Lijden door liefde. FEUILLETON. V: 775 WOEiNSGAG 10 APiilL. 1889. V00R Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden, Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prjjsverhoogirig. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiè'n 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs. De mazelen vullen in een ^woordenboek der samenleving« verscheidene bladzjjden,de jaloersch- heid nauwelijks zoovele regels. Wonderlijke ver houding De eerstgenoemde ziekte, die slechts de oppervlakte van 't menscheljjk lichaam aantast, vindt zorgvuldig geneeskundige behandeling, vriendelijke zieken-oppassers, spoedige genezing of wanneer de natuur onverzoenlijk is, een zuchten kinderdood. De jaloerschheid echter, die alle groote ruimten in 't leven van beschaafde mannen en vrouwen aanvult, hun binnenste verscheurt, ver zengt, vergiftigt, ze gruwelijk vervolgt en pijnigt, zoekt te vergeefs troost en bijstandze vindt slechts spot en verachtingzelfs de vredebren gende dood blijft haar ontzegd. Prometheus uit de Grieksche overlevering, werd aan een rots gekluisterd, omdat hij het vuur van den hemel naar de aarde gehaald bad; aan die rots werd hjj door de goden ten prijs gegeven der gieren, die hem aan 't hart knaagden, zonder het ooit te kunnen verslinden. De liefde in 's menschen borst is zulk een, den stervelingen misgund vuur en de jaloerschheid de vretende gier, die den diefstal verschrikkelijk wreekt. De ijverzucht van den man is te onderscheideu van die der vrouw. Wel hebben ze een gemeen schappelijke bron, doch haar loop en om bij dat beeld te blijven de oevers, die zij bespoelen, zijn zoo oneindig verschillend als haar uitloop, wanneer zij dien bereiken, en zich niet in de diepte verliezen. De man haat den minnaar zijner vrouw niet, de vrouw verafschuwt haar, die haar de liefde haars echtgenoots ontfutseld heeft. De jaloerschheid van den man is een door storm bewogen zee, die alles overstroomt; alles wat aan hem is, neerslaat en verstrooit; al de diepten zijns gemoeds binnendringtalle gevoels uitingen in zich opneemt en zijn geest verstoort. Dê ij verzucht der vrouw is een smalle, op het oog stilstroomende vloed, die zijn diepte verbergt en aan den oever des te scherper uitkomt; ze verhoogt hare gevoeligheid en sterkt haren geest. De ijverzuchtige man is een toornige leeuw; hij is edel en slechts de honger dwingt hem zijn buit te verslinden. De ijverzuchtige vrouw is een gramstorige slang; zij is ijdel en de begeerlijk heid alleen drijft ze tot steken. De verbittering van den eerste is tegen het geliefde voorwerp gericht en ze roeit zijn liefde uit, die der vrouw is gericht op haar medeminnares en verhoogt integendeel haar liefde. De ijverzucht maakt den man dwaas en belachelijk en doet hem alle liefde en achting verspelende vrouw maakt ze gees tiger, lieftalliger. De ijverzucht is een scherp werktuig, dat een vrouw lichtzinnig hanteert om haar ijdelheid eenige zoetigheid voor te snijdenzij doet het niet zelden om zich te verheugen in de smarten van den man. De laatste versmaadt dit middel tot zulk een doelwaar hij het aanwendt is 't om de sluimerende liefde der vrouw op te wekken of de verborgen gehoudene te voorschijn te brengen. De vreugde vervult den ganschen mensch, de smart doet dat slechts ten deele. want het hart weigert ze op te nemen. De ijverzucht echter heeft met de vreugde gemeen, dat ze den ge- heelen mensch inneemt. Geljjk muziek den mensch de vreugden der aarde doet genieten, is de ijver zucht een onmenschelijke smart en de borst, die ze herbergt, torscht een berg van lijden. Ver smade liefde kan de dood zijn. Ijverzucht is erger, zij is de doodstrijd. Vindt een klein liehameljjk lijden zijnen arts en elke luim haren trooster, waarom alleen de ijselijkste aller ziekten geen deelneming of ge nezing? Omdat de nabijheid des ijverzuchtigen gevaarlijk en dreigend is; waar hij zich bevindt, daar schuilen adders onder het gras, stekels onder de rozen der gezelligheid. De man heeft zijn geheele zin op het hart eener vrouw gesteld wankelt en breekt nu de zuil achter hem, dan stort hij in de ledige ruimte en hoe meer hij beteekent, hoe meer deugden hij bezit, des te erger wordt zijn val. Daarom wijkt men voor hem uit, gelijk men voor een sissende bom vlucht. Iedere andere zwakheid, zelfs een slechte han deling vergeeft men hem, wijl er nog goeds te over in hem blijft om hem niet alle achting en vriendschap te onttrekken. Wie echter aan ijver zucht krank ligt, diens geheele wezen is ont steld, omdat zijn hart gebroken is. Zijn ziel is een waterwoestijnte vergeefs zendt de barm hartigheid hare duiven uit, ze brengen geen olijfbladeren terug, 't Is alles zee, hjj heeft met haar den vasten grond verloren. Ijverzucht is de eenige smart, de eenige wee in de natuur, waaruit niets goeds geboren wordt. Ziekten maken 't lichaam weer normaal, armoe staalt de krachten, onweders zuiveren de lucht; aan den voet van vuurspuwende bergen bloeien schoone landstreken. Doch ijverzucht is een wolk zonder hemel, achter haar is het ontzettende niets. Zij maakt niet sterk, niet wijs; zij betert of reinigt niets, zij verwerft geen deelneming, en eindigt ze, zoo eindigt de liefde met haar en het hart wint slechts de rust van het graf. De herinnering aan deze kwaal, hoe treurig is ze! De lijdende gevoelt zich als na een schipbreuk op het dorre strand geworpen. Het leven is ge red, maar het schip, 't welk al zjjn goederen droeg, hebben de golven verslonden en als arme bedelaar loopt hij nu door de wereld. De vrouw is voor den man de horizon, waar aarde en hemel samenvallen. Hij offert haar alles zijn gevoelens zijn stroomen, zjjn gedachten schepen daarop, in welke bij de geliefde alle vreugden des levens toevoert. Hjj heeft zijn eigendom in ééne hand gegeven, en wordt nu zjjn liefde versmaadt of verraden, zoo vindt hij geen voedsel noch beschutting, want hjj is van alles ontbloot. Waarheen zal zich de ongeluk kige wenden? Zal hij zjjn smart in de zee van zinnelijk genot verdrinken de spelende golven heffen hem weder op en geven hem aan het strand terug. Zal hij in arbeid des geestes ver strooiing zoeken? Maar hij heeft ook zijn geest geofferd. Hij kan zich niet verdooven, want hjj hoort niet; hij kan zich niet verblinden, want zijn oogen zijn gesloten. De wereld is voor hem levenloos en ontvolkt, zjjn polsen houden op te kloppen, want het hart der beminde houdt op voor hem te slaan. Hij is levend dood. En de vrouw, de zachte, gevoelvolle vrouw, al heeft ze geen tranen voor de wonden, die ze slaat toch kust ze de hand, die haar wondt; zij buigt als het riet onder den storm en waar deze den man velt en met eenen slag ter aarde slaat, daar blijkt hare liefde bestand, zelfs tegen de heftigste stormen. Uuiten land. Nauwelijks bestaat de zekerheid dat de 71-jarige hertog Adolf van Nassau (een oom van Koningin Emma der Nederlanden), wiens gebied in 1868 bij het koningrijk Pruisen werd ingelijfd, het regent schap over Luxemburg zal aanvaarden, of de »Ber- liner Bursenzeitg.komt in een uitvoerig pleidooi er op aandringen, dat de hertog de neutraliteit van het hertogdom zal opzeggen en zich bjj het Duitsche rjjk aansluiten. De voornaamste beweeg grond is natuurljjk dat Luxemburg aan Frankrjjk een open weg naar Duitschland aanbiedt en zijne neutraliteit aldus steeds gevaar loopt, terwijl, door weder opbouw van de vestingwerken der hoofd stad, deze met Metz en Straatsburg een ondoor- dringbaren driehoek zou vormen. Eene groote vraag is natuurlijk, of hertog Adolf tot zoodanige vrjjwillige inlijving bereid zal zjjn, en of de mo gendheden, die Luxemburgs neutraliteit hebben gewaarborgd, daarin gedwee zouden toestemmen. De Belgische Minister Van den Peereboom heeft het rapport ontvangen van het onderzoek nopens de zeeramp op de stoomvaart]jjn te Ostende-Dover. Het onderzoek is ingesteld te Dover door de heeren Michel, inspecteur-generaal der marine, Delcourt, hoofdingenieur en Ecrevisse, inspecteur, chef van dienst. Deze rapporteurs zjjn tot de slotsom geko men dat niemand het geringste te verwjjten heeft, en dat de gezagvoerder, de eerste officier en de be manning van de pakketboot »Princesse Henriëtte« den hoogsten lof verdienen voor de bewonderens waardige toewijding, welke zjj aan den dag heb ben gelegd. Het hof te Parijs deed uitspraak in de zaak der Patriottenliga. De zaal was eivol, het vonnis zeer uitvoerig, alle beschuldigden waren aanwe zig. Het hof sprak hen vrjj van de beschuldi ging te bebooren tot een geheim genootschap, maar veroordeelde hen tot 100 frs. boete en de kosten, wegens het behooren tot een niet erkende vereeniging. Toen het vonnis gelezen was, werd Leve de Republiek! Leve Deroulède! geroepen. Het is beschikt in Godes raad, 28) Op 't perron verdrongen zich de menschen in de bontste kleederdr<ISChtde blauw jassen der marine, monniken in bruine pij, Italianen met door de zon verbrande gezichten en spitse hoe den, Turken met tulband en fladderenden kaftan en allerlei volk met draaiorgels, mormeldieren en draagbare marionettentheaters. Ook onze coupé vulde zich en in de verwarring van gepraat en gelach kon ik ongehinderd mijn gedachten ver zamelen. Sneller dan 't in de bergen mogelijk was, ijlde de trein de stad te gemoet. Een fijne motregen begon te vallen en de streek nog meer te verduisteren. Door de geopende raampjes drong echter een frissche, geurige lucht en hoe nader we aan de zee kwamen des te zachter werd ze. 't Was lang droog geweest en alle reizigers be groetten den regen met vreugde. Hoe vaak reeds hadden mjjn wenschen me naar het strand der Adriatische zee gevoerd, hoe dikwjjls had ik ver langd het donker blauw van den Zuider-hemel te zien en den warmen wind in de takken der oranjes en cjpressen langs de berghellingen te hooren fluisterenEen treurig grauw ver donkerde de heerljjkbeid van 't land, zou dat een zinnebeeld mijner toekomst zijn? Zou God me 't geluk toestaan met haar de zon over deze streek te zien stralen, of was 't mjjn lot een zaam, zooals ik gekomen was, naar 't koude noorden terug te keeren? Een gillend ge fluit, het steunen der locomotief, 't door elkan der rennen en roepen der menschen herinnerde me er aan, dat we stil hielden. Het station van Triest, dut trotsche gebouw, wiens muren zich bijna tot in de golven der zee uitstrekken, was verlicht. Ik wenkte een knaap, die door de opeengepakte menigte naar me toedrong, gaf hem mijn kleine bagage en noemde hem het het huis van den scheepskapitein T. in de Alt- stadt, waarheen hij me brengen moest. »Ik ken het,« zei hij en laadde mijn reis- tasch op zijn hoofd't ligt tamelijk ver van hier, boven, bij 't kasteel. Voor een uur zag ik den kapitein cp den grooten Molohij bracht een dame naar 't schip. Zonder den nevel kon mijnheer 't zien't gaat langzaam, daar de wind vlak uit zee komt. »Een dame? Wie was ze?« vroeg ik en vatte den knaap bjj den arm. »Ze droeg een dichten sluier en een bruin kleed. Wie kent alle meisjes, die van Triest naar Italië of Turkjje varen!* Hjj rukte zich los en ijlde snel voort. »Ga ik mijnheer te gauw?* vroeg hij en zag met verwonderde oogen naar me heen. >Neen, snel vooruit maar!« riep ik en be duidde hem dat hij harder moest loopen. De weg liep bergop door smalle straten en langs met hekken oomzoomde tuinen. »Hier is 'thuis,« riep hij, toen wjj zoo wat een kwartier geloopen hadden. »Wil mijnheer alsjeblieft het tuinhek openen?* In 't kleine houten portaal voor 't huis stond een vrouw, de zuster der organist-weduwe, zoo als ik dadalijk aan haar trekken bemerkte. »Ik weet wie ge zijt en wie ge zoekt; hier is de brief van mijn zuster. Wat een ongeluk, dat hij niet een uurtje eer in mjjn handen kwam De juffrouw is juist met het eerste schip 't beste naar Venetië vertrokken. Heden in de vroegte kwam ze bij ons aan, rustte een paar uur uit, ging toen, zoo ziek als ze was, naar de haven om te zien of er nog een stoomboot afvoer, en daar ze reeds alle weg waren, nam ze een plaats op de Vpsylanti. Toen ze terug kwam om ons goeden dag te zeggen, kwam juist mijn man van 't groote feest op >de Zon« die heden van stapel liep, thuis en bracht me den brief uit Weenen. Het jonge meisje zag er zoo bleek en ellendig uit, dat ik den capitano bad haar naar de haven te brengen, want al mijn praten hielp niets; ze wilde en moest vertrekken, zei ze en dankte me met bewogen stem voor mijn gast vrijheid. Eerst toen ze weggegaan was, had ik den tijd om den brief te openen en vond er in gesloten dien voor de juffrouw in. Gelukkig kwam op dat oogenblik Andrea, mjjn neef in den tuin om met mijn man over de vaart naar Spoleto te spreken. Hem vertrouwde ik den brief en drukte hem op 't hart spoedig naar de haven te loopen om den kaptein op te zoeken, opdat deze den brief aan de juffrouw geven zou, als ze er nog was. Voor een half uur kwam hjj terug en vertelde me, dat de meeste reizigers reeds aan boord waren, maar zij niet; en hij zelf had haar den brief gegeven, toen ze juist de plank opging om naar 't schip te gaan. »Ze verschrok zoo hevig en beefde zoo, toen ik den brief in haar hand leizei Andrea >dat ik staan bleef, om te zien wat er verder gebeu ren zou. Zij ging op 't verdek, brak den brief open, steunde zich tegen de barriëre en las hem. Toen zag ze een minuut lang stil over de stad heen naar de bergen, over den weg, die naar Weenen voert, trok den sluier voor 't gelaat en bleef zonder beweging op haar plaats staan, tot de Vpsylanti zich in beweging zette. Toen wendde ze zich snel om, de oogen naar de zee gericht en wierp geen blik meer achter zich.* »Waar gaat ge heen? vroeg ze, toen ze bjj na buiten adem haar verhaal geëindigd had. »Ik? Naar de haven »Ge komt toch terug en rust bij ons uit? Wat wilt ge beginnen? Haar nareizen?* »Ik weet het niet!* De vrouw riep me wat na, dat ik niet ver stond. Op de punt van den grooten Molo, die de zee noordeljjk van de haven afsluit, stond ik stil; hoe ik den weg derwaarts vond, weet ik niet. Misschien ware ik nog verder gegaan, als ik niet op één schrede van mij af, het gapende watergraf gezien had. Ik wil de waarheid bekennen. In deze bladen staat geen woord, dat niet op waarheid gegrond is. De wensch mij in den afgrond te storten overviel me met dringend geweld. Ze had mjjn brief gelezen, had alles vernomen en mij ver worpen. 't Was alles bedrog; ze beminde me niet meer of had me nooit bemind. Hier, aan de kust van Europa eindigde mjjn zoeken. Zjj zelve was het, die de zee tusschen ons trok. Keer nu terug naar 't Noorden, warmbloedige dwaas, smeed u aan de ketting der plichten, die ge ver broken hebt, leef onbemind en eenzaam, of achwie daar beneden mocht liggen op den bodem, waar de koortsen en hartstochten van 't leven geen toegang hebben, waar de onrust nimmer woedt. In 't volgende oogenblik zou alle verdriet voor mij geëindigd geweest zjjn, had niet de vrees voor de ontzettendste van alle zonden me weerhouden. De genade Gods bewaarde mij voor dit uiterste. Een geruisch van stem men schrikte me op. 't Waren schippers en andere ledig loopende mannen, die zich op de punt van den Molo verzamelden. »'t Zal me verwonderen, hoe de loodsboot de haven binnen komt. Men kan geen hand voor oogen zien. Nicolaas is er niet in. Ze namen den ouden Pietro mee, die niet meer weet, wat rechtsch of linksch is.« »Bjj zoo'n nevel houdt de kunst op,« hoorde ik een andere stem zeggen. >Wat denkt jjj van 't weer stuurman?* vroeg iemand uit de menigte aan een door de zon verbranden schipper, die met den waggelenden tred van een echt zeeman te land over den dam kwam. »Binnen een half uur zal het licht zjjn. Eer kan de loods niet binnen komen. Dom volk op de Ypsylanti, om met zulk weer in zee te gaan. De capitano had moeten zien, dat er nevel kwam maar hjj scheen zwaar geladen te hebben.* Een lachen volgde op deze opmerking. Dat is zoo de manier van doen van jelui allemaal!* riep een kerel in den blauwen voer- manskiel. >'t Is maar zoo, stuurman, zoo de waard is, vertrouwd hjj zjjn gasten, zegt een spreekwoord.* »Geen hateljjkheden, zweepridder,antwoordde de zeeman. Misschien hoor je liever, dat je een goed weerprofeet zijt; de nevel begint te dunnen.* (Wordt vervolgd.) Lam! van De Langstraat en de ninelerwaard.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1