i woon FEUILLETON. ZATERDAG 16 FEBRUARI. 1889. Uitgever: L. J. YEERMAH, Heusden. n Het is beschikt in Godes raad, (Wordt vervolgd.) VOOK et Land van flensden De raat en de lelerwaard. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verhooying. Agent voor Gorcurn en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 1(5 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Hue Hérold, Parijs. Ik ben de kleinste van twaalf broeders. Wan neer we tot het menschelijk geslacht behoor den, zou daarin geen reden van ontevredenheid gelegen zijn, dewijl in een huisgezin één de kleinste moet zijnwij zijn echter van een an der geslacht en daar onze grootte door de men- schen naar willekeur bepaald is, ineen ik ge gronde redenen van klagen te hebben. Wij zijn van drieërlei grootte. Zeven broeders hebben ge lijke lengte, daarop volgen vier, eveneens ge lijk, doch wat kleiner dan de eersten en ten slotte ik, beduidend kleiner dan de vier voor- gaanden, zoodat ik een dwerg gelijk bij mijn zeven grootste broeders. Oin u spoedig op de hoogte te helpen, zeg ik u dat mijn naam Februari luidt, en wij te zamen zonen zijn van het Jaar. Daar de heerschappij voor den loopenden jaarkring thans aan mij is opgedragen, neem ik de vrij heid u mijne klachten kenbaar te maken, inde hoop een geopend oor te vinden. Ik zal u mijn levensgeschiedenis verhalen. Lang voor Christus' geboorte leefde in het Roineinsehe rijk een koning, N u m a Poui- p i 1 i u s geheeten, een voor zijn tijd verstan dig heer, die het jaar verdeelde naar den loop der zon en bij de toenmalige tien maanden nog twee voegde. Een daarvan ben ik, de ander is Januari. Zoo komt het dat hoewel de namen Septem ber tot December beteekenen de 7de, 8ste, 9de en 10de, deze maanden thans de 9de tot de 12de plaats innemen. Ik heb dus aan Nutua mijn leven te danken, maar ook mijn armelijke uitrusting. De koning n.l. was niet sterk in 't rekenen, hetgeen daar uit reeds blijkt, dat hij het jaar op 355 dagen stelde, doch dit is hem te vergevendat hij echter zoo onrechtvaardig zijn kon, als hij tegen over mij geweest is, zal de wereld-historie hem nimmer vergeven. Numa was verschrikkelijk bijgeloovig en dientengevolge had hij grenzen- loos 't land aan even getallen, zoodat hij ieder onzer een oneven aantal trachtte toe te tellen. Daartoe echter was het getal 355 niet over te halen en noodwendig moest de koning een on zer slechts 28 geven, wanneer de anderen 29 of 31 kregen. Wanneer hij nu bepaald had, dat we om beurt die 28 zouden krijgen, was alles goed geweest, doch dit deed hij niet, maar scheepte mij met 28 af. Ik was natuurlijk buiten mij zeiven, teekende protest aan bij de rechtbank, nam een bekwaam advocaat alles te vergeefs, mijn klacht werd niet ontvankelijk verklaard, want ik had één ding vergeten, dat de koning n.l. de onbeperkte macht bezat. Zoo werd ik een offer van het bij geloof. Het jaar was nu zóó ingedeeld, dat vier maanden 31, zeven 29 hadden en ik, arme Fe bruari, de 28 overschietende. Er gingen eeuwen voorbij, waarin deze toe stand bestendigd bleef en ik was reeds begonnen mij met geduld in mijn lot te schikken, toen er een nieuwe ster in het Romeinsche rijk op ging, die de menschen Julius Caesar noemden. Dat was een krijgsheld, maar ook een man van geest en daarom vestigde mijne hoop zich op hem. Op een schoonen dag overhandigde ik hem niijne smeekbede, waarin ik hem voor rekende dat een zonnejaar 365 dagen en 6 uren tellen moest en alzoo mijn broeders en ik tien dagen te kort kwamen. Ik voegde daar natuur lijk bij, dat ik daarvan op het grootste aandeel rekende, omdat er geen enkele reden was, waarom ik zoover beueden de andere blijven moest. Julius Caesar nam mja sohrijven wel willend op, overlegde met eeaige wijze mannen, ontbood ons alle twaalf en hield een aanspraak. »Ge hebt u alle twaalf flink gehouden« zoo ongeveer sprak hij, »en ik heb besloten het grootste deel uwer een toelage te geven.Wij knikten elkaar van blijdschap toe. Voor allen, gij J a n u a r i u s, zult bedacht worden. Gij waart tot heden de voorlaatste en had 29 dagen, voortaan zult ge de eerste zijn en 2 dagen op slag krijgen, dank dit aan mijn goddelijken vriend Janus, naar wien ge heet. U daarentegen Martins, vertrouw ik niet best, ge zult wel uwe 31 behouden, doch wordt voortaan de derde, in plaats van de eerste. Op u volgt A p r i 1 i s, dien ik een dag meer geef, gelijk ook Junius, doch beiden gaan twee plaatsen achteruit. tQuintilis wordt de zevende, doch krijgt de eer mijn naam te dragenJulius. Sextilis ontvangt een dag toe. Ook September en No vember ontvanuen een daff. December twee. o o October behoudt zijn getal. Ofschoon de betee- kenis uwer namen thans vervalt, kunt ge die, wat mij betreft, behouden. Zoo sprak de geweldige, terwijl ik achter mijn broeders verborgen bleef en narekende. Gij kunt denken hoe 't mij te moede was, toen ik nage rekend had, dat reeds negen dagen verdeeld en slechts ééne voor mij behouden was. Eindelijk viel ik Caesar in het oog. »Ha, zijt ge daar ook, kleine, ik heb u de verblijdende tijding mee te deelen, dat go voortaan in plaats van de laatste te zijn, onmiddellijk met Januari us vooraan komt.« Dat beviel me zeer en door die vriendelijke zorg aangemoedigd vroeg ik, hoe bij over een toelage dacht. Toen lachte Caesar en raadde me met mijn 28 dagen tevreden te zijn. Hierop bezon hij zich een oogenblik en zeide»Nu dan, omdat gij 't zijt, wil ik u een dag en bovendien alle vier jaren nog een dag meer geven, want van elk jaar blijft een kwart dag over.« Ik werd rood van kwaadheid, maar mijn broer Maart stiet mij aan en zeide: »wacht maar, ik heb ook nog een appeltje met hem te schillen, ik zal hem leeren, mij niet best te vertrouwenEn Maart heeft woord gehouden. In de geschiedenis staat te lezen hoe noodlottig die broer voor Caésar is geweest. Wij gingen heen en ik mur mureerde, doch zij lachten mij uit en zeiden dat het niet meer dan billijk was de kleinste te blijven, nu ik 't altijd geweest was. Zij raadden mij te berusten en dat deed ik dan ook. De wereldhistorie ging voort en ik ontving geregeld mijn 29 dagen en om de vier jaar 30. Maar nu komt het schrikkelijkste nog aan. Er kwam een tijd dat Augustus keizer van Rome werd, die goedvond den kalender te herzien. Jaloersch op Julius zijnde, streek hij den naam Sextilis door en gaf dien broeder zijn eigen naam en daarop, ziende dat deze met zijn 30 dagen beneden Julius met 31 stond, zocht tij en daar geschiedde 't, dat hij mij, ongelukkige, mijn 29sten dag ontnam en dien aan Augustus schonk. Er was niemand, die een goed woord voor mij deed, niemand, die mij wreekte ik was en bleef het stiefkind. 't Eenige wat me verblijdde was dat Augus tus juist van zijn lievelingsmaand het meeste displeizier had, want ze werd zijn sterfmaand. Later heeft nog een der pausen, Gregorius, den kalender herzien, maar ik had alle hoop opgegeven, en dat was maar goed ook, want ook hij erbarmde zich over den armen assche- poetser niet. Toch blijf ik hem dankbaar dat hij me in de eeuwjaren 1700, 1800, 1900, 2100 enz. van dien 29sten dag verlost heeft. Die ééne dag om de vier jaren blijft me een ergernis. Ik beef wanneer die komt, omdat alle menschen, op dien dag geboren wordende, mij leeren haten. Zij toch kunnen slechts om de vier jaren naar den eisch hun gezondheid drinken, en dat ver geven ze me nooit. Natuurlijk drinken ze toch, maar nu nemen ze den lsten Maart tot feest dag en ontvangt mijn lange broer al de ver jaarfeesten, die rechtens mij toekomen. Ziet daar de geschiedenis van mijn leven, dat alleen lijden is. Mocht er nog eens een keizer van Ltome of een paus of wie ook op staan, om de 365 met meer billijkheid te ver- deelen, niemand zou hem meer dankbaar zijn en dit toonen door wat minder buien en stor men en wat meer zonneschijn en vroolijke dagen dan Uw misdeelde dienaar, FEBRUARI. 1 uiten land. In een groot deel van noordelijk Europa heb ben Zaterdag en Zondag geweldige sneeuwstormen gewoed. Zoowel in Duitschland en België als in Engeland werd de telegrafische gemeenschap ge heel in de war gebracht, terwijl het spoorweg verkeer op tal van lijnen moest worden gestaakt. Zelfs geheele treinen werden ingesneeuwd. Na tuurlijk is men alom bezig met het opruimen der sneeuw, maar dagen zullen er mee gemoeid zijn, eer alles weder bij het oude is. Uit de groote hoeveelheden wrakhout, die aan verschil lende kusten aanspoelen, blijkt, dat vele schepen 13) »De klok voor de avondkerk luidt, mijn zoon wilt ge u niet gereed maken? Vergeet niet mijn pelsmantel om te slaanhet stormt buiten en ge ziet er heden niet goed uit. Ik ging. De gemeente was bijeen en met een l$ofd, waarin gedachten en beelden zich ver drongen, trad ik voor haar op. Ik sprak een gebed uit en gevoelde dat het koel was, dat de geest des gebeds het niet verwarmde. Ik begon mijn predikatie en zocht met geweld het beeld te verdry ven, dat me vervulde, maar 't gelukte me niet, en slechts met moeite kon ik mijn tekst eenvoudig en oppervlakkig verklaren. Het bewust zijn, dat men iets van me verwachtte, dat ik niet kon geven, pijnigde me, en ik dacht, dat ik op de gezichten der vergaderden verwonderingen teleur stelling las. Als een jongen, die niet is opge wassen voor zijn taak, stond ik daar. 't Was een verlichting voor mij en denkelijk ook voor de hoorders, toen ik amen zei. De gravin en Elisa beth hadden boven in 't koor gezetenin plaats van zooals anders bij den uitgang op me te wach- en me goeden avond te zeggen, waren ze reeds vertrokken. Ontevreden met mezelf en in 't be wustzijn mijner strafwaardigheid nam ik den terugweg aan. Voor de deur van 't armenhuis stond een schaar menschen, en ik hoorde een angstige stem zeggenDe Heer geve, dat zij haar goedheid niet te duur moet bekoopen. Ge had haar niet moeten binnenlaten in een huis, waar de typhus is uitgebroken.* >Zy wist het,« viel een andere stem in. »Ik wilde haar tegenhouden, maar ze zei»ik ben niet bang, en is mijn leven meer waard dan het uwe? Laat me den armen zieken troost en hulp brengen.* »Ze is een engel in liefde en barmhartigheid! God vergelde haar, wat zij aan ellendigen en armen doet. Ik schudde de sneeuw van mijn mantel en trad binnen. »De oude Catharina ligt binnen met de koorts, Mijnheerook in de bovenver trekken moet ze uitgebroken zijn. Wilt ge bin nengaan Gravin Elisabeth is reeds bij de zieken. »Houd me niet op! Waar is de kamer »Links; de laatste in den gang.« Ik trad binnen. Op de wormstekige tafel aan 't hoofd van 't bed brandde een kleine lamp en de oude Catharina lag met het gelaat daarvan afgekeerd. Ik wist nog niet, of ze waakte of sliep. Somtijds bevloog ze de handen onrustig over 't dek heen en weer, of greep ze in de lucht, alsof ze iets zocht. Op een bankje voor 't bed zat gravin Elisabeth en las met zachte, maar duidelijke stem het drie- en vijftigste hoofdstuk van Jesaja. Ik bleef op den drempel staan, tot ze geëindigd had. Ze sloot het boek, stond zacht op en gaf me de hand. »Ik hoorde uw stap, Stefanus wees welkom Zet u op mijn plaats; ge schijnt vermoeid te zijn. Reeds in de kerk viel 't mij op.« Zij nam den bijbel en zette hem op tafel voor de lamp om het hoofdkussen der zieke te beschaduwen. Zijt ge niet bang voor de besmetting, Elisa beth?* »Neenmaar zelfs al was ik dat, dan nog zou ik niet mogen nalaten om de lijdenden te bezoe ken. Ik geloof niet, dat de oude Catharina de typhus heeft, maar in dit huis liggen er verschei dene personen aan en misschien zal de ziekte zich wel door 't dorp verbreiden, 't Is een vreeslijke ziekte, want ze maakt haar offers bewusteloos en keert hun bezinning al voor enkele oogenblik- o o ken terug, dan zijn ze te afgemat om hun ge dachten op God en hun einde te richten. Ge begint uw ambt op een moeilijken tijd. »Ja, Elisabeth en soms overvalt me een ge voel van ongenoegzaamheid mijner krachten. Bid voor mij om vertrouwen en standvastigheid.* »Dat doe ik dagelijks. Uw beroep als onzen geestelijke en zielverzorger is heilig en het aantal uwer plichten is talryk. 't Zal me zeer verblijden, als ik u in de vervulling er van kan bijstaan, zoo ver mijn zwakke krachten dat toelaten. Ge kunt er op rekenen, dat ik over de zieken zal waken. Gisteren was ook mijn moeder hier en zorgde voor hun oppassing. Als de ziekte zich verspreidt, wil ze een geneesheer laten komen, die op 't slot wo nen en de armen verzorgen zal. Wilt ge me naar huis geleiden, Stefanus »Heel gaarne, als ik mag maar laat me, eer we gaan, de overige patiënten in 't huis opzoe ken.* Ik wilde de kamer verlaten. »Uw tegenwoordigheid is daar niet nuttig. Ze liggen bewusteloos en 't ontbreekt hun, wat ver pleging betreft, aan niets. Hoe bleek ziet ge er uit, StefanusZe beschouwde me met een blik vol hartelijkheid en onverheelde deelneming, en toen ik den mijne half verstrooid op haar frisch bloeiend gelaat liet rusten, sloeg ze de oogen neder en bloosde. »Sinds uw terugkomst uit B. zijt ge veranderd. Ik heb u niet zien lachen en ook uw preeken zijn niet zoo vol vroolijke bezieling als die, welke ge van tijd tot tijd als student in onze gemeente hieldt. Maar ik mag me daarover niet verwonderen. Uws vaders ziekte en Leonore's afval van ons Zij hield op, opende stil de deur en wenkte mij, nadat ze nog een blik op de slapende had ge worpen, haar te volgen. Toen klopte ze aan de tegenover geplaatste deur en sprak tot een vrouw, die dadelijk buiten kwam»Ik laat Catharina aan u over. Laat het haar aan niets ontbreken en ver zuim niet haar elk uur de geneesmiddelen in te geven. Verlaat u op mij, genadige gravin. God ver- gelde u alles, wat gij aan de armen doet. »'t Is weinig, Salome; goeden nacht. Morgen kom ik weer!« Ze gaf de vrouw de hand en volgde mij. Mijne moeder ging naar huis, omdat ze zich niet wel gevoelde en daarom kan ik heden avond niet in de pastorie komen om te zien, hoe 't met uw vader gaat. Maar, Stefanus, zeg me eens iets. Ik vind eindelijk een oogenblik, dat ik u er naar vragen kan. Gij hebt Leonore gezien gespro ken ze liet de stem dalen. Ik vertelde haar alles, maar niet dat eene. Toen wij in 't portaal van 't slot gekomen waren en Elisabeth de paraplu, die ik voor bescherming tegen de sneeuw over haar had gehouden, uit mijn hand nam, zag ik op haar gelaat een groote aandoening. »lk had gevreesd, dat ze zich aan de wereld zou overgeven, maar hierop was ik niet voorbereid. Hoe kon ze op 't tooneel gaan, terwijl ze wist, dat ze haar pleegvader daarmee den dood aandoen en ons zoo smartelyk be droeven zou. Alles hadden wij eerder kunnen verdragen dan dit! Uw vader mag het niet weten, Stefanus, die arme kranke vader, die haar met zijn liefde zou hebben willen beschermen voor elke ruwe aanraking. Als hij genezen is, moet zij 't hem zelf bekennen, en als hij 't haar vergeeft is hij bijna geen mensch maar zoo goed als een engel! Ook tante Hanna willen wij de vreese- lijke zaak verzwygen. Wie weet, wat er gebeuren kon, als ze Leonore's doen en laten vernam. Ze is zoo streng en zelfs hard, als ze meent dat het haar Christenplicht is voor of tegen een zaak te strijden. Morgen schrijf ik aan Leonore. Misschien vind ik het rechte woord om haar hart te treffen »Ge vindt het niet, Elisabeth.* Ik zei haar vaarwel en ging naar huis terug. Mijn hart was niet meer zoo onrustig als voorheen, daar ik eindelijk met een deelnemend wezen over Leonore had mogen spreken. Sinds dien avond kreeg Elisabeth iets belangrijks voor mij. Haar offervaardigheid, haar vroom geloof, de deelne ming, die ze me bewees, roerden mij en de vrouwelijke zachtmoedigheid en bescheidenheid van haar gedrag was mij nooit zoo levendig voor den geest gekomen als in 't armenhuis aan 't bed van de oude Catharina. Zooals zij voorspeld had, brak een zware tijd voor ons dorp aan. De epidemie greep snel en vreeselijk om zich heen. Oud en jong viel onder den sikkel des doods. Een gansch gezin, vader, moeder en vier kinderen werden naar 't kerkhof gedragende twee overgebleven weezen van een ander gezin vonden verpleging op 't slot. Dik wijls luidden de klokken van den morgen tot den avond. De hemel stond grauw en treurig over al die ellende, zoo een dichte ongezonde nevel hem niet geheel verborg. Wie zijn hoop niet op God had gegrond hulp en raad van menschen kon hij niet verwachten.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1