FEUILLETON.
COLA.
♦AS 791.
WOENSDAG 5 JUNI.
1889
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
YOOB
Dit blad versekjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijsper 8 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs.
Zet de tering naar de nering,
Of uw nering krijgt de tering
We waren nog maar enkele maanden getrouwd,
toen we op een Zondagmorgen verrast werden
met een bezoek van oom en tante uit de stad.
In de eerste oogenblikken was die verrassing
van minder aangenamen aard. Niet dat we iets
hadden tegen gezegden oom en tante, maar we
hadden iets onder elkaar gehad en waren een
weinig overstuur geraakt. We waren tot de
ontdekking gekomen, dat we op de manier
waarop we in zee gestoken waren, jammerlijk
zouden stranden op een tamelijk groot tekort,
we hadden elkaar de schuld gegeven, doch ons
ten slotte verzoend en elkaar afgezoend en ons
voorgenomen zuiniger te worden. Toen waren
we door onze gasten overvallen, die al spoedig
zagen dat er iets haperde; en daar beiden aller
liefste menschen waren, vertelden we hun onze
eerste zorgen.
»Als 't niet te vrij is, neefje, laat me dan je
kasboek eens zien!« zei oom.
Ons kasboekMaar dat kenden we niet, we
hadden maar uitgegeven zoolang tot het laatste
bankje gewisseld was en toen bemerkten we dat
dit laatste veel te vroeg aan de beurt kwam.
>Dat gaat niet goed, neef!« vervolgde oom,
aan de koffietafel plaats nemende en een pijp
opstekende, »la,at alle dingen eerlijk en met
orde geschieden. Ook het uitgeven van geld.
Men dient daar voortdurend het oog op te hebben
en dat kan alleen door aanteekening te houden.
Een beetje lastig is 't in den beginne, maar
't loont dubbel de moeite. Ik zal je eens het
begin van mjjn huwelijksleven vertellen.
Dertig jaar geleden vroeg ik om de hand van
uw tante. »Denk niet«, waarschuwde haar vader,
»dat ge aan mij een rijken schoonvader zult
krijgen. Openhartig zeg ik u vooruit, dat ik mijn
dochter, behalve een goeden uitzet, geen kapi
taal kan meegeven.»Maar mijnheerviel ik
in, »hoe kunt ge aannemen, dat ik om het
geld....« »Stil, laat me uitsprekenvervolgde
hjj, »ik heb hier een paar huizen, doch er rust
nog een hypotheekje op. Augusta heeft vijf
broers en zusters, die gelijk opdeelen moeten.
Ik mag ze dus nog een kleinigheid kunnen na
laten, maar voorloopig moet ge op eigen wieken
drijven
In plaats van te antwoorden greep ik zijn
hand en drukte ze hartelijk. Ik had zijn toe
stemming, een half jaar later trad ik met Augus
ta in 't huwelijk en den dag daaropvolgend
arriveerden we zielsvergenoegd op ons dorpje,
waar ik een betrekking had, die me f 900 jaar
lijks opbracht.
O hoe heerlijk dat eerste ontbijt, dat eerste
koffieuurtje in ons eigen huisDen heelen voor
middag deed ik niet anders dan arm in arm met
mijn vrouw de drie kamers, de keuken en het
tuintje doorwandelen en alle heerlijkheden telkens
weer opnieuw bewonderen. En toen togen we aan
't werk, zij in de linnenkast, ik aan mjjn schrjjf-
tafel.
Bjj 't uitpakken van een boekenkist kwam mij
een sterke foliant in handen, een groot, gelinieerd
kasboek, nog geheel ongebruikt. Uit de nalaten
schap van een ouden oom was dit boek in mjjn
bezit gekomen in een tjjd, toen ik van debet en
crediet nog niet 't minste verstand had. Toch
had dit boek me in mijn jonggezellen-leven overal
gevolgd en nu lag het voor mjj, nu ik in de
beste stemming een nieuwe periode inging.
Ik leunde in mijn stoel achterover, blies be-
hagelijk rookwolkjes in de lucht en sprak tot
mij zeivenge zult nu naarstiglijk beginnen in al
uwe zaken orde te brengen. Schulden bezit ge
niet en meer dan uw salaris hebt ge niet te
wachten vooreerst. Het komt er dus op aan
daarmee rond te komen, en daarin zal Guusje
u bijstaan. Spreek haar daarom zoo spoedig
mogelijk over dit proza des levens. Negen honderd
guldenMen zou zeggen, daarmee moeten twee
eenige menschen ruim rond komenStellen we
dus een begrooting saam waarin naar den regel
der economie ruim rekening gehouden wordt met
onvoorziene uitgavenen trekken we daarvoor
al vast 200 pop af.
Zeer tevreden over dit kloeke voornemen, ging
ik nu aan 't rekenen. Huur- en huishoudgeld,
brandstof, belasting, kleeren, uitspanning, ge
schenken, boeken, docter en apotheker, sigaren
en tabak en dergelijke posten werden met cijfers
voorzien. Gedurig moesten de enkele posten be
knibbeld worden om 't getal 700 niet te over
schrijden. Ik schrok wezenlijk toen ik voor huis
houdgeld in 't geheel slechts f 264 kon uittrek
ken. Daarmee zou mijn vrouw twee volwassen
personen en een loopmeisje het heele jaar door
den kost geven? Wat zou ze zeggen als ik ze
dit voorrekende? Weg was het genoegen der
wittebroodsweken, de getallen werkten als een
koud stortblad op mijn stemming. Zoo dikwijls
ik ook mijn rekening van nieuws begon en hoe
dik ik ook streek door den arts en den apothe
ker, door uitspanningen, sigaren en tabak, meer
dan f22 per maand haalde ik er niet uit en
steeds droever werd mijn blik op de lange rij
getallen.
»Te laat« riep me de stem van binnen toe,
»deze berekeningen hadt ge vroeger moeten be
ginnen, eer je lichtzinnig je jonge vrouw in 't
verderf gestort had. Tweeentwintig gulden in
de maand En daarbij zijn er zeven maanden van
31 dagen 'f Was om te vertwijfelen
»Ik ben klaar,riep mijn vrouw binnenko
mende, en gij maar wat is dat? Nog niets ge
daan? En wat beteekenen die cijfers en dat dikke
boek?«
Ik trok ze naar mij toe en zeide haar alles. Ik
begon voorzichtig met in het algemeen over huis
houdkunde te spreken, kwam langzamerhand op
onze inkomsten en rekende haar ten slotte de f 22
tot op een cent na, voor.
Zij sloeg in de handen van genoegen. »Geloof
niet, dat ik zooveel noodig hebHier is alles
goedkooper clan in de stadIk zal u bewijzen,
dat ik de burgerlijke keuken en 't boekhouden
versta, dat groote boek heb ik niet eens noodig
Dat was me een steen van 't hart en gaf me
mijn moed terug. Tot hiertoe heb ik gedachteloos
van den eenen dag op den anderen geleefd, zonder
eenige zorg van het evenwicht tusschen inkomsten
en uitgaveD.
Hadden de eersten niet tot het eind der
maand gestrekt, dan werden fluks een paar
brandbrieven geschreven of ik moest de rest van
den tijd krom liggen. Dat mocht in een solied
huishouden niet voorkomen. En bovendien, hoe
veel menschen hebben f 900 in 't jaar te ver
teeren? Misschien geen 5 percent. En nu zou
ik de eenige zijn die er niet van rondkomen kon?
Van 't oogenblik af zou er voortaan naar een
vast stelsel worden huisgehouden en 't grootboek
van mjjn oom zaliger scheen daarvoor in mijn
bezit geraakt te ziju.
Met groote dikke letters schreef ik op de bui
tenzijde: »Grootboek, aanvangende 6 April 1859,
pagineerde de bladen, bestemde de eerste grootste
helft voor de uitgaven, de tweede voor de in
komsten en ving terstond aan met boekhouding
van den eersten dag.
Slechts in de eerste weken behoefde mjjn
vrouw mij aan mijn taak te herinneren, spoedig
was mjj het dagelijksch verkeer met mijn groot
boek tot gewoonte geworden.
Op 31 December sloot ik het jaar af. 't Viel
me niet mee. >We moeten nog veel zuiniger
worden Guuszeide ik zoo ernstig als me tegen
over de bruine, lachende oogen mjjner wederhelft
mogelijk was. Nauwelijks f 50 is overgebleven
en daarbij staan er nog enkele kleine rekenin
gen en hebben we nog al wat van huis gekregen.
»Alle begin is moeiljjk« troostte ze. »Uw boek
geeft uw antwoord op de vraag waar 't geld
gebleven is. 't Volgend jaar willen we bepaal
delijk letten op de overtollige posten.
Hoe nuttig 't was een zekere som voor on
voorziene uitgaven uit te trekken, begrepen we
met Paschen, toen ons een heerlijke meid ge
boren werdDie geschiedenis viel me, aan den
finantiëelen kant, niet mee
De jaren kwamen en gingen. Wij trokken
van Holland naar Gelderland, van daar naar
Zeeland en kwamen eindelijk weer in Holland
terug. Vijf kinderen verlevendigden onze woning.
De drie kamers waren tot zes aangegroeid en
steeds hooger steeg op oudejaarsdag de totaal
som. Gelukkig waren ook de inkomsten toege
nomen en hadden we na den dood der schoon
ouders een niet onaardig kapitaaltje geërfd,
't Was niet altijd rozegeur geweestwe hadden
ook slechte jaren af te sluiten, die menige zucht
aan den boezem ontlokten. Maar in goede en
slechte tjjden mijn »grootboek« hield ik trouw
bij. En wil ik nu, na dertig jaren, de geschie
denis van mijn huwelijksleven nagaan, dan heb
ik ze maar op te slaan, de bladzijden, en ben
er terstond in thuis. Wil ik weten, wanneer
ik van de eene naar de andere woonplaats ver
trok, wanneer onze August den arm gebroken
heeft, in welken zomer we een uitstapje gemaakt
hebben, mijn grootboek geeft over alle gebeurte-
7)
Mevrouw Bürger verstond het zich bij al de
huisgenooten bemind te maken. Ze had een vrien
delijk gelaat en een zachte stem, een stem, waar
tegen men zich om den warmen klank, niet kon
verzetten. Overigens was zij sterk, noch krachtig;
veeleer lag er over haar iets dat van lang lijden
getuigde, en dit gaf haar een invloed, waaraan
niemand zich onttrok. De bedienden voelden zich
door haar niet gedrukt, de kinderen in hun ge
wone doen niet gestoord. Ze was geen krachtige
persoonlijkheid, geschapen om groote veranderin
gen te maken en met sterke hand in verkeerde
dingen in te grijpenju, het ontbrak haar zelfs
een weinig aan authoriteit. Maar des te beter
gelukte 't haar weldadig te werken en dat bjjna
zonder opzet, en 't scheen dikwijls dat haar zwak
verzoek beter gehoorzaamd werd dan men 't een
flink bevel zou hebben gedaan. De beide knapen
hadden zich bij haar aangesloten, Todo, met zijn
zijn warm hart, zelfs innig. Ook Cola onttrok zich
niet aan haar zachten invloed, hoewel haar klein,
arm hart gesloten en eenzaam bleef, niettegen
staande de vriendschap, die langzaam tusschen
haar en Therese ontstond. Thesi was haar beste
medgezel en vriendin, in huis, in de kinderkamer
en op school.
Therese was gewoon geworden aan de zwijgende
Cola, ja, 't scheen zelfs dat deze aard van Cola
haar beviel.
»Van u laat ik me alles welgevallen,riep ze
uit, »gij zij t net als mama!«
Als mamaDat mooie woord trof Cola als een
slag. Waaraan herinnerde 't haar niet! Hoe dik
wijls hadden de huisvrienden haar met het oog op
de trouwlooze moeder 't zelfde gezegd. Was 't
waarheid geweest? Geleek zij op die vrouw, wier
naam in huis nooit meer genoemd werd? O,
als ze op haar geleek dan wilde zij alles uit
haar binnenste wegscheuren, wat op deze geleek
opdat zij niet eens zich zelf zou haten, zooals zij
haar thans haatte.
Maar Thesi, de goede kleine, had het anders
bedoeld. Op haar mama, de zachte, ziekelijke
vrouw, die voor elk vriendelijk was en door wier
hand het huisbestuur zoo goed geleid werd.
Op haar gelijkenO, wat vergiste Thesi zich
in haarHoe vergisten allen zich in haar. Ze was
niet zacht, niet vergevensgezind. Ze was een
kind, wien 't zelf niet helder was, waarom ze
leed, maar dat ze leed voelde Cola. Als zij van
verre staand toezag, hoe Thesi haar moeder om
helsde, als zij hoorde hoe deze haar liefkoosde,
dan voer er een troosteloos verlangen door haar
ziel en weerspannige tranen drongen in haar
oogen. Dan vluchtte ze naar haar kamer en
bleef daar alleen, Zoo vond Thesi haar op een
middag, na haar overal vergeefs gezocht te heb
ben. Ze was vroolijk als altijd binnengekomen,
maar had haar vroolijkheid op 't zien harer
vriendin ras verloren.
»Je weent Cola?«
Zonder op antwoord te wachten, wierp ze
zich naast haar, omhelsde haar en weende stil
met haar, terwijl ze door haar tranen heen tot
haar zei:
Heeft iemand je leed gedaan, Cola? Was ik
het? Niet! De jongens dus? Ook niet? Maar
waarom ween je dan? Kom, zeg 't! Of als je
't mij niet kunt zeggen, ga dan mee naar mama,
zij zal je troosten kom maar waarom
dan niet?«
»Ik kan niet; ik ivil niet getroost worden
»Cola mama heeft je lief
»Zij mag niet ik wil 't niet
»Wil je niet, dat mama je lief heeft ben
je boos op haar, zeg 'tCola! Waarom mag
mama je niet
»Ze is mijn moeder niet!«
Thesi zweeg getroffen; toen hief ze plotseling
het hoofdje op, en zag haar vriendin deelnemend
aan.
»Dat's waar,« zei ze trouwhartig, »maar je
mama is dood, en daarom
»Dood?« Cola wierp heur haar wild van 't
voorhoofd en staarde met groote oogen haar
vriendin aan. Wat zei ze daar? Dood? Dat had
men dus dit meisje verteld, omdat men haar
niet wilde zeggen, dat ze weggeloopen was. Dus
men noemde haar dood, en dat was niet bij haar
opgekomen, terwijl ze toch in waarheid voor
haar, heur vader en Kurt en Todo gestorven was.
O, was ze maar dood, dan hadden zij allen
haar nog lief gehad! Dood zijn ware beter ge
weest! Of 't was toch hetzelfde of ze leefde,
of, neen dood ware beter, en 't was goed
dat Thesi 't gezegd had. Van nu af wilde ze
gelooven, dat ze dood was, vast gelooven, en
niet meer boos zijn. Met dit besluit voelde
Cola zich rustiger, als ze sinds lang geweest
was. Ze volgde de kleine, luchthartige Thesi naai
de woonkamer en nam voor 't eerst sinds maanden
deel aan het spel, dat deze met de kinderen
speelde. En de drukte welke zij spelennoem
den, beviel haar, en ze schertste mee, en eens
klaps voelde ze dat Thesi haar omhelsde en
innig kuste.
»0, Cola, nu lach je mee! Ja, je hebt ge
lachen en nu zie je er heel anders uit, zoo mooi,
zoo stralend, zoo zonnig zijn je oogen
En ze had gelijk. Het lachen gaf dat kin
derlijk gelaat iets gelukkigs, stralends, dat het
wonderlijk ophelderde en mooi maakte, 't Gaf
haar de jeugd weer en de schoonheid der jeugd,
die ze zoo lang had gemist, Thesi had, terwijl
ze sprak, haar vriendin naar den spiegel getrok
ken en Cola zag haar eigen beeld, een slank
opgegroeid meisje met bruinen tint, langwerpige
oogen en een mond, waaraan men 't kon zien,
dat zij zelden lachte.
Boven het huis van mijnheer Winter zweefde
een ongelukkig gestarnte. De heer des huizes,
wiens schouders sinds lang meer en meer voor
over bogen, wiens blik droef en zwaarmoedig
geworden was, werd op een kouden winter-na-
middag door goede vrienden buiten kennis thuis
en dadelijk te bed gebracht. Men wist te ver
tellen, dat hij gedurende den middag op de beurs
van groote verliezen had gesproken, die hij ge
leden had, en dat hij, als door een bang voor
gevoel overvallen, twee zijner vrienden verzocht
had, hem naar huis te brengen. Op den weg
naar huis waren zij langer opgehouden dan ze
gedacht hadden, daar de hoofdstraat door de
wagens van een kunstenaars-vereeniging geheel
versperd was.
Winter had eenige keeren zwaar op den arm
van den hem begeleidenden vriend L. geleund,
en deze had niets kwaads vermoed, tot de oude
man plotseling zonder geluid te geven was in
eengezakt.
Of 't zien van een mensch in een dier wagens
hem zoo had aangedaan, of dat iets anders hem
zoo sterk had aangegrepen, men wist het niet
de wagens, die even hadden stil gehouden, waren
dadelijk weer doorgereden, en men haastte zich
den patiënt op te nemen en hem zoo spoedig
mogelijk naar huis te brengen. Er volgden
bange, treurige dagen en weken voor het gezin
van mijnheer Winter, want hjj herstelde niet.
Mijnheer Wendlin had met zeldzame geest
kracht en roerende trouw de leiding van alles
op zich genomen, en mevrouw Bürger deelde
met Cola de zorgen voor den kranke. De toe
stand duurde maanden lang, de lente kwam en
ging, de zomer kwam in 't land, dan de herfst,
en als de eerste sneeuw begon te vallen, ver
ergerde ook de zieke snel.
De in consult geroepen artsen wisten weinig
troostends te zeggen. De ziekte behoorde tot
die verraderlijke, welke in 't gemoed huizen, en
daar kon geneeskundige hulp niets baten.
De kranke moest liefderijk verpleegd, elke
zijner luimen bevredigd worden, elk voedsel, dat
hij verlangde, moest verschaft worden, maar
anders kon niets meer worden aangeraden.
Cola had met toenemenden angst naar de
uitspraak geluisterd en toen waren twee groote
tranen langs haar wangen gegleden. Hij wen-
schen, of luimen. HijDe arme gekwelde, wiens
oogen van bittere zorg schier schenen te breken.
Gewis, hij had zorgen, en de goedhartige, jonge
onderwijzer wist waarover. Cola zag 't aan het
opflikkeren van 't leven in de oogen van den
lensden
en Altena,
oiiiiiielerwaard.
Heye.