FEUILLETON.
M 755.
WOENSDAG 30 JANUARI.
1889
Uitgever: L. J. YEEEMAH, Heusden.
Zjjn de dieren ook zedelijk te noemen?
Het is beschikt in Godes raad.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
(SLOT.)
Voor we nu overgaan tot het opsommen
van feiten die tegen de zedelijkheid der dieren
pleiten, nog een enkel woord, opdat onze gege
vens zoo talrijk mogelijk worden. Bij een on
derzoek toch als het onze, dat grootendeels op
ervaring berust, is het altijd van belang het
aantal voorbeelden en opmerkingen over voor
en tegen zoo groot mogelijk te maken, al mo
gen wij uit den aard der zaak bij een popu
laire behandeling als de onze niet te uitvoerig
worden.
Ik wil n.l. even een uitweiding maken op
een belangwekkend omvangrjjk gebied; als ik
hiervoor de aandacht mijner lezers vraag, is
het met de belofte dat deze uitweiding niet te
lang zal duren.
Ik heb n.l. het oog op den dierendienst, in
de gansche oudheid een merkwaardig verschijn
sel op godsdienstig gebied, merkwaardiger nog
dan de zoogenaamde dienst der heilige steenen
en boomen. Over beide laatstgenoemde onder
werpen wellicht nog een en ander in een vol
gend nummer.
Een lijst van dieren, die voorwerpen van
godsdienstige vereering zijn of geweest zijn,
zou, indien het mogelijk ware zulk eene volle
dig te geven, alle soorten van dieren omvat
ten: wilde dieren en huisdieren, gevaarlijke en
nuttige, gevreesde en geliefde, kruipende, vlie
gende, loopende en zwemmende. Sommigen
wordt een groote macht, sommigen slechts
een beperkte werkkring toegeschreven. Noemen
wij eenige der bekendste, dan zijn bokken,
stieren, paarden, als voorspellende dieren, bij de
oude Germanen in hooge eer, vooral ook beren
bij alle noordelijke volken in Azië, Europa en
Amerika. In beteekenis en verbreiding kan ech
ter geen dier de slang evenaren, die overal,
behalve in koude landen, waar zij niet voor
komt, godsdienstig vereerd en gevreesd wordt.
De meest verschillende redenen zijn hiervoor te
geven. Natuurlijk is er over deze slangenver-
eering weer veel gefantaseerd, terwijl men aller
lei bespiegelende en verheven gedachten daarin
zocht. Daarmee echter houdt zich de weten
schap thans niet meer op en ook wij dus niet,
als we een woord wijden aan dezen wijd ver
breiden slangendienst. Deze dienst is inheemsch
bij de negers in Afrika en Amerika, zoowel als
bij de wilde stammen en de meer beschaafde
volkstammen in Mexico en Peru, in Indië, Ita
lië en Griekenland. Merkwaardig nu is, dat
slangen nu eens een vijandige, den goden weer
strevende macht bezitten, en elders weer als
vriendschappelijke, beschermende geesten voor
komen. Ze zijn duistere natuurmachten of sym
bolen van genezing, vernieuwing of jeugd; zij
geven orakels of doen voorspellingen.
Naast de slang is geen dier meer vereerd
dan de vogelsaan sommige verbindt het volks
geloof geluk, aan andere ongelukvooral de
koekoek, de raaf en de kraai, zijn als lotsvoor-
spellers wijd verbreid.
Ook bij oude overleveringen van steden spe
len vele dieren een rolmen denke aan de
wolven bij de stichting van Rome.
't Is niet dan natuurlyk, dat we allerlei spo
ren en trekjes van dierenvereering terug vinden
in allerlei geschriften en verhalen, in allerlei
gebruiken en gewoonten, vooral in streken waar
onze moderne beschaving nog niet is doorge
drongen in ieder geval blijft er allicht iets
hangenzulk soort van geloof, dat wij thans
met den naam van bijgeloof bestempelen, schijnt
wel ingeroest: men denke aan het huilen van
een hond bij iemands woning, het krassen van
een kraai, enz. enz.
Maar genoeg; mijn uitweiding verdient ver
der geen verontschuldiging meer, waar ik u
nog langer de feiten, die tegen de zedelijkheid
der dieren pleiten, onthoud.
Daartoe gaan wij thans over.
Uit het feit, dat de dieren slechts in door de
zintuigen waarneembare aanschouwing en her
innering, het vermogen missen om slechts aan
één voorwerp tegelijk te denken, volgt: dat zij
't ook in het denken niet verder kunnen bren
gen dan tot verbinding van elkander vergezel
lende of op elkaar volgende, met de zintuigen
waarneembare voorstellingen en aandoeningen
dit is echter nog geen denken alle denken is een
spreken bij zich zelvewelnu, omdat de dieren niet
wezenlijk denken, zoo hebben zjj slechts de tonen-
en gebarenspraak; m. a. w. het spreken van die
ren heeft slechts één soort van woorden n.l. het
tusschenwerpseld. i. dus, de geluidsnabootsing en
korte uitroepen die vrees, angst, genot, blijd
schap enz. te kennen geven. De mensch is dus het
eenig denkend wezende dieren hebben wel ge
heugen, en kunnen wel iets leeren, maar zich
met opzet iets te binnen brengen, dat kan alleen
de mensch. Dit ligt daaraan, dat de dieren het
spraakvermogen missen, zegt men welmaar,
wanneer we alle vereischten nauwkeurig nagaan,
die noodig zijn tot het voortbrengen van klan
ken die een taal vormen, dan komen we tot de
slotsom, dat het niet-spreken onmogelijk kan
samenhangen met het dierlijk organisme; zoo
dat wij ten slotte tot het resultaat komen't
dier spreekt daarom niet, omdat het nagenoeg
noot iets te zeggen heefr. Dit alles leert ons
de vergelijkende zielkunde.
De dieren hebben ook geen eigenlijk gemoed
althans 't blijkt volstrekt niet, dat een dier zich
ooit deelnemend en medelijdend in den toestand
zijner natuurgenooten verplaatst; terwijl toch
deelneming de voorwaarde is van het zedelijk
gevoel.
De dieren bereiken nooit die hoogte van be
wustheid, die wij hun vaak toekennen; 't is zoo;
naarmate bij de dieren het kunstinstinct vermin
dert, treden er meer bepaalde karakters te voor
schijn maar in al die zielkundige kenmerken,
die verwant zijn aan de menschelijke zedelijkheid,
zijn de dieren meer exemplaren van de soort,
dan individueel onderscheiden. Wat nu een wezen
uit den aard zijner natuur noodzakelijk ken
merkt, ligt buiten het gebied der zedelijkheid.
Men heeft wel eens beweert, dat het schilde
ren van een dier daarom gemakkelijker is, dan
het schilderen van een mensch, omdat bij een
dier het karakteristieke hetzelfde is als het
schoonezoodat de meest karakteristieke leeuw
altijd de schoonste leeuw is. Ik geef dit toe,
maar zeg daarom nog niet, dat het schilderen
van een dier zooveel gemakkelijker is, dan dat
van een mensch. Het dier heeft geen wil;
wel onstuimige begeerten maar het gemis van
een ordenend beginsel sluit de gedachte aan een
vrije, zelfstandige wilskeuze buiten.
De dieren missen daarom ook het vermogen
van zelfbestuurneigingen en begeerten kunnen
zij niet beoordeelen naar een algemeenen maat
staf, terwijl het zedelijke toch eerst dan begint,
8)
Door onze zegenwenschen begeleid en onder
bescherming der genadige gravin reisden de jonge
meisjes af en de opgewekte brieven onzer kin
deren troostten ons eenigszins over de scheiding,
toen voor eenige dagen het volgende schrijven
als een donderslag onze rust verstoorde
Dierbare Vader!
U weet, dat de liefde tot de muziek altijd
sterk en groot in mij geweest is. Elisabeth's
onderwijzeres, die ook mij les geeft, zegt, dat
mijn talent daarvoor buitengewoon is en dat
er weinige stemmen met de mijne vergeleken
kannen worden. Ik voel aan mijne vorderin
gen, dat zij geen ongelijk heeft, hoewel haar
liefde voor mij mijn bekwaamheden misschien
zou overdrijven. Dit weet ik echter, dat ik
voor de muziek leef als in inijn natuurlijk
element en niets vuriger wensch dan nijj ge
heel aan haar te geven in plaats van mijn
krachten over veel andere dingen te verdeelen.
Ik weet, dat ik onverzorgd achterblijf, als u,
mijn lieve, beste Vader, my niet meer helpen
kunt. Ik wil muziek- en zangonderwijzeres,
worden. U zal mijn besluit billijken, als ik
u zeg, dat het een zwaar offer voor me zijn
zal, mij met de wetenschappen te kwellen,
terwijl de muziek en niets dan de muziek mijn
lust is. Geef me uw toestemming, uw zegen
op mijn besluit, op uiijn streven. God weet,
dat ik mijn talent slechts ter Zijner eer zal
bestedenDit bidt
Uw Leonore.*
Deze brief bracht mij door zijn beslistheid in
groote onrust en ook uw vader zei: »'t Is nu
eenmaal zoo, dat Leonore niets half kan doen,
en ik keu haar genoeg om niet te weten, dat
zij zich ongelukkig zal voelen, als wij haar voor
nemen verhinderen.
Ongelukkig vroeg ik. »Kan men niet in
elk beroep in God tevreden zijn?«
»Je vergeet, dat er talenten en krachten zijn,
welke de mensch recht heeft te ontwikkelen, als
hij Gods roem daardoor verheerlijken kan. Denk
aan de heilige Cecilia! Ik geef mijn toestemming
tot Leonore's voornemen.*
»En ik weiger ze haar. Een voorgevoel zegt
me, dat deze stap tot haar verderf zal strekken.
God heeft reeds dikwijls den menschen voorge
voelens in 't hart gegeven, als hun zwakke oogen
zijn wil niet konden inzien. Ik schrijf nog heden
aan Leonore en niet met mijn verlof zal ze
haar gang gaan.*
»Sluit den leeuwerik in een kooi, als je 't over
je hart kunt krijgen hem te dooden.*
Met deze woorden besloot je vader 't gesprek.
O, hoe spoedig zou hij zien, dat ik gelijk had.
Hier volgt een brief van Elisabeth aan onze
gravin
Dierbare Moeder
Had ik ooit kunnen denken, dat ik zoo
iets aan u zou moeten schrijven! De pen beeft
in mijn hand en mijn hart trilt, als ik aan
't gebeurde denk. U weet hoe tante Z. en ik
ons over Leonore's groote vorderingen in de
muziek verbaasden en hoe gaarne wij naar
haar heerlijke stem luisterden, als zij hymnen
of heilige liederen uit onze groote oratoriums
zong. Zij verdiepte zich geheel in de toon
kunst en bezocht met ons godsdienstige con-
O O
certenlater echter hoorde zij met eene kun
stenares, die ze op een vreemde manier leerde
kennen, opera-muziek, en spoedig begon ze
ook in ons huis wereldsche liederen te zingen.
Ze zijn mooi, ik kan 't niet ontkennen, maar
zonderling vreemd en brengen de ziel in ver
warring! Tante verbood Leonore andere dan
godsdienstige muziek aan te hooren en te be
oefenen, en ze vond bij haar tegenstreving.
Ze hadden lange gesprekken over dit punt en
toen ze met elkander daarover streden, sprong
Leonore op, zette zich aan de piano en zong
een merkwaardig, een zonderling lied, met
een uitdrukking die mij zoo meesleepte, dat
ik haar om den hals viel en haar moest kussen.
Op dit oogen blik trad de zendeling D., een
huisvriend van tante, in de zaal. Zooals hij
zei, had hij in de voorkamer het gezang be
luisterd en was verbaasd zoo iets in ons huis
te hooren. Hij beschouwde Leonore, die met
gloeiende wangen tegen mijn schouder leunde,
vol verwondering. Tante gebood ons de kamer
te verlaten en wij zagen haar den ganschen
avond niet weer. Den anderen morgen, toen
ik uit de zendelingsvereeniging in ons huis
terugkeerde, vond ik Leonore niet thuis. Haar
goed, haar koffer vond ik niet in de kamer.
Juist toen ik naar haar toe wilde gaan, trad
tante in mijn kamer en zei me, dat Leonore
haar huis verlaten had en thans woonde bij
een vriendin, de reeds genoemde jonge kun
stenares. Het huisnummer wist ze niet en ik
behoefde niet te beproeven het te weten te
komen, want van nu af mocht ik geen om
gang meer met Leonore hebben.
Mijn smart is groot, want u weet, dat ik
Leonore als mijn zuster lief heb en het leven
mij zonder haar zeer zwaar zal vallen. Sta
me toe, dat ik zoo spoedig mogelijk weer tot
u kom. Alle genoegen is voor mij te B. voorbij,
't Liefst kwam ik dadelijk weer thuis, 't Is
nu uw moeielijke taak, onzen goeden geeste
lijke en tante Hanna het ongeluk mee te
deelen. God geve, dat het hun gelukke Leonore
tot andere gedachten te brengen,* enz.
De slag is zwaar op ons hoofd gevallen. Je
vader en ik hebben aan 't afgedwaalde lam ge
schreven en haar gebeden tot de kudde terug
te keeren, maar te vergeefsch. Ze smeekt ons
haar toe te staan nog eenige maanden daar te
blijven om haar studiën te voltooien. In een
langen brief schildert ze je vader haar streven
en zoekt hem te bewijzen, dat men liederen van
vriendschap, liefde en al wat schoon is kan
zingen, zonder zich te bezondigen. Als je dezen
brief las, zou je denken, dat ze in haar recht
was. En toch is 't niet zoo. Er is geen midden
weg tusschen God en de wereld. Je vader is
over Leonore's streven bekommerd, maar hij
als een wezen zich bewust is van algemeene be
ginselen, waarnaar hy zjjn leven moet besturen.
Een zedelijk wezen moet zich boven zijn eigen
begeerten kunnen stellenmoet over de betee
kenis van zijn begeerten kunnen nadenken,
en dit kunnen de dieren niet.
Van wezenlijke geestelijke ontwikkeling kan
er bij de dieren geen sprake zijn; wel van
dressuur; maar afgezien daarvan, is de ontwik
keling van 't dier bij volwassenheid gesloten.
Het dier kan ook niet even als de mensch zijn
lichaam prikkelen tot zondige gedachten; het
kan dus ook niet tot de zinnelijke zonden ver
vallen die vaak den mensch beheerschen.
Slotsomvan alle levende wezens op aarde
kan alleen de mensch tusschen zedelijk goed en
kwaad onderscheiden; de dierenwereld is niet
voor toenemende ontwikkeling vatbaar. G'-en
dier immers heeft ooit iets uitgevondenlaai
staan iets, dat op orde óf wet gelijkt.
Aan het slot van mijn opstel gekomt wi>
ik er deze gedachte nog aan toevoegen; het heeft
ook hierom zjjn nuttige zijde het oog op
deze regelen te laten rusten, omdut zich in
onze hedendaagsche maatschappij een ongeluk
kig streven laat zien, om het r te laten nade
ren tot den mensch, en den mensch tot het dier.
Ieder oordeele voor zich zei ven, en zie oo k
niet door mijn bril,.... want ik ben kortzichtig.
Buitenland.
Dezer dagen heeft professor 'irchow na e ne
wetenschappeljjke voordracht in de vereeniging
van Duitsche geneesheeren een reus vertoon
een arbeider uit Westfalen, die meer dan 6 vo;f
hoog was en een buitengewonen omvang had. Met
den wijsvinger kon hij een rjjl sdaalder geu"ei
bedekkenzjjn hoofd was 68 c.m. dik en alle
lichaamsdeelen waren naar evex redigheid buiten
gewoon groot. De spreker vertoonde het g ai i
van een reus, die slechts weini; van de voor-
gestelden persoon verschilde, doch de buitenge
wone omvang van dien man was door ziekelijke
omstandigheden veroorzaakt, terwjjl de vertoonde
reus de beste gezondheid geniet. Hjj is gehuwd
en heeft 6 kinderen.
heeft nog niet kunnen besluiten haar uitdruk-
keljjk te bevelen terug te keeren. Nu wend ik
me met een bede om hulp tot u. Je stondt met
haar in een harteljjke vriendschapsbetrekking.
Wend alles aan om haar over te halen, terug
te keeren. 't Is een gelukkige beschikking, die
je juist nu naar de residentie roept. Bespoedig
je afreis zooveel mogelyk en God geve zjjn zegen
op je pogen.*
Deze tjjding verraste en bekommerde my,
maar ik kon Leonore's handelwjjs niet zoo zwart
inzien, als tante dat deed. Ik hoopte, dat mijn
invloed op 't gemoed mijner pleegzuster en mijn
overredingskracht zouden voldoende zijn om haar
over te halen naar huis terug te keeren. Drie
dagen later was ik op weg naar de residentie.
De Hernhutters, die de eerste zendelingen
uitzonden, hadden ook te D. een zendelingschool
opgericht. Het behoorde tot inijn beroepsplichten
de kweekelingen van deze inrichting les te geven,
en mijn bescheiden woning bevond zich op de
tweede verdieping van 't gebouw, dat verwjjderd
van het woelige leven der residentie, naast de
kerk en de school onzer sekte lag. Ik was door
de reis vermoeid en mjjn hart klopte angstig
als ik aan het wederzien van Leonore dacht.
Hanna had vergeten mij haar woning te noemen,
maar ik wist, waar 't huis der gravin lag en
begaf me daarheen, zoodra ik me uit het zende
linghuis, waar men my hartelijk ontving, kon
verwijderen. De gravin was op reis, Elisabeth
naar huis terug gekeerd en de bedienden wisten
niet, waar Leonore woonde. Van mjjn tocht
teruggekeerd, voelde ik, dat ik een ziekte onder
de leden had. Den volgenden morgen kon ik
het bed niet verlaten. De geneesheer verklaarde,
dat mjjn ziekte voortkwam uit een koorts, die
door aanhoudenden geestes-arbeid ik had
pas het laatste theologisch-examen afgelegd
en verkoudheid was veroorzaakt. Verscheidene
dagen achtereen was mijn hoofd zoo in de war,
SPE'.' W S B
n
j
Het Land ran
en Alteiia,
tie Langstraat en de
üoniinelerwaard.
De zangeres.