Een getrouwe gezellin. FEUILLETON. .\o 764. ZATERDAG 2 MAART. 1889. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Het is beschikt in Godes raad, Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs. Wie lust heeft make thans met ons een klein reisje. We willen een onzer trouwste vriendin nen bezoeken. Ik behoef u niet aan haar voor te stellenze is een oude kennis van u. Als de zon zich onder den westelijken horizont verbor gen heeft, strooit zij haar licht over het donker blauwe hemelgewelf eu werpt zij haar milde stralen op de landschappen hier beneden, ver- Troolijkt den wandelaar op zjjn eenzaam pad en leidt den zeeman op zjjn reis over den uitge- strekten oceaan. Zjj is de lieveling van dichters en van alle dweepachtige harten. In één woord wjj gaan naar de maan. Zij is betrekkelyk niet ver van ons verwijderd, slecht 52 duizend mylen (1), en dat is slechts een klein stukje in 't heelal. Een kanonskogel bereikt haar in negen dagen, een sneltrein in zeven maanden. Dertig aardbollen naast elkander gelegd vormen een brug voor elk, die naar de maan wil. Als ge een touw tienmaal om de aarde windt kunt ge met dat touw juist de maan bereiken. Veel zeelieden, veel reizigers, veel post boden hebben een langer weg afgelegd «dan die, waardoor de maan van ons gescheiden is. Een telegram daarheen zou er in een paar seconden aankomen. De zon is 400 maal verder van ons; de naaste vaste ster 100 duizend maal verder. Ge ziet dus, dat ons reisje betrekkeljjk maar een stapje is in 't heelaljij, dat we met het oog daarop kunnen zeggen, dat de maan ons toebehoort, dat wij haar bijna met de handen kunnen aanraken, dat zij een provincie der aarde is. We willen eerst eens beproeven een weinig kennis te nemen van dat deel harer oppervlakte, dat steeds naar ons toegekeerd is. Van oude tijden af weet men reeds, dat de maan geen gladde effen kogel is. Met het bloote oog ziet ge reeds duidelijk helderder en donkerder vlek ken op de maan, en reeds lang voor de verre kijkers waren uitgevonden, was men overtuigd, dat die vlekken voortkomen door oneffenheden, dus bergen en dalen, juist als op de aarde. Reeds bjj een zwakke vergrooting door kijkers treden die oneffenheden duidelijk te voorschijn, vooral in de nabijheid van de lichtgrens, dat is de lijn die het verlichte deel der maan afscheidt van dat 't geen in 't duister ligt. By eerste kwartier wijst die lichtgrens die streken van de maan aan, waarover de zon juist opgaat en waar die verhoogingen dus de grootste schaduwen werpen. Bij nauwkeurige beschouwing zult ge dan hier en daar enkele op zich zelf staande lichte punten ziendat zijn de hoogste toppen van maanbergen, die reeds door de opgaande zon beschenen worden, terwjjl de hellingen en den voet dier bergen nog in diepe duisternis zijn gehuld. Wil men echter meer in bijzonderheden met haar oppervlakte bekend worden, dan moet men grooter of liever sterker kjjkers nemen. Maar dan is ook een vluchtige blik reeds voldoende om ons het eigenaardige der maanoppervlakte te leeren inzien. Vooreerst worden we dan ver rast door een zeer groote menigte ringvormige of kratervormige gedaanten. Dicht bij den rand schijnen die gedaanten wel langwerpig, maar dit is slechts schijn, en 't komt, omdat we haar daar meer op zij zien. Zelfs de groote platte vlakken, die we reeds met het bloote oog, voor namelijk op de noordelijke helft, als donkere vlekken zien, hebben meest alle den vorm van een ring. Die groote vlekken worden meren genoemd, omdat men in vroegere tjjden meende, dat ze met water bedekt waren. Maar 't is al lang uit gemaakt, dat het geen meren zjjner is geen water op de maanalle vloeistof ontbreekt er, en die vlekken zjjn groote tamelijk vlakke dalen, welke het zonlicht in minder mate terugkaatsen, dan de bergen dat doen. Ge herinnert u hier zeker, dat de maan eigenlijk geen licht heeft; al haar licht is teruggekaatst zonlicht. Hierin is zy het beeld van veel menschen, die alleen iets van anderen kunnen napratenbjj veel menschen is 't altjjd maanlicht. Die ringvormige oneffenheden zjjn van aller lei grootte; eenige nemen een zeer groot deel der maanoppervlakte in, andere zijn zoo klein, dat de sterkste kjjkers nog maar even voldoende zjjn om ze te zien. Vooral in 't zuiden liggen ze dicht en ongeregeld opeen. Somtjjds geeft men aan al die gedaanten den naam van kraters, maar gewoonlijk worden ze onderscheiden naar haar grootte in verscheidene groepen, maar daarin kunnen we ons thans niet verdiepen. Dat die oneffenheden zoo bjjna uitsluitend ringvormig zjjn, kan niet toevallig zjjn; wy moeten den oorsprong daarvan zoeken in vulka nische uitbarstingen, die vroeger veel sterker waren dan thans en toen die zoogenaamde meren gevormd hebben, terwjjl in later tijd kleiner maar verscheiden honderden ringgebergten en duizen den kraters gevormd zijn. Bergpartjjen zooals op de aarde zjjn betrek keljjk zeldzaam op de maan't meest in 't oog springend zjjn eenige geweldig groote bergketens op het noordeljjk halfrond, vooral de Apennynen en ten noorden daarvan de Alpen. We moeten hier opmerken dat men de maanbergen benoemd heeft naar bergen op de aarde of naar groote sterrenkundigen. Op de aarde zjjn gebergten regel en kraters uitzonderingen, op de maan juist andersom. Maar terwijl men de kraters der aarde met voeten meet, moet men die der maan met mjjlen meteneenige der grootste hebben een doorsnede van dertig mylen. Voor we nu verder gaan om wat op de maan rond te wandelen, verzoeken we een goeden raad te mogen geven. Als een onzer lezers een goeden kjjker heeft en de maan wat nauwkeuriger be schouwen wil dan bjj dat met het bloote oog doen kan, zou hjj allicht denken, dat dit het best ging bjj volle maanmaar dan dwaalt hjj. Hjj ziet dan natuurljjk wel het grootste stuk, maar zjjn genoegen daarvan is niet groot, 't Is namelyk de afwisseling van licht en schaduw, die leven in 't maanlandschap brengt, en eerst door middel der schaduw wordt men een menigte dingen gewaar, die in de volle zon verlichting niet te onderscheiden zjjn. Wanneer dus de maan slechts een smallen boog vormt, dus kort voor of na nieuwe maan, als op 't deel dat we be kijken het zonlicht zeer schuin valt en daardoor lange schaduwen geeft, dan is 't de beste tjjd om haar door een kjjker op te nemen. Bjj volle maan daarentegen vallen de zonnestralen lood recht op 't midden der maan daardoor ontstaan er hier geen schaduwen en in de andere streken bedekken de bergen hun eigen schaduwen voor ons oogalles ligt dus in een eentonig licht, waarin men slechts eenige weinige bjjzonderheden onderscheiden kan. We kiezen nu den besten tjjd en bezoeken met elkander eenige der interessantste streken der maan. We beginnen met den Copernicus, een der prachtigste ringgebergten, 't Is twaalf mjjl in doorsnee en zjjn kolossale ringwal, die terras vormig is opgebouwd, verheft zich meer dan 12 duizend voet boven de omstreek. In 't midden van den bjjna vlakken bodem staat een groep bergkegels. Lange, lage, deels vertakte berg ruggen met dalen daartusschen, stralen naar alle zjjden uit. Daar rondom staan een menigte kleine kratersals ge een der kleinste van die kraters in 't oog vat, hebt ge er een, die zoowat zoo groot is als de Vesuvius. 17) Toen Hanna en ik het kerkhof verlieten, was zij er niet meer, en ik zag haar aan 't eind der straat eenzaam naar de pastorie gaan, een aan blik, die mjjn hart met medeljjden voor haar vulde. Ze wachtte ons op in de kamer mjjns vaders, waar de waskaarsen nog brandden en wierookgeur de lucht zwaar maakte. >Ik heb een bede aan u,« sprak ze rustig. >Sta me toe, dat ik onder uw dak bljjf, tot ik een besluit genomen heb voor mjjn verder leven. Ik gevoel, dat het me nu onmogelijk is, onder vreemde menschen te gaan. Toen ik van B. ver trok bood de theater-directeurbjj deze woorden kromp Hanna ineen en strekte haar hand uit, maar Leonore ging rustig voort »mij een plaats aan op zjjn tooneel met vierduizend daalders tractement. Ik zal ze nooit aannemen, want ik gaf den overledene mijn woord nooit weer een voet op het tooneel te zetten en zal dat houden. Mjjn vriendin Marianne reist naar Italië voor hare gezondheid, en ik weet, dat haar de midde len ontbreken om me mee te nemen; dus moet ik op je goedheid hopen, Stefanus, want gij zjjt heer van dit huis. Mag ik voor twee of drie maanden je gast zjjn?« »'t Zou niet overeenkomstig den wil zjjus va ders zjjn, als hjj je thans zou afwjjzen,* sprak Hanna en me docht, dat er rueêljj in haar stem lag. Afwjjzen?* riep ik. »Ons huis is 't uwe, en 't moge u een goed huis zjjn. Ik, je broeder, bied het je aan met alles wat het bevat, een vrijplaats voor iedere krenking! Je hebt een groot offer gebracht, Leonore 'k hoop, dat je sterk genoeg zult zijn om er geen berouw over te hebben. Zwygend gaf ze ons beiden de Land, die hevig beefde, en ging naar haar kamer. Den volgenden avond deelde de gravin me schrifteljjk mee, dat hare zuster, gravin Z., op een doorreis bjj haar was afgestapt en van plan was Elisabeth voor eenige maanden mee te nemen. Verscheidene gronden,* schreef de gravin, »doen me besluiten den wensch mijner zuster, die Elisabeth lief heeft als haar eigen kind, in te willigen en gij, mjjn lieve zoon, zult zeker de besluiten, die ik thans nog aangaande mjjn dochter neem, goedkeuren, daar het de laatste zjjn en gjj weldra als haar heer en gemaal in mjjn rechten zult treden. Mjjn eerste gang voerde my den volgenden morgen naar het slot. Elisabeth's koffers stonden gereed in 't portaal. Ze ontving me met rood geweende oogen. »Ik wil mjjn moeder niet be rispen, maar 't is toch hard, dat ze ons scheidt om mjj van Leonore af te houden. Vergeet me niet, goede Stefanus en groet Leonore De gravin trad binnen en brak ons onderhoud af haar zuster in reismantel volgde haar. »De tjjd dringt,* sprak ze, >gjj moet afscheid van elkander nemen. Wees niet boos op me, lieve kinderen; ik schijn streng, maar geloof me, 't geschiedt met een bedoeling, die ik ernstig voor God heb beproefd. Ik ben uw moeder en moet van mjjn handelingen rekenschap geven. In den zomer, als 't gras op al de graven, die zich nauweljjks gesloten hebben, groeit, willen we uw verloving vieren.* Weinig minuten later had ik Elisabeth voor laatst de hand gedrukt. Met haar zakdoek wenkte ze me vaarwel, tot het rjjtuig verdween onder de boomen van 't parkeen voorgevoel van bange dingen kwam over mjj, zonder dat ik me bewust was, waarin 't kon bestaan. In 't dorp brak eindeljjk een betere tjjd aan. De doodsengel was moede en ging onze huizen voorbij, zonder zjjn fakkel om te keeren naar 't hoofd van een zieke; de doodsklokken hielden op te luiden. In 't midden van Maart sloeg 't weer om. In plaats van aanhoudende sneeuw of regen kregen we lichte nachtvorsten en een frissche oostenwind streek reinigend over 't dorp en door 't dal, waar nood en dood zoo lang geheerscht hadden. In ons huis echter was en bleef het treurig. Ieder ging stil zjjn eigen weg. Hanna's gedrag tegenover Leonore was afgemetennooit over schreed het de grenzen der beleefdheid, maar evenmin kon men het hartelijk of deelnemend noemen. Er stond een scheidsmuur tusschen haar, die niet vallen wilde of kon. Ik zelf was van vroeg tot laat bezig in mjjn betrekking en miste Elisabeth's hulp en vriendelyke deelneming zeer. Iedere week, in den regel des Zondags kreeg ik een brief van haar en wel door de hand harer moeder, die haar ook den mjjne zond. Leonore zag ik alleen aan onzen kleinen middag- of avonddisch en na een kort, gemeenschappeljjk avondgebed trok ieder van ons zich in zjjn eigen kamer terug. Toevallig vernam ik, dat ze vele en lange brieven aan Marianne schreef of muziek copieerde, en soms was 't me, alsof haar oogen vochtig waren van tranen, niaar ik had den moed niet haar te troosten. Het hoofd, de kroon des huizes, ontbrak. Zijn liefde had zeker elke breuk in onze verhouding geheeld. Wie vader en moeder begraven heeft, zal begrjjpen, wat ons ontbrak. De dagen waren gekomen, waarop een vochtige westenwind waaide over de van sneeuw en ijs bevrjjde aarde. Nog stonden de boomen niet in hun bladertooi, maar hier en daar drong toch reeds een groene schemering door de zwellende, bruine knoppen en de natuur wachtte slechts op een milden regen om ze te besprenkelen. Aan de bronnen eu op beschutte plaatsen in 't woud ontsproot reeds frisch, teeder gras en in het zachte mos lachten de eersteblauwe ane monen. Toen ik 's Zondagsavonds van de gods dienstoefening terugkeerde, waren de vensters in de woonkamer geopend en op de gedekte tafel stond een klein, melkwit glas Leonore's eigendom met sneeuwklokjes en de bruin gouden bloesems van den treurberk, waar de kinderen zoo gaarne mee spelen. Op 't klavier lag een blad muziekpapier, een lied, dat Leonore hier had laten liggen. Ik las het: Gjj jeugdig groen, gjj eerste gras, Dat menig bange ziel genas, Die krank was van des winter macht Wat heeft mjjn hart naar u gesmacht! Reeds spruit gij mild uit 's aardryks schoot, Gjj, die zoo vaak vertroosting bood. Hier op deez' zacht bemosten grond, Druk ik het groen aan hart en mond. De lentewind blies zoel door 't woud Elk menschenhart bleef voor mjj koud. Gjj jeugdig groen, gjj lentelust, Breng gjj mjjn droevig hart tot rust. Een wonderljjk gevoel overviel mjj. Kon ik Leonore toch nog eens hooren zingen! Of ten minste dat zij thans bij mij wareIk weet niet, waarom ik thans zoo ongeduldig op haar wachtte, waarom ik haar zoo vurig wenschte te zien, vóór Hanna binnenkwam. Er lag eigenljjk niets verrassends in, daar ze reeds een volle maand in mjjn huis leefde, zonder dat ik haar anders dan in tegenwoordigheid van anderen had ge sproken en hoe vervreemd we ook van elkander waren, ze bleef toch mjjn zuster, en ik wilde haar vragen, welk besluit ze voor de toekomst genomen had. Eindeljjk hoorde ik haastige schre den. Onwillekeurig greep ik naar het muziek papier. Een zacht kloppen en ze trad binnen. Door den snellen gang was haar wang licht ge kleurd en ze strekte de hand naar mjj uit, toen ze naar me toekwam. »Wat lees je, Stefanus? O, 't lied van 't eerste groen! Je begrypt dat ik daar »de hoop* mee bedoelde!* Ze nam het papier uit mjjn hand en legde het weg. »'t Verheugt me, u hier aan te treffen! Tante Hanna begeleidt de gravin een eind. Zet je aan tafel Stefanus, je ziet er ver moeid uit! Ik vrees, dat je boven je kracht ar beidt. Je bent nog zoo jong en je taak is reeds zoo grootsch!* >Grootsch, Lonore? Is 't je ernst, dat je het werk van een dorpspredikant grootsch noemt?* »'t Uioe noem ik zoo. Je gouache kracht be S B L A D VOOR Het Land van en iiitena, De Langstraat en de Dominelerwaard. (1) Duitsche of geograpliische mijlen 7407 Meter. Lente's intocht.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1