. Bleek zal alles eindljjk zjjn!* En hoor eens, mjjn kind!* ging ze voort en haar zwarte oogen flonkerden onheilspellend in haar bruin, gerimpeld gelaat, »zing in geen ander huis zulke dingen. Sinds den tijd dat op den Hutberg het eerste Halle lujah klonk, gelden zulke liederen voor onheilig gezang. Sluit je lippen, of zing alleen wat in 't psalmboek of in de gezangen staat, dan zullen ze van je houden in 't dorp, »waar een vogel zjjn nest en de zwaluw haar nest heeft gevon den.* Laat je door de oude Catharina raden; men heeft voor de oude dwaas menig lied ge zongen, maar 'tis goddank al lang geleden. Moest gjj nu komen en haar dat herinneren! Ja, ja, ge hebt oude herinneringen wakker gemaakt.* Ze sprak deze woorden half op klagenden half op dreigenden toon, terwjjl ze ons de deur uitschoof. »Komt weder, zoo dikwjjls ge wilt, en ge zult me welkom zijnmaar gaat nu heen en laat me alleen. Ge weet, dat ik een zottin ben en dus hoeft mjjn gedrag u niet te verwonderen.* De bloemen in de eene hand houdend, trok Leonore mjj met de andere voort. »Ik ben bang voor haar,* fluisterde ze. Zaagt ge, hoe haar magere handen trilden, toen ze de bloemen afbrak, en hoe groot haar zwarte oogen werden.* Toen ik Leonore weer met haar bekende, vroegere stem boorde spreken, verschrikte ik. Versta je me niet, Stefanus? Ik was bang voor de oude Catharina.* Leonore,* riep ik, iwie heeft ze zoo leeren zingen. Woorden, welke de timmerman David sprak, toen op den Hutberg de eerste steen gelegd werd voor 't bouwen van 't Hernhutters-dorp. (Wordt vervolgd.) Het Laud van en Altena, He Langstraat en de In 1784 verscheen v»n dit werk te 's-Gravenhage een vertaling. Het spinlied.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1