Wat is ti«f Leven? FEUILLETON. M 779 WOENSDAG 24 APRIL. 1889 voou Uitgever: L. J. VEEEMAN, Heusden. Het is beschikt in Godes raad, Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATEKDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters Daar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrjjk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Wat is het Leven? Zware, moeieljjk te beantwoorden vraag. Durft iemand het wagen te beweren, dat hjj haar kan beantwoorden? Heeft ooit eenig den ker zoo diep in het grootste geheim van de ge heimzinnige natuur geblikt, dat ook slechts een schemering der waarheid voor hem is opgegaan Er zjjn droomers en wjjsgeeren geweest, welke deze vraag bevestigden. Het raadsel des levens lag opgelost voor hen. Maar ze beweerden, he laas, dat de menscheljjke taal niet bjj machte was, om wat ze gezien hadden in woorden weer te geven. Zjj behielpen zich met beelden, die den hoorders tamelijk plat voorkwamen en ver loren zich in algemeene redeneeringen, die voor hen, welke niet begenadigd waren met een mystieke openbaring, veel overeenkomst hadden met onverstandig gebazel. Wij, gewone menschen, zullen dus wel genoodzaakt zjjn naar wat anders om te zien, dan wat de mystieken, theosophen, spiritisten enz. ons vertellen. Een andere groep van raadseloplossers be proefden het probleem door afgetrokken rede neeringen onder de oogen te zien. Uitgaande van een stelling, die geen verder bewijs meer toeliet, en die hun geleverd was door de theo logie of metaphisica, kwamen ze door logische sluitredenen tot een verklaring van het leven, die uitmuntend in hun stelsel paste. Maar on gelukkig waren deze bepalingen in 't beste ge val niets meer dan een omschrijving van 't woord leven* zonder dat ze ons iets nieuws zeiden van 't begrip door dat woord aangeduid. Als men my zegt: >de cirkel is rond,* dan is me daardoor niets nieuws meegedeeld, want het »rond zijn* behoort reeds tot het begrip »cir- kel;« er is geen cirkel, die niet rond is. Maar als men mij zegt: »de straal van den cirkel is vijf centimeter lang,« dan krijg ik daardoor bij het begrip cirkel een nieuw kenmerk, dat me in staat stelt ten minste dien bepaalden cirkel te beschrjjven. Evenzoo als men me zegt: »dit leven is de voorbereiding voor een ander,* of: »het leven is het beginsel dat de stof te zamen houdt* of: »het leven is de som der krachten die den dood weerstand bieden* of eindelijk: »het le ven is de bljjvende vorm der verschijning by wisse lende uitwendige invloeden* louter woord maar geen zaakverklaringen, die alle werkelijk gegeven worden dan verkrjjg ik daardoor geen nieuw kenmerk, dat niet reeds in 't begrip Heven* ligt opgesloten. En daarom moet het toch te doen zjjn, als we ons niet met klinkende phrases willen laten afschepenwe vragen naar kenmerken, die, zooals b.v. de lengte van den straal ons in staat stelde den cirkel te beschrij ven, ons vergunnen dat te beschrijven, wat we »levennoemen. Daar genoemde geleerden ons dus in den steek laten, besluiten wjj bjj de natuurvorschers aan te kloppen. »Wat is het leven? Weet gjj het, Heeren natuurvorschers? zeg het ons dan.« Een verward geroep van stemmen klinkt den leek op deze vraag uit het kamp der natuur onderzoekers tegen. Hjj begrijpt spoedig dat »Uw ja zjj ja, uw neen zjj neen, wat daarbo ven is, is uit den booze*, een schoon grondbe ginsel voor de moraal mag zijn, maar dat het bjj de natuurkundigen niet schijnt te gelden. En inderdaad is het zooEvenwel heeft in elk geval de natuurwetenschap iets in deze zaak mee te spreken. Of het een grondige beantwoor ding van deze voorname vraag is, willen wjj onderzoeken. Zien wjj eens naar die machtige stoommachine, die ongehoorde lasten trektletten wjj op die menigte kleppen, raderen en hefboomen; hooren wjj naar dat gesteun en gesnuif en bewonderen wij het geweldige arbeidsvermogen, dat zjj ont wikkelt, dan vragen wjj, wat is de eerste oor zaak van dat uiterst saamgesteld mechanisme? De primitieve wilde, door wiens steppen voor het eerst de locomotief voortholt, zal zeggen een helsche geest huist in deze zwarte jjzer- massa en daarmee is zjjn wjjsbegeerte be vredigd. Niet veel anders gedroegen zich een langen tjjd de natuurphilosofen, welke zeiden, dat in het organisme een geheimzinnige kracht, de levens kracht huisde, die in elk levend wezen werk zaam en van de natuurkundige en scheikundige wetten der doode natuur onafhankelijk was. De natuuronderzoekers stelden zich met die uitspraak tevreden, zoolang zjj er niets beters voor in de plaats konden geven en zelfs een man als Liebig was nog een jjverig voorvechter van de Hevens- kracht.* Toen men echter had waargenomen, dat zonder uitzondering alle onderzochte levensver richtingen zich naar de natuur- en scheikundige wetten voegden, geraakte het spook der Hevens- kracht« langzamerhand op den achtergrond. Den beiden phisiologen Johannes Müller en Dubois- Reymond was het voorbehouden het spook ge heel te doen verdwjjnen. De verstandige werktuigkundige, die ons de stoommachine verklaart, eischt van ons eerst dat wjj die talrijke deelen en deeltjes wegdenken, die den stoomketel omgeven en vestigt onze aan dacht uitsluitend op de cylindrische bruis, waarin verhitte damp een staaf op en neer drjjft. Hoe samengesteld een stoommachine ook moge zijn, haar eenvoudigste vorm, die ons haar wezen bloot legt, is geen andere dan een cylindrische bruis, waarin door de uitzettingskracht van opgesloten stoom een schjjf opgeheven wordt, en haar be ginsel onderscheidt zich in niets van dat wjj zien, als de deksel van onze theeketel op en neder springt. Diezelfde methode van terugvoering naar den eenvoudigsten vorm volgt ook de nauwgezette natuuronderzoeker om het begin van het leven op 't spoor te komen. Hjj zal dus de navor- sching van »het leven* niet bjj het hoogst ont wikkelde levend wezen, den mensch, beginnen, waarin een oneindig meer samengesteld orga nisme het overzicht tot een uiterst moeiljjke taak maakt, maar bjj den eenvoudigsten levensvorm, dien hjj kan onderzoeken. De vraag ontstaat dan: welke is de eenvou digste levensvorm? Eenvoudiger dan de mensch is het dier, een voudiger dan het dier de plant. Maar men zou dwalen als men de plant voor het eenvoudigst levend wezen hield. Er zjjn levensvormen, die zoo eenvoudig zjjn, dat de plant, die wjj in onze bloempot aankweeken zich tot hen verhoudt als een Geneefsch-dameszakhorloge tot een wandel stok. Laten wjj de vraag, of wjj het eenvoudig ste levende wezen kennen, verschuiven tot later tjjd en voorloopig vaststellen, dat het eenvou digste organisme, waaraan wjj tot op heden de belangrjjkste levensverrichtingen bestudeeren kun nen, zulk een is dat uit een enkel nietig klompje protoplasma bestaat. Protoplasma dat is het groote woord! Wat is dat protoplasma? Voor We tot de beantwoording dier vraag overgaan, is 't misschien noodig te zeggen, dat wjj in dit en het volgend artikel volstrekt niet handelen over 't doel, de waarde, de beteekenis enz. van het levenwe bedoelden1 met onze vraag »wat is het leven* niets anders dan het zoo eenvoudig mogeljjk te bezien uit een na tuurkundig oogpunt. Verscheidene jongelieden te Rouaan zjjn ver oordeeld tot gevangenisstraf, loopende van 40 dagen tot 2 maanden, omdat zjj hebben deel- 32) De gordjjnen voor haar venster waren nog niet opgetrokken en noch onder den kastanje boom, noch op 't grasveld zag ik haar kleed schemeren. In de huisdeur stond een oude, lange man met grys, lang haar en strenge trekken een diepe plooi tusschen de oogen toonde, dat hjj gewoon was scherp te denken. Hjj sprak met de vrouw des huizes, die met haar rug naar me toe stond. Bjj 't geruisch mijner voet stappen wendde ze zich haastig om. »Dat is hjjhoorde ik haar tot den man zeggen. »Is de juffrouw al wakker?* vroeg ik. »Ja helaas te wakker! Ze heeft den ganschen nacht geen oog gesloten en is koortsig. De arts* ze wees op den man, >wil, dat ze den heelen dag in haar kamer blijven en behalve my geen mensch zien zal. Ge behoeft niet bang te zjjn ik zal haar goed verplegen.* >Wat scheelt haar?* vroeg ik den dokter. »Naar ik kan oordeelen, is 't niets dan een koorts, door lange afmatting van lichaam en geest veroorzaakt.* >En mag ik haar niet zien?* >Gjj het minst van allen.* >Word maar niet bleek; misschien neemt de dokter u van avond een oogenblikje mee in haar kamer. Hjj komt om zes uur terug.* De man verwjjderde zich met rassche schre den en toen ik hem wilde naijlen, wenkte hjj ontkennend en verdween in zjjn rjjtuig, dat voor de tuindeur wachtte. »Hjj is de voornaamste arts der stad, een Duitscher, en zjjn kunst doet wonderen. Men moet het als een geluk beschouwen, als hjj by een zieke komt.* >En Leonore Wilde opstaan, om u te zien, maar de dokter verbood het streng. Ik moest haar een klein boek met witte bladen aangeven, waar ze er één uit scheurde en met potlood iets voor u opschreef. Hier is 't.« »Geduld, mjjn Stefanus Geduld tot den avond. Dan moet ik gezond zjjn, want ik moet je zien. De uwe Leonore. O, dat onvaste, be vende schrift't Gaf me meer onrust, dan 't verbod van den dokter! Negen uren moeten om gaan, eer ik mijn verlangen naar haar stillen, eer een nieuwe gelukkiger uitspraak van den arts mjjn onrust opheffen kon. Ik zette mij in de schaduw van den kastanjeboon en be proefde de uren te droomen, die ik gisteren met haar onder dezen boom doorleefd hadver geefs Haar beeld, zooals ze daar moede en toch slapeloos neerlag en vol verlangen aan my dacht, verdrong ieder andere voorstelling. Ik ging naar de haven om in het menschen-gewemel ver strooiing te zoeken; ik doorwandelde doelloos de vrooljjke straten der stad, tot de hitte van den middag me naar de Altstadt dreef. In de hut van den ouden loods was het koel en stil. Ik legde mijn horloge op 't houten tafeltje vooi mjjn rustbed, wierp me op 't laatste, nam een boek en maakte me wjjs dat ik las en rustig was. Met hopelooze langzaamheid ging de wjjzer vooruit, maar hjj ging toch en stond eindelyk op vjjf uur. Daar werd aan mjjn deur geklopt en mjjn huisvrouw trad binnen. »Ik breng u goede tjjding. De juffrouw slaapt zacht en rustig als een kind. De dokter is reeds vóór een uur bjj haar geweest, heeft haar droppels gegeven en me streng aanbevolen haar onder geen omstandigheden te storen. Ge moet dus tot morgen geduld hebbenmaar in plaats van te morren, verheug u, dat het beter met haar gaat. De gedachte, dat ze rustig sliep, gaf me rust, en met stillen dank aan God ging ik den tuin in. Ik dacht na, of ik iets vóór haar doen, haar bewjjzen kon, dat ik van haar gescheiden toch aan haar dacht, voor haar zorgde. De donker roode rozen, de witte jasmynen, boden der liefde sinds ze der aarde ontsproten, wenkten me ant woord toe. De bergen van Triest zijn rijk aan bloemen en allerlei grassoorten. De lucht, welke zoo mild is, dat zelfs cypressentakken zich in haar wiegelen, roept een flora te voorschjjn, die de bewoners van het Noorden verrastanjelieren, reseda, violen, violieren groeien, beschermd door wilde rozenstruiken en onder morelleboomen, wier vruchten koraalrood en glanzend aan de takken lacheD. Ik verzamelde de schoonste ónder de schoone en zocht onder de struiken naar de teederste halmen en ranken om een ruiker voor haar te maken. In de schemering keerde ik huiswaarts. In haar kamer was een venster geopend, maar de gordjjnen waren nog neer. In den tuin scheen diepe rust te heerschen, doch toen ik 't huis naderde, hoorde ik dat er iemand van de pla tanen naar de voordeur liep en zag dat de huis vrouw met eenig handwerk bezig was. Andrea, ben jy 't? Santa Lucia, wat voert je hierheen Ik dacht, dat je van morgen vroeg naar Ipoleto waart gezeild?* »Er kwam iets tusschen beiden. Hoe gaat het de Signora?* Slaapt, als een engel. »Wat zegt de dokter?* »Niets, zooals zjjn manier is.« »Waar is de vreemde Signor?* »Je meent haar vrijer?* »Den vreemde, die bjj ons woont, meen ik.« »Die is buiten, in de bergen. Die arme, jonge bloed »Arm? Ik weet niet, waarom die arm zou zjjn! Een vrijer is niet arm.* »Dan ben jy rjjker dan iemand, wantje bent Juliëtta's vrijer, en zjj is gezond en frisch.* »Houd me voor zoo rijk als ge wilt; 't is my eender, vrouwMaar wat ik zeggen wou, als ik iets voor u doen kan, dewjjl de capitano niet thuis is, laat me dan roepenik heb van vader gehoord, dat ge heden zelre naar de Theresiënstadt gegaan zjjt om den dokter te halen.* »Ik zal er om denken, Andrea. Neem me niet kwalijk, als ik je met Julietta plaag, ze brandt voor je, en een betere vrouw krijg je nooit, hoe wel ze een driftkop is, net als jy. En denk er om, dat ze eens dat mooie huis van haar moeder erft »A1 goed, vrouw, voor mjjn huweljjk zal ik alleen wel zorgen, 't Heeft nog tjjd genoeg!* »Tot een ander ze wegsnapt, Julietta meen ik.« >Goeden nacht; en vergeet niet me te roepen, als ge hulp noodig hebt. Ik moet naar den Molo de Neptunus was in 't gezicht en zal binnenloo- pen, voor de vuurbaak brandt.* Ik hoorde, hoe hjj met zachte schreden langs een zjjpad den tuin verliet. Op 't zelfde oogen- blik verscheen de vrouw op den drempel der deur. Toen ze my onder den kastanje zag staan, kwam ze nader bjj. »Ik heb gehoord, dat ze slaapt en niet ge stoord mag worden,* zei ik. >Zorg dat deze bloemen 't eerste zjjn, waarop morgen haar oogen vallen.* In den nacht sprong ik uit den slaap op. Een stem, die mjjn naam riep, verschrikte me. 't Licht van een lamp verblindde my. Een hand strekte zich er voor uit om het licht te bescha duwen en 't viel op 't gelaat van den jongen schipper. Hjj was bleek als een doode en zjjn donker haar hiDg in wilde wanorde over zjjn voorhoofd. »Sta op, Signor, 't gaat slecht met haar'k heb juist den dokter uit bed gehaald hjj is bjj haar. Hjj verbood me u te roepen maar ik weet, wat ik te doen heb en zeg u, 'tis tjjd, sta op!« Mjj docht, dat hjj zjjn hcht voor mjjn bed op den grond zette en weg ging, maar ik weet het niet zeker; ook niet in hoe veel tjjd het mjj gelukte me met sidderende handen te kleeden en met wankelende voeten den tuin te bereiken. Buiten heerschte de zwygende, donkere nacht. Geen ster stond aan den hemel en 't gerommel der branding klonk dof van de kust in mjjn oor. Een matte luchtschemering, die door de gordjjnen van haar venster drong, wees me den weg naar 't huis. De deur was gesloten. Ik wilde kloppen, maar de vrees haar te verschrikken hield mjj er van terug. Ik vloog door den tuin en stond onder haar venster, 't Was open. Geen geluid in de kamer, als 't regelmatig tikken van Het Land van en itlteiia He Langstraat en de Honinielerwaard. Buitenland.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1