KARAKTER. 752. ZATERDAG 19 JANUARI. 1889. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Het is beschikt in Godes raad. liet Land van en Altena, De Langstraat en de oiiinielerwaard. Dit blad verschynt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijsverhoogiug. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. «9* Zie bier dan een koninklijke mogendheid, wier rijk op schrikbarende wijze dreigt in te krimpen onder welken rang of stand, in welke streek ter wereld, overal stuit men tegenwoordig op karak terloosheid op dronkaards en wellustelingenop bedriegers en oplichtersop lasteraars en vitters op luiaards en kleingeestigenop onzelfstandigen en napraters, op halt! reeds genoeg, om het den mensch koud om het hart te doen worden. O zeker, zulke lieden werden ten allen tijde legio gevondenen in alle wereldstrekentoch maakt het vaak den indruk op mij, alsof karakter loosheid thans een der ergte krankheden onzer hedendaag?che maatschappij is; waar men rond ziet, kan men het bedroevend feit constateeren »theze is rotting in the State(Er is verrotting in den Staat!) Ziekelijkheid en verrotting in de maatschappijd. i. in het huishouden, in de samenleving en den handel. Doch ook hiervan geldt heter is niets nieuws onder de zonmaar volkomen erkennend, dat de historie ons ook vele andere tijdperken kan aanwijzen van achter uitgang ook op zedelijk gebied, meen ik in dit opzicht nogtans geen lofredenaar van den tegen- woordigen tijd te mogen zijn. Het is een zielkundig verschijnsel, dat iedere eeuw zich zelve slechter noemt, dan haar voor gangster dit verschijnsel echter als algemeene stelling aangenomen, Jeidt op een treurig dwaal spoor, vanwaar de menschheid in geen eeuwen wellicht den rechten weg zal terugvindentoch is, we zeiden het reeds, dit dwaalspoor reeds kort na Adam bewandeld. In allerlei opzichten noemt iedere eeuw haar voorgangster beterik wil thans wijzen op de karakterloosheid van onze eeuw; en waar ik dit doe, helpt het niet, aan te komen met vroegere moorden en overleden dronkaards; niet, te wijzen op 16de eeuwsche bedriegers of 17de eeuwsche dieven enz.want wij hebben de vraag te be handelen of de karakterloosheid niet toeneemt; en dan, meen ik, bevindt zich de menschheid op een noodlottig dwaalspoor. Och, er gebeuren heden ten dage niet meer moorden of diefstallen dan in vroeger dagenmaar, telegraaf, de alge- 5) »Ik hoorde 't van mijn moeder, maar ik wil je niets van haar vertellentante Hanna wil 't niet hebben.* Leonore kwam me steeds meer geheimzinnig en wonderlijk voor. Hoe vreemd was 't me in 't hart, toen ze daar zoo stond en zongHoorde ik niet een roerend onschuldige, een zoete kinderstem met een uitdrukking, die over de grenzen van haar leeftijd ging, een treurig lied zingen? En wees een onzichtbare hand mij den ingang van 't gouden onbekende land der verdichting, van welks bestaan tot nu toe slechts half onbewuste voorgevoelens tot me ge komen waren? Toen wist ik nog niet, wat ik nu weet, dat het de dageraad van het schoone was, die voor mijn oog en oor opging, de eerste voorstelling, die me vergunde een blik te slaan in 't rijk der idealen. Wel had ik Leonore be schouwd als een merkwaardig wezen, als een uitzondering op de kinderen, die ik kende; maar thans merkte ik, dat er iets groots, iets won derlijks in haar lag. En dit bewustzijn maakte, dat ik haar met een schuchtere vereering be schouwde en uit liefde voor haar deed, wat ik in haar oogen las. Dat was zeker niet veel Zelfs Hanna zei soms: »dat kind is zich zelf genoeg en gaat haar weg zich zoo stil, dat men 't in huis nauwlijks opmerkt. Toen was Leonore tien jaar. Het verboden spel. Zondags was het de verjaardag van onze schoolmakker, de kleine Elisabeth. Leonore, die nu een half jaar bij ons gewoond had en zich iu de gunst der oude gravin verheugde, was even als ik tot het, feest uitgenoodigd. Ze had voor dien dag een verrassing bedacht en my in 't geheim ingewijd, anders niemand. Een geheele meene verspreiding van nieuwsbladen en snel voortstuwende stoomkracht brengen tijdingen van allerlei aard naar de verst afgelegen plaatsen juist door deze groote en snelle publiciteit maakt het op ons den indruk, als ware onze eeuw be ruchter dan de vorigen. Vooral meene men niet dat de doodstraf van misdaden afhoudt; niet alleen dat zij zeer onzedelijk is, maar tevens heeft de statistiek aan het licht gebracht, dat de verhouding juist omgekeerd is als men meenen zou. Maar over het onzedelijke der doodstraf en bovengenoemde statistiek misschien later nog een woordje. Wij constateeren alleen: wat diefstal, moord en onzedelijkheid betreft, neemt onze eeuw een beter standpunt in dan menig vorige. Maar er is meer! Geldt dit ook van de hoog geroemde goede trouw bij onze voorvaderen; ook van hun bekende zuinigheid en spaarzaamheid? Lajdt de goede trouw thans niet vaak een ge- voeligen schok, als een of ander bankier of wie dan ook, die eens anders geld ter bewaring of tot gebruik bezit, zich verwijdert? En zegt geniet ieder, die zijn geld niet zuinig weet uit te geven, of niet spaarzaam een appel tje voor den dorst bewaart, is slecht te noemen, dan geef ik u dit toe; maar wil ook hierop wijzen, dat »zwakheid« evenzeer karakterloosheid isniet, dat ik dien man zou willen overstel pen met eigen gewaande heiligheid, maar karak terloos is het, al treft gij het aan bij vader of moeder, bij uw echtgenoot of u zeiven. Want een man van karakter heeft vastheid van be ginselen, waarnaar hij handelt. Hierop komt het uitsluitend aan. Karakterloosheid is beginselloos heid! - Er wordt terecht heden ten dage op gewezen, dat we geen strijd tusschen personen, maar een strijd tusschen beginselen moeten voeren, waar wij ons bevinden op het gebied van kerk of school, van staathuishoudkunde of politiek. Om niet van de drie andere te spreken, waar vindt men tegenwoordig grooter beginsel loosheid dan in de staathuishoudkunde? Daar hebben we b. v. het sociaal-democratis- me; niet zooals het moest zijn, maar zooals het is; een woest geschetter, een marktge schreeuw om recht door lieden, die hoegenaamd geen denkbeeld hebben van rechtdie aan den eenen kant te dom, te onontwikkeld zijn om te begrijpen, wat ze eigenlijk willen, en die te weinig historische kennis vooral bezitten, om te weten, dat zelfs het beste stelsel, dat is aange geven om den Staat tot werkmeester te hebben, volkomen mislukt is. Het pleit natuurlijk voor den ernstigen zin, het zedelijk-godsdienstig streven, het ontwik keld humaniteitsgevoel van den mensch, wan neer hij licht tracht te brengen in duisternis koude door warmte tracht te verdrijven; het geluk helpt zegevieren in de woning der ellende de gezondheid en maatschappelijke welvaart zijner medemenschen zoekt te bevorderendit is een voudig plicht van eiken man vau karakter; maar het pleit tegen den mensch, wanneer hij verderfelijke theorieën verkondigt; wanneer hij den medemensch ontevreden maakt; wanneer hij te veel licht in de duisternis brengt, d. i. den boel in ï>rand steektwanneer hij voor warmte, koude, ruwe hardvochtigheid aanbrengt in menig gemoed, dat vroeger nog warm kon kloppen voor orde en recht, voor geestkracht en energie, voor medelijden en christelijke liefde. Hoe gaarne ik een medemensch wil waar- deereri en achten, en hoewel ik terstond toe geef dat dit niet bizonder fraai staat, maar evenzeer eenvoudig plicht is, het is den weidenkenden onmogelijk de karakterlooze lei ders te eeren, die het volk tot slachtoffers maken van geweld en dierlijke woede; van hebzucht en luiheid. De ontwikkelden onder die leiders, en er zijn er die tevens door de geschiedenis weten kunnen, waarheen hunne verderfelijke theorieën leiden en leiden moeten, de ont wikkelde leiders zijn menschenverdervende dwaal geesten; en de besten onder hen, zij verge ten, dat men het kleine niet mag verwaarloo- zen om het groote. Een ernstig, godsdienstig mensch, wil geen vooruitgang, geen verbetering, ten koste van veel menschenbloedten koste van smart en tranenzelfs de vurigste socialist is, of hy moet den eeretitel van mensch* onwaardig zjjn - met sterke banden gebonden aan vrouw en kind, aan vader of zuster. Niet al het sociaal-democratisme is, wat het wezen moet, wèl, als het wordt wat het thans is, wordt er o. a. gespeculeerd op de karakterloosheid onzer eeuw. Mijn onderwerp is nog niet uitgeput; toch meen ik ook hiervan te mogen zeggen»sa- pienti sat!« in. a. w.»voor den wjjze is het genoeg Buitenland. Omtrent den moordenaar van Whitechapel schijnt het volgende verhaal uit Amerika eenig licht te verspreiden. Zeven of acht jaar geleden was in een krank zinnigengesticht te Elgin in Illinois (Ver. Staten) een krankzinnige, die zeer handig met zijn mes omging. Hij schepte er groot vermaak in naar een slachthuis in de buurt te gaan, waar hij allerlei aardige voorwerpen uit been sneed. Hij ontsnapte en vermoordde te Chicago een vrouw van verdachte zeden, waarbij hij het lijk op dezelfde wijze verminkte als de moordenaar van Whitechapel. Hij werd gevat; doch ontsnapte later weer en is nu reeds drie of vier jaren zoek. Men zegt dat Jack the Ripperin Tunis is gepakt. De gearresteerde bekende, dat hij on langs in Whitechapel had gewoond. Werd reeds vroeger eene vrij uitvoerige be schrijving gegeven van het reusachtige plan om Frankrijk en Engeland door eene spoorwegbrug over het Kanaal te verbinden, in het jongste Militair blad* wordt thans medegedeeld, dat de ontwerpen voor deze brug door de gemengde com missie der beide natiën zijn goedgekeurd. De lengte zal 37 K.M. bedragen, de spanningen 550 a 600 M., terwijl het dek 50 M. boven den water spiegel moet komen. Op eiken pijler zal een vuur toren, voorzien van electrisch licht, worden op gericht voor mistig weder zullen sirenen en klokken worden aangebracht. Men is te Parijs ernstig bevreesd, dat op 27 dezer, den dag der verkiezing in het Seine-depar- tement, aldaar wanordelijkheden zullen uitbreken. week had ik haar bij de vele en moeilijke voor bereidingen moeten helpen. Zij noemde het le vende beelden, die we zouden opvoeren, maar zelf kon ze er geen verklaring van geven. Ik zou gelijk met de anderen verrast worden, zei ze en zoo bleef me niets anders over dan dennen takjes aan kleine houtklosjes te bevestigen, de laatste met mos te omkleeden, van bordpapier trappen te maken, kleine planken en stijlen met doeken te omwoelen, ja zelfs een troon met goud papier te overtrekken. Mijn moeilijkste werk be stond echter hierin, dat ik op onze oude piano de begeleiding van eenige melodieën moest in oefenen; gelukkig bestonden ze slechts uit eenige accoorden. Leonore zelve was erg opgewonden en maakte met smaak en een volharding, die ik bewonderde, een menigte phantastische siera den en poppenkleederen, waartoe ze het benoo- digde uit een kist haalde, die ze uit de stad had meegebracht. De feestdag was gekomen. Vader en Hanna wilden eerst tegen den avond naar 't slot gaan, waarom wij verlof kregen ons alleen op weg te begreveu. Gotthold en Elisabeth kwamen ons te gemoet; de laatste droeg thans even als Leonore een wit kleed. Ik zag, dat onze twee makkers elkander vol beteekenis aanzagen bij 't bemer ken der groote kisten, die wij droegen, maar met een juist gevoel vroegen ze ons niet naar den inhoud. In Elisabeths kamer gekomen, zond Leonore ons allen heen. Na een half uur zou zij ons roepen. Die tijd duurde lang genoeg, hoe goed we ons ook door het eten van Elisabeths ver- jaarskoeken ear door 't bezien van haar mooie geschenken trachtten te verstrooien. De zon stond reeds laag, toen 't geroep: binnen, binnen!* klonk. We traden in de geheimzinnige kamer. De dichte gordijnen van 't venster waren neer gelaten en 't vertrek lag geheel in schemering. Op den achtergrond alleen schemerde achter rooskleurig floers een tooverachtig licht en liet O O ons in een feeënwereld zien. Voor mijn oogen stonden de sprookjes, welke Leonore mij pleegde te verhalen. Door een gouden lijst omgeven lag daar de toovertuin van den edelen prins, die in een mismaakt vuil dier was veranderd, en de schoone koopmansdochter met de rozen knielde in 't gras naast het ondier en lachte het schroom vallig en vriendelijk toe. En daar zag ik mijn lieveling, de schoone Undine met haar natten sluier op de legerstede van haar ontrouwen rid der, die door liefde en verlangen naar de ver- stootene gestorven was. Het mooist echter was Asschepoetster, het levend geworden sprookje. Daar stond de koets met de zes rossen, op den bok zat de snorbaardige koetsier en de fee met haar gouden tooverstaf zweefde daarnaast, als door een onzichtbare hand vastgehouden. Door een reeks glanzende zuilen zag men in de bal zaal, waar Asschepoetster met het glazen muiltje in de hand door den schoonen prins voorbij de menigte opgesierde, nijdige vrouwen gevoerd werd, om met hem als koningin in zijn slot te leven. Ja zelfs het slot schemerde in de verte achter boomen, die met gouden vruchten waren beladen. Leonore kwam ons met een stralend gelaat te gemoet en voerde ons naar het tooneel. Spra keloos met de gebaren en houding die de hoogste verbazing toonden, bleven de kinderen der gravin voor die pracht staan. Ik zelf vond het onbe grijpelijk, hoe de handen van een tienjarig kind al die wonderlijke dingen hadden kunnen ma- key. Bekijk nu eerst alles, en speel dan je accoorden, opdat ik je de sprookjes verklaren kan; je kent ze wel van buiten,fluisterde Leonare mij in 't oor. Ik begaf me naar de piano en begon; Leonore op zij van 't tooneel op een trapje zittend, ver hief haar zoete stem en zong in verzen, die zij zelve had gemaakt, den inhoud van elk spreukje, tot haar wangen door de bezieling roodgekleurd waren en haar oogen als sterren schitterden. Daar stoorde mij het gekraak van een geopend wordende deur. Tante Hanna, de gravin en vader stonden op den drempel stom en verbaasd als wij voorheen. Ze luisterden met ingehouden adem, een of twee minuten. Toen zag ik Hanna met gerimpeld voorhoofd naar het tooneel gaan. Met het hoofd vooruit gestoken, bleef zij naast Leonore staan, die haar niet bemerkte, en be schouwde haar met donkere blikken. Hij geeft haar goud en edelsteen En zet haar op zijn paard; Gij zijt thans mijne koningin, O, liefste mijn, mijn zielsvriendin, Deel met mij kroon en haard. Daar reikte zij haar blanke hand >Houd op, ongelukkig kind, dat den sabbath des Heeren door goddeloos toorerspel ontheiligt! Houd op, of je zal er voor boeten!* over schreeuwde de schrille stem van Hanna het lieflijk zingen der kleine. Met een stevigen ruk greep ze Leonore's arm en het gezang verstomde. Verschrikt en verstoord sprong deze op en tui melde eenige schreden achteruit. »De slechte stiefmoeder uit het spreukje!* hoorde ik haar angstig fluisteren. Ik vloog naar Leonore, greep haar vast en was gereed haar tegen elke ruwe aanraking te beschermen. »Houd op met uw tooverijen en tooneelspel, waarmee je 't hart van deze vroome kinderen verontreinigt!* riep Hanna met trillende stem. Een oogenblik en de magere hand greep diep in de heerlijkheden der sprookjeswereld om daarin een verwarring en verwoesting aan te richten, alsof de tooverroede van een booze fee in een paradijs had geslagen. De bekoorlijke sieraden lagen als rommel op den grond; boomen, bloe men en fonkelende steenen lagen in een donkeren hoek van de kamer; de rozeroode wolken wer den uit de hoogte neergetrokken en tot een bal ineen geknepen; de kaarsen op één na uitge blazen en Leonore lag zuchtend en weeklagend op de huinhoopen van haar rijk. Schreiend lie pen Gotthold en Elisabeth, die misschien meen den, dat ze gewond was, naar haar toe en gaven haar onder veel liefkoozingen hun meely te ken nen. »Ween niet, Leonore,* riep Gotthold met bliksemende oogen, »we hebben je mooie sprook jesbeelden toch gezien en ons er over verheugd. Laat ze al die pracht verwoesten, als ze den

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1