Jtë 785. FEUILLETON. COLA. WOENSDAG 15 MEI. 1889. Uitgever: L. J. VEEEMAN, Heusden. v. Frankrijk op weg naar de Revolutie. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATEliDAG. Abonnementsprjjsper 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prjjsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrydagmorgen ingewacht. Agent voor Fraukrjjk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Is 3 Mei 1788 de eerste stap gezet op den weg naar de Revolutie, op 5 Mei 1789 werd de tweede gezet en van dien dag af, ging het met rasse schreden voorwaarts op de hellende baan. Op 5 Mei 1789 kwamen de Algemeene Staten te Versailles bijeen, na sedert 1614 niet opgeroepen te zijn. Laat ons nagaan, wat daaraan vooraf ging. De Brienne was gevallen en werd als eerste minister opgevolgd door Necker, dien we reeds op dezen post aantroffen. Zijn zuinigheid, zijn koopmansaard was toen het hof een gruwel. Het hof n.l. had van zuinigheid geen 't minste begrip. Dit faalde ook den koning ten eenenmale. Tot op zekere hoogte kan men Lodewjjk XVI een zuinig vorst noemen. Hij verspilde geen millioen in buitenlandsche oorlogen; voor zjjn eigen persoon had hij weinig behoeften. Hjj speelde in de loterjj, won daarin eenige duizenden en teekende die winst met geen gevoel van trots in zjjn boeken op. Maar Z. M., de vrije beschik king houdende over de rijks-schatkist, was zwak, zoodra zjjn zuster, zjjn gemalin, zjjn tantes en verder alle dames en heeren van 't hof een be roep op zjjn goedgeefschheid waagden. Ze deden dit dikwjjls en nooit te vergeefs. Voor zjjn zuster o.a. betaalde hjj in sommige jaren meer dan 50000 francs speelschulden. Haar verslaafdheid aan 't spel was buitengewoon en geregeld kon haar koninkljjke broeder haar met een greep uit de schatkist te hulp komen. Zjjn tantes ontvingen behalve een landgoed van 820.000 fr., telkens geldeljjke toelagen, o.a. in 1790 een bagatel van 300 000 fr. Van 1774 tot Aug. 1789 gaf Lodewjjk XVI in 't geheim voor zichzelven, zjjn familieleden, aan vrienden en kennissen de enorme som van 227 millioen francs uit. Bovendien vorderde zijn huishouding en dat zjjner zuster en tantes jaar- Ijjks ongeveer 27 millioen. 's Konings ljjfwacht bestond uit 9000 man en kostte elk jaar 8 millioen fr. Z. M's. stallen telden 1857 paarden, 217 rjjtuigen en 1458 be dienden, die alleen aan livrei een half millioen 's jaars verslonden. Voor de heele stoeterjj variëer- den de uitgaven tusschen 4 en 7 millioen 's jaars. Enz. enz. Onnoodig hierbjj te voegen dat alle edelen te Versailles, Parjjs en in geheel Frankrjjk niet onderdeden voor hun koninkljjken meester en er »goed« van leefden. Niet onnoodig echter is het hierbij te voegen dat allen te zamen wed- jjverden in het betoonen van hun minachting voor de burgerjj, het gepeupel, dat hun de beurs vulde om aan hun liefhebberijen den vollen teugel te kunnen vieren. Keeren we na dit uitstapje tot Necker terug. Al aanstonds zag deze zich geplaatst voor de groote vraag van den dag. De algemeene Staten zouden opgeroepen worden, ja, maar hoe Sedert 1614 was dat voor 't laatst geschied en de om standigheden waren sinds zeer veranderd. Natuurlijk hadden vroeger de adel en geeste- ljjkheid daarin de meerderheid en werd de derde stand slechts geduld. Thans was deze uit zijn vernedering opgestaan. De abt Sieyes schreef een werkje over zijn beteekenis, waarvan de in houd in drie vragen en antwoorden is samen te vatten. Wat is de derde stand? Alles. Wat was hjj Niets. Wat verlangt hij te worden? Iets. 't Ging niet aan den derden stand tot figu rant te verlagen. Hij zelf verlangt in dubbelen getale opgeroepen te worpen, d. w. z. uit zoo veel leden te bestaan als adel en geesteljjkheid te zamen. Verder verlangt hij niet als vroeger te stemmen standsgewjjze, met drie stemmen, neen, hjj vraagt hoofdelijke stemming. Necker is door deze eischen ten einde raad, en te zwak om zelf cordaat te beslissen, besluit hij nogmaals de notabelen te hooren. Deze vergaderen een maand lang en redeneeren honderd uit, zonder tot een conclusie te komen. Ze zijn niet voor een dubbelen derden stand gestemd en evenmin voor hoofdeljjke stemming, doch zooveel in vloed had de toekomstige derde stand reeds ze schromen dit openbaar te rapporteeren. Eindelijk moet Necker kiezen en hij besluit de burgerjj haren zin geven, zoo edelen, zoo geestelijken en 600 burgerafgevaardigden op te roepen, doch de wijze van stemmen laat hij over aan de standen zelf. Ze mogen er om twisten, om vechten, de Revolutie is in aantocht. De verkiezingen worden uitgeschreven en loo- pen af. Hier en daar niet zonder bloedvergieten en groote verwarring in de wjjze waarop ge stemd wordt. In vele districten geeft men de burgerafgevaardigden een op papier gestelde lastgeving mede, waarin men de wenschen des volks te zamen rat. Begin Mei zjjn de meesten der gekozenen te Parjjs aangekomen en den 2den opent het koninkljjk paleis hun zjjn deuren. Z. M. geeft audiëntie en vergunt elk de hand zjjns konings te kussen. Men merkt op dat voor de edelen en geesteljjken beide vleugeldeuren der zaal, voor de burgers slechts één deur geopend wordt. Een kleinigheid maar, doch voor die dagen vol be teekenis. Op 4 Mei loopt heel Parjjs uit en posteert zich van de Lodewijkskerk te Versailles tot de Notre Dame te Parjjs in dichte rjjen, In de eerste zullen de afgevaardigden zich regelen en in statigen optocht naar de laatste trekken om de mis bij te wonen. Het is een indrukwekkend gezicht dez§ 600 burgers in zwarten mantel gehuld, deze 300 edelen in schitterende gewaden, deze 300 geeste ljjken in plechtgewaad te zien optrekken, gevolgd door de koninkljjke familie en de ministers. Parjjs was in feestdos bjj de hernieuwing na eeuwen van dit nationaal schouwspelhet weder was heerljjk, in aller hart herleefde de hoop. Het goedige aangezicht van Lodewjjk straalde van blijden trots. Nu zouden de gouden dagen aan breken en de geschiedenis hem noemen als bren ger van dien zegen. Arme Lodewjjk Den volgenden dag wordt de eerste zitting gehouden, de opening. De afgevaardigden worden bij den naam opgeroepen en nemen hunne plaatsen in, de geestelijken rechts van den troon, de edelen links, de burgers vóór den troon. Met levendigen bijval van het opeengedrongen publiek worden allen begroet, die bekend zjjn als te heb ben medegewerkt tot het oproepen der Staten. Nu allen hunne plaatsen hebben ingenomen en de ministers gezeten zjjn, verschijnt Z. M. begeleid door de koningin, de prinsen en schit terend gevolg. Z. M. wordt met luid gejuich begroet. Hij schrijdt met ontbloot hoofd naar den troon, links en rechts groetende, plaatst zich op den troon en dekt zich. De edelen doen dit naar oud gebruik insgeljjks, maar de burgerafge vaardigden volgen onverwijld dit voorbeeld. Dit is een kritiek oogenblik. Hoeden af« hoorde men roepen; doch geen hand roert zich en aan de pjjnljjke verhouding komt eerst een einde, nu Z. M. zich wederom ontbloot en het woord neemt. Dat is ook maar eeD kleinigheid, doch een die den tjjd kenmerkt. De Koning spreekt met ontroerde stem de volgende eenvoudige woorden »Mijne Heerende dag, naar welken rnjjn hart zoolang verlangd heeft, is eindeljjk gekomen en ik zie mjj door de afgevaardigden omringd van het volk, over 't welk te regeeren mijn roem is. Een groote tijdruimte is sedert de laatste bijeen komst der rjjksstanden vervlogen en scheen het oproepen van deze reeds tot de historie te behooren, ik heb er geen bedenking tegen gehad, een ge bruik wederom in te voeren, waaruit het konink- rjjk nieuwe kracht putten en voor het volk een nieuwe bron van geluk ontspringen kan.* Op deze veelzeggende woorden volgt een uit weiding over de staatsschuld en de a.s. bezui nigingen. In plaats van den standen den weg voor te schrjjven, dien zjj behooren in te slaan, ver maant de koning tot eendracht en uit een klacht over de onrust in de gemoederen. Hjj besluit zjjn rede aldus »Alles wat men van innige deelneming in 't wel en wee des lands verwachten, alles wat men van een vorst, den besten vriend zijns volks verlangen kan, gij moogt, gjj kunt het van uwen koning hopen. Moge een gelukkige eendracht in deze vergadering heerschen, moge deze stonde voor immer gedenkwaardig worden voor het geluk en het welzjjn mijns koninkrjjks! Dit is de wensch mijns harten, dit mijn vurige hoop, dit eindelijk het loon, dat ik voor de redelijkheid mjjner wenschen, voor de liefde tot mjjn volk verwacht Met grooten bjj val werd deze rede toegejuicht. De grootzegelbewaarder besprak daarna de groote kwestie omtrent de stemming. Men kwam daaruit te weten dat het hof tegen hoofdeljjke stemming gekant was en uit de daarop vol gende redevoering van Necker werd men niet veel wijzer omtrent dit allesoverheerschend punt, daar hij met een weergalooze slimheid om de kaars heen vloog, teneinde het noch bjj het hof, noch bjj het volk te verkerven. En nu konden de heeren aan 't werk tjjgen i) I. De klok sloeg vier uur, toen in 't buis van den heer Winter de deur wild werd opengerukt en voor de vierde maal in een uur een donker gelokt meisjes-kopje in de opening verscheen. >Is mama er al?« De stil in zjjn stoel aan 't venster zittende man hief het ernstige, iets bleeke hoofd op van de courant, waarover het was heengebogen, en schudde het met een ernstige uitdrukking. >Noch niet!* »Och he, och he!« De zucht, die den mond van het meisje ont snapte, klonk droevig en toch grappig; vier maal had de man na het middagmaal die zucht gehoord, en viermaal had hjj geen opmerkzaam heid geschonken aan de teleurstelling, waarmee zjjn dochtertje heenging. Nu echter scheen de uitdrukking van ongeduld weerklank te vinden in zjjn gemoedhjj liet de com-ant op de knie zakken, legde de breede, volle, een weinig te groote hand daarop en wendde zich een weinig om naar 't meisje. >Kom binnen, Cola!« De deur ging wjjd open, en het zwart ge lokte meisje huppelde binnen. Ze deed een groo ten stap naar voren en bleef dan staan om de band van haar kous, die losgegaan was, weer rast te binden. Ze boog zich voorover en strikte, van haar vader afgewend, de band weer vast, waarbjj een groote massa donker haar over haar gelaat vieltoen richtte zjj zich op en stond in twee sprongen aan haars vaders knieën. Haar gelaat was van 't bukken rood gekleurd. Ze legde de eene hand op de eene knie van den man en bracht haar slim neusje heel dicht bij zijn neus. »Wat blieft »Weet je, dat je me deze vraag nu reeds voor de vierde maal doet?« Cola hief haar oogen op naar zjjn dun hoofd haar als om na te denken. Viermaal? Zoo? Nu ja ik ben zoo onge duldig!* Er lag een schoone uitdrukking van vrjjmoedigheid in de wijze, waarop ze sprak schoon door de mengeling van kinderlijke lieftal ligheid en teleurstelling. Ze zag er ongeduldig uit en in 't gelaat van den man verscheen iets derge lijks - niet zoo zeer ongeduld, als wel de scha duw van een lichte verdrieteljjkheid. Cola bemerkte dit dadelijk en zij vreesde niet haar opmerking dadeljjk uit te spreken. »U zit hier ook en wacht, niet waar?* Mjjnheer Winter maakte een eenigszins onrus tige beweging, alsof hij den scherpen blik van zijn kind wilde ontwijken plotseling klonken in de gang stemmen, die Cola's gansche opmerkzaam heid trokken. Hare oogen blonken van bljjdschap. Hoort u de jongens? Ze zoeken me. Todo zegt in plaats van Cola »Tola* en bij de T stottert hij, o zoo liefZeg niet, dat ik hier ben Ze hurkte ineen en kroop met grappigen haast om de tafel heen. Ze verborg zich in een hoekje, 't Was hoog tijd; want de trippelende voetjes in de gang stonden reeds stil en in de open deur ver schenen twee knaapjes van drie en acht jaar. »Cola niet hier?* vroeg de oudste met een open blik, en de jongste zag zoekend de kamer rond. Uit het hoekje wenkten Cola's beide handen waarschuwend naar den vader. Daarbij trok ze allerlei gezichten en schudde haar lokkig kopje zoo krachtig heen en weer, dat haar bewegelijk heid alleen haar reeds verraden moest. De man lachte half neerslachtig, half vroolijk. Zijn gedachten waren verre afgedwaald. Ze volgden de vrouw, wier terugkomst door Cola zoo onge duldig, door hem zelf zoo zenuwachtig onrustig werd verlangd. Hij had toch maar liever, al was 't tegen haar wil, haar naar 't station tegemoet moeten gaan, dat zou den tjjd gekort en den kinderen meer ge legenheid tot spelen gegeven hebben. Dezen hinderden echter op dit oogenblik zijn tegenwoordigheid niet; vooral Cola scheen in 't geheel niet meer op hem te letten. Een ouder per soon trad binnen, om met de kinderen te gaan wandelen. Cola zond haar eigenmachtig weer heen. »Wjj verwachten mama,* zei ze flink en bepaald. »We gaan niet uitEn de bonne ging bedaard heen. »Spring!« gebood Cola, het kleinste broertje op de tafel zettend, en ze hield haar armen uitge strekt om het op te vangen. Zooals ze daar stond, het bovenlijf voorover gebogen, de armen hoog gestrekt, geleek ze iets op een rossig, jong veu lentje. Ze was uiterst mager en bewegelijk. Haar gelaat bezat een eigenaardige bekoorlijkheid, was donkerbruin van kleur en had een reinen ovaal- vorm. De breede mond verstoorde een weinig de regelmatigheid van het hoofd, en was omgeven door een trek van beslistheid en trots. »Spring!« gebood ze en het snaakje lachte haar tegen en sprong in Cola's bruine armen. Een luide juichtoon weerklonk uit drie kindermonden, maar verstomde even snel, overstemd door den scherpen klank der huisschel. >Er wordt gescheldCola liet zonder te letten op 't gevaar dat daarin voor 't kind lag, de armen eensklaps zakken, zoodat het kind ter aarde viel. Een helder licht verspreidde zich over haar gelaat. Ze stapte haastig naar de deur, maar bleef op een wenk van haar vader staan en luisterde bjjna ademloos. Ook de twee knapen luisterden. >Komt mama?« Vreemd! Er ruisehten geen vrouwenkleede- rendoor de opene gangdeur woei geen geur naar binnen, niemand sprak, en de vader, die bij den scherpen klank der schel naar den drempel was getreden, ging niet tot aan de deur, maar wachtte, zonder iets te roepen of te vragen, met een zonderlinge gezichtsuitdrukking naar de boodschap van den bediende, die naar de deur gegaan was, en die nu met langzame schreden terugkwam. »Een brief met »spoed« voor mynheer Winter.* >Dus niet mama!* Voor de kleine knapen was de vraag dade lijk opgelost. Evenwel begonnen ze niet weer met hun spel, en 't scheen, dat de onheilspellende rust, die eensklaps in 't vertrek heerschte, hen verlegen maakte en bezwaarde. Anders was 't met Cola. Ze was blijven staan. Haar oogen brandden. Ze had met haar vroeg rijpen kinder blik iets in vaders gelaat gezien, dat haar, ze wist zelf niet waarom, hartkloppingen veroor zaakte. Mynheer Winter zond den bode weg, scheurde den omslag van den brief en ging langzaam naar zijne plaats terug. Op den stoel aan 't venster liet hjj zich neerzinken; dan begon hij haast werktuigelijk en zonder haast, alsof hij een angstig voorgevoel had van het naderend ljjden, den brief te lezen. Cola's armen hingen slap neer. Ze st^id bewegingloos, de oogen groot en donker op vaders gelaat gericht. Tot het einde las hjj den brief en dan sloot hij de oogen, en Cola zag 't, hoe zjjn hoofd een oogen blik op de leuning van den stoel steunde. Een oogenblik slechtstoen opende hij de oogen weer. Zjjn mond trilde. Hjj zag Cola's doods bleek gelaat, en vermande zich. Zwaar op den stoel leunende, hief hjj zich op en beproefde te spreken. >De brief is mama komt niet nog niet 't is tijd dat de lampen worden gebracht, Cola!* De naam kwam hulpeloos over zjjn lippen hulpeloos en als door tranen gebroken. Met één sprong was 't kind bjj hem. Met haar beide kleine armen omvatte zy zjjn hoofd, en dan gleed ze naast hem neer en drukte haar zachte lippen op zjjn handen. Op zjjn gelaat blonk een traan, die neerviel op het hoofd van 't kind. 't Was donker in de kamer en stil, zoodat de kleine knapen aan 't andere einde van de tafel, dicht bjj de deur, bang begonnen te worden en zachtkens weenden. Cola stond op en ging tot hen. Er lag een droevige rjjpheid in de manier, waarop ze de kinderen omvatte en kuste, voor ze hen aan haar hand stü weg bracht. In de gang kwam ze de bonne tegen, i »Ik wilde u de kinderen brengen,* zei 'ola, NIEUWSBLAD Het Lam! van en Meiia, lie Langstraat en de Boiiinièrwaard.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1