FEUILLETON. 1889. M 769. WOENSDAG 20 MAART. VOOR Uitgever: L. J. VEERMAN, Heuaden. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentien 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. (OOM ADAM.) »Een Zweed, die voor de Zweden schrijft« dus karakteriseert Onkel Adamzich zelf in de inleiding tot zijne verzamelde werken. »Ik ge voelde mij gedrongen het volk, de groote me nigte mijner medemenschen tot mijne vertrouw den te maken* zoo gaat hij voort »van al het goede, vroolijk of droevig, dat in mijn hart leefde. En hij won het vertrouwen van velen, onder alle klassen en van eiken leeftijd. Hij eindigde met de kinderen sedert »de hoogere eischen van het ideaal der kunst* de lezers, die den zooge noemden tendenzroman als eene vernederde poë zie beschouwden, van hem hadden afkeerig ge maakt. Deze »hoogbeschaafden« zagen in Oom Adam's romantische verhalen niets meer, dan de vrucht eener zekere behendigheid in de be handeling der vorm, eener nevelachtige verbeel dingskracht en beschouwingen over staathuis houdkundige onderwerpen. Geest of hart kon den deze lezers er niet in ontdekkentoch wa ren die wel aanwezig, zelfs zóó, dat zij het gansche alledaagscbe deeg als doortrokken. Liefde was het, die den eenvoudigen dokter de pen in de hand gafde liefde was het ook, die hem deed volhouden in de dagen van toejuiching en in tijden van miskenning van vergeten worden. Maar overal in Zweden klop pen warme harten voor den ouden vriendhet dankbaar gemoed vergeet zijne goede gaven nooit en de doodstijding roept zijne werken en zijn persoon op nieuw op den voorgrond. Carl Anton Wetterbergh was te Jönköping den 6den Juni 1804 geboren. Zijn vader was in dienst van het gerechtshof te Göta later »hof- riittsrad.* Hij was een geestig man, die zijne eigenaardige levensbeschouwing volgde; een aanhanger der leer van Gall en Lavater, ten opzichte van de wegen tot menschelijke ontwikkeling en kennis. De knaap werd, volgens de beginselen van zijn vader, zonder schooldwang opgevoed. »Mjjne opvoeding was in zekeren zin vreemdzoo schrijft Carl Anton later; »als men niet toe stemt, dat de gebruikelijke manier, die alle eigene, oorspronkelijke gedachten buiten sluit, nóg vreemder is.« Nog vóór zijn achttienden verjaardag werd hij student te Lund en hier hield hij zich met juridische studiën bezig, toen hij na een paar termijnen, een brief van zijn vader ontving met de mededeeling, dat aanzien lijke, geldelijke verliezen hem de middelen ont nomen hadden, om zijn zoon verder te helpen. De omstandigheden prikkelden de wilskracht van den jongen Wetterbergh. Als »informator« reisde hij van de eene plaats naar de andere en door zijn aangenaam, eenvoudig wezen, won hij ver trouwen en bijstand. Maar van de juridische studie ging hij tot die der natuurwetenschap over, terwijl hij zijn tjjd voor eigen rekening trachtende te gebruiken, in zijne vrije uren zoo mogelijk iets wilde verdienen. Na negen jaren van ijverige studie werd Wetterbergh candidaat in de medicijnen. Reeds toen had hij in den kring zijner kameraden een zekere beroemdheid verworven, door zijn bijzonder talent van aardig en onderhoudend te vertellen.Op een avond, nadat hij in een studenten-bijeenkomst een zijner dorpsverhalenhad voorgedragen, was een oudere student, P. Wieselgren, zóó met hem ingenomen, dat hij hem ernstig aanried dit schoone talent te ontwikkelen. En deze, die des- tjjds docent was in aesthetica en voorlezingen hield over »de Zweedsche fraaie letterkunde, was wel een bevoegd beoordeelaar. Toen zijne geneeskundige studiën niet lang daarna Wetterbergh te Stockholm deden ver toeven, nam hij, aanvankelijk voor de aardigheid soms de proef, of zijne pennevruchten den druk zouden waardig blijken. Maar een bevel om als militair-geneesheer en als cholera-dokter dienst te doen, benevens het werk voor zijn eindexamen en wat daarbij behoorde, lieten hem bijna geen vrij uur. Als vrijwilliger had hij tegen de cholera te Jönköping te velde getrokkenreeds als can didaat had hij als geneeskundige in Norrland en Smaland dienst gedaan. 183537 was hij fabrieksdokter op Finsprong geweest en in laatst genoemd jaar werd hij tot militair-dokter in Jemtland benoemd, terwijl Ostersund hem als woonplaats werd aangewezen; en een paar jaren later werd hij daar als woordvoerende in den gemeenteraad gekozen. In een zijner werken schetst Wetterbergh een dokter, die een vriend der armen was. .Blijkbaar heeft hij zelf voor die teekening als model geze ten. »Zoodra hij kwam« wordt daar gezegd »werd het rustig in de woning der ellende. Hoe vaak niet had hij getroost en geholpen Een zwak menschenkind, niets anders, dat even- als zooveel anderen menigmaal had vertrouwd op de zegepraal der menschelijke kennis over de natuur en evenzooveel malen bitter was teleur gesteld in zijne verwachting, maar desniette genstaande, met een warm hart voor de mensch- heid, deelnemend in droefheid en beslist hande lend in de ure des gevaars. Voor hem was de heelkundige nóch een handwerk, nóch een middel van bestaan, nóch de weg om zich te onderscheiden en roem te verwerven. Zij was de weg tot eigen voldoeningtot dat kalm ge luk, dat het deel is van dezulken die eenmaal in hun doodsure de hand op het hart wenschen te kunnen leggen met de woorden: »ik heb naar mijn beste krachten gehandeld. Oordeel mij niet Heer, naar hetgeen ik heb ver richt, maar naar het geen ik heb gewild. Gedurende zijn diensttijd op Finsong had hij zich verloofd en in Iemtland zijn jong huishouden opgericht. Maar de doodsengel bezocht zijne woning en toen de tijding van de ouders der beide echtgenooten hun gelijktijdig, hoewel af zonderlijk, werd gebracht toen werd »Oom Adam« geboren. De dokter wilde voor zpn leed, dat hem dreigde ter neer te drukken, eene af leiding hebben. Daarom nam hij de pen ter hand en schreef zijne Genrestukjes.* Een zjjner goede vrienden bracht het gedeelte dat hjj er van had gekregen naar de algemeen als de eerste beschouwde courant, naar »Aftonbladet« en de redacteur van dit dagblad nam de ver halen niet alleen aan, maar hij verzocht in een bijzonder schrijven aan den auteur, om verdere bijdragen. Zóó maakte het publiek in 1841 kennis met »Üom Adam.* (Slot volgt.) Jöuitenland. Uit Parjjs wordt dd. 14 Maart gemeld: De Kamer beraadslaagde heden over het regee- ringsvoorstel, om te machtigen tot gerechtelijke vervolging der afgevaardigden Laguerre, Laisant en Turquet, als bestuursleden van de Ligue des Patriotes. Laguerre hield een scherpe redevoering. Nadat hij betoogd had, dat de Ligue des Patriotes geen geheime vereen iging is, zeide hij o. a.»Gjj zelf zijt de samenzweerders; gij die tegen het alge meen stemrecht in verzet komt. Een coterie heeft zich meester gemaakt van de regeering, maar uw vervolgingsmaatregelen zullen het oogenblik verhaasten, waarop het land de Kamer met walging zal wegjagen.De spreker werd tot de orde geroepen. De rapporteur Arène verweet hun, die zich republikeinen noemen, dat zij deel uitmaken van het praetoriaansche leger van Boulanger. Laatstgenoemde stond bij het hooren dezer woorden van zijn zitplaats op, kruiste de armen Het is beschikt in Godes raad. 22) Het telegram luidde: Hanna verzoekt gravin G. Stefanus te bidden, spoedig thuis te komen. Vreemde dingen ge beurd. Leonore heeft 's nachts het huis verlaten men vindt geen spoor van haar.« De gravin en haar billijke toorn waren vergeten. Zonder een oogenblik te twijfelen, zonder aan iets anders te denken, dan haar weer te vinden, verliet ik 't huis, nam een rijtuig en reed naar 't station. De trein was voor tien minuten vertrokkenik moest meer dan twee uur op den volgenden wachten. Werktuigelijk las ik nogmaals en nogmaals het telegram, tot de woorden: Leonore heeft 's nachts het huis verlaten; men vindt geen spoor van haar,« mij voor de oogen dansten en mijn slapen klopten en brandden als vuur. Ik vroeg me, wat haar uit het huis had gedreven, en eindelijk kreeg ik een vreeselijke gedachte. Tante Hanna's hand was in 't spel. Ze had Leonore meegedeeld, dat ik verloofd was, en uit smart over 't geen deze voor een verraad aan Elisabeth en haar zelve moest houden, was ze ontvlucht om me niet weder te zien. Waarheen? waarheen? Ik begreep, dat ik naar kuis en alle omstandigheden uitvor- schen moest, voor ik haar kon zoeken; want zoeken wilde en zou ik haar, al was 't tot het einde der wereld. Ik smeekte om vergeving van 't geen ik in onbedachtheid en dwaasheid aan Eli sabeth misdreven had, ik smeekte met al den aandrang van een gekweld geweten, dat God haar, die ik als 't eenigste en heerlijkste goed der aarde begeerde, voor alle ongelukken be schermen en tot mij terug brengen zou. Des avonds van den tweeden dag na mijn afreis bereikte ik 't dorp. 't Was reeds laat toen ik door de stille straten ijlde eü Ut geen enkel venster blonk er licht. Hoe nader ik 't huis kwam, hoe ongeduldiger werd ik. De deur was reeds gesloten. Misschien heb ik vreeslijk hard gescheld, ten minste Hanna vroeg bevreesd »Wie is daar?« »Stefanus, doe spoedig open!* Ze draaide den sleutel om en ging in de ka mer terug. Ik rukte de deur open en volgde haar. Ze stond met gekruiste armen bij de tafel, waarop een licht brandde. Met gesloten lippen zag ze me aan met een blik, waarin verach ting lag. »Is ze terug »Neen.« »In naam der barmhartigheid, zeg me alles, wat sinds mijn vertrek gebeurd is. Wat dreef haar uit huis?* »Zeg me eerst het doel van uw reis. Wat dreef u uit huis?* »Ik heb de gravin bezocht en haar alles be kend. »Wat?« zei ze met onheilspeilenden blik. »Mijn liefde voor Leonore en mijn onmacht om 't woord, dat ik Elisabeth gegeven heb, te houden. 't Is dus waar,* antwoordde ze met een schel len kreet en wrong de handen. »Mijn God, mijn Godhoe hard straft Gij dit huisDriedrie drie verlorenen, die op 't breede pad gegaan zijn, dat in den eeuwigen afgrond eindigt! De actrice was het, die een vloek over ons allen ge bracht heeft. Haar dochter volgde haar voet stappen en jij jij! de trots en de vreugde van hem, dien God van de aarde nam om hem den val van zijn huis niet te laten zien; jij de lieveling van een edele vrouw, die haar kind in den heiligen echt aan je wilde toevertrouwen jij, wien het hart der vroomste en reinste jonk vrouw toebehoorde; jy, op wien de hoop van een gansche, groote gemeente rust, jij bent een afvallige! o dat is te veel! Heer, help me, dat die slag me niet doodt!* Tranen, de eerste, die ik me herinneren kan, haar ooit te hebben zien weenen, rolden over haar verdorde wangen. Tante Hanna,sprak ik, »heb je nooit lief gehad? Heb je nooit een schepsel gekend, waar naar uw hart je trok met onweerstaanbare macht? Alleen als u zoo bemind hebt, zult ge met barm hartigheid over me oordeelenAntwoord me, of u me begrijpt. »De liefde, waarvan gij spreekt, heb ik niet gekend. Ontheilig toch dat woord niet, door het te gebruiken van den doemwaardigen hartstocht, die je tot handelingen aanzet, waarvoor een christen zich moest schamen. Zij, van wie ge zegt, dat ze u dierbaarder is dan eenig schepsel op aarde, is geen kind Gods, maar een kind der ijdele wereld. Kunt gij, een christen, een wezen lief hebben, dat een anderen heer dient? Val me niet in de redenLaat me beproeven je op den weg des heils terug te brengen. Je bent aan den booze vervallenJe draagt het Kaïnstee- ken op 't voorhoofd. Zie je zeiven aan, en sidder In eiken trek van je gelaat staat boosheid en zielenangst geteekendIs dat je vroeger gelaat Zie in den spiegel en schrik voor je zei ven!* Ze had de lamp opgenomen en hield ze voor mijn gelaat, terwijl ze mijn hand greep en beproefde me naar een spiegel te duwen. »Laat af, me met de uitdrukkingen van uw smart nog meer te kwellen, Hanna! Als u me niet verstaan kunt en niet begrijpen wilt, wees dan ten minste medelijdend genoeg me te ant woorden. De teerling is geworpenik heb Elisa beth haar woord teruggeven, ik zal Leonore zoe ken en menschenmacht zal ons niet scheiden. Wat is van haar geworden? Spreek!* MenschenmachtO, ongelukkige! Meen je, dat God je Zijn bijstand zal verleenen bij dat, wat je ondernemen wilt?* »Wat hebt je haar gedaan?* Ik weet niet op welken toon ik deze woorden gezegd heb; maar zij kromp ineen, richtte zich toen in hare volle lengte op en begon op een kouden toon en als iemand, die een van buiten geleerde les opzegt: »Je roept me tot verantwoording? Hoor dan! Op dien Zondag, tegen den avond, hoorde ik, uit het dorp terugkeerend, den klank van on heilige liederen uit het venster dringen en daar ik de huisdeur gesloten vond, haastte ik me door de achterdeur binnen te gaan, om haar als het gericht des Heeren te overvallen en te straffen. Toen ik in de woonkamer trad, had je die juist verlaten, maar zij stond, met gevouwen handen en de oogen ten hemel geslagen aan 't venster; ze had een lachje op de lippen, zooals ik 't nog nooit bij een menschenkind gezien heb. Toen ik binnentrad verschrikte ze en kromp ineen.* »Waar is Stefanus?* vroeg ik. »Hij was daar even bij je.« Ze bloosde en zei zonder op te zien»Hij ging naar 't station.* »Om naar den Rijn te trekken en Elisabeth zijn bruid te bezoeken. "Weet je dat hij met haar verloofd is?* »Wie?« vroeg ze, alsof ze me niet had verstaan. Stefanus is door Gods raadsbesluit en zijn eigen vrije keus met gravin Elisabeth verloofd.* »'t Is niet waar,* zei ze, en 't was me alsof de kleur van haar wangen week, maar ze lachte nogdat bemerkte ik trots de schemer. »Hoe durf je 't wagen, zoo iets te zeggen?* Omdat Stefanus en ik elkander lief hebben.* »Lief hebben? Wat noem je zoo?* Weet je niet, wat liefhebben is?« Wie kan 't met woorden schilderen? Misschien verstaat ge me, als ik u zeg, dat hij om mijnentwil alle schatten der aarde zou afstaan, dat hij meer aan mij hangt dan aan elk ander schepsel der wereld, en zóó hangt ook mijn hart aan hem. Om hem gelukkig te maken, 'ware ik met vreugde bereid te sterven. Er is hier beneden niets wat ons scheiden kan.* Ik hoorde het met ontzetting. Ze sprak op een toon, als zag ze den hemel open en als ware zij het gelukkigste schepsel der wereld. Stefanus is sinds drie maanden of al langer met de jonge gravin verloofd, 't Gebeurde eer je kwaamt. 't Was de innigste wensch van zijn vader en Elisabeths moeder. De engelen in den hemel moesten zich over die verbintenis ver heugen. Dat je niets van die verloving wist, mag je niet bevreemden, daar je door je nieuwen loopbaan je van ons vervreemd hebt en niet meer tot de onzen behoort.* Het Liuid van e Langstraat en de

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1