FEUILLETON.
M
V? SI 4.
ZATERDAG 24 AUGUSTUS
1889.
Maïs en anclere G-roenvoederpwassen
COLA.
Pi
voot;
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
Over morsige varkens.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijsper 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prjjsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs.
Door een gesloten overeenkomst met den
Uitgever zijn wij in staat, tegen inzending
der bonvoor slechts vijftig" cent franco
toe te zenden
AUG. GOFFART,
HANDLEIDING
VERBOUWEN EN INKUILEN
(het ensilagestelsel)
Ontginnen van Heidegronden.
Naar de 5e oorspronkelijke uitgaaf,
bewerkt door M. Romein.
Met 4 platen en 7 figuren in den tekst.
SST" De gewone handelsprijs voor niet-
abonné's is f 1.25.
Een stadsman was buiten gelogeerd.
Wanneer ge u eens vermakenwilt, gij,
die ten platten lande woont, vraag dan uw
neef uit de stad voor enkele daagjes buiten;
die stadslui kunnen geen radijs van knollen,
geen tarwe van spelt, geen rogge van gerst
onderscheidenhennip hebben ze nimmer
zien groeien en aardappelen zoeken ze aan
de boomen. 't Is hun niet kwalijk te ne
men waar zouden ze iets van 't tuinen ge
leerd hebben? Maar vermaken doet 't den
buitenlui toch, iemand in den tuin rond te
leiden, die op dat stuk een beetje groen is.
Een stadsman dan was buiten gelogeerd,
en had grooten schik in 't geen de natuur
daar wrocht. Ten zijnent groenden plant
soentjes, reepjes gras en boomen aan de
havenkant, alles met groote moeite en op-
30)
De vroegtrein, die Otto Waldorf uit En
geland had ingenomen, bracht zijn reizigers
met eenige vertraging op hunne plaats van
bestemming.
Waldorf was in zijn vaderland terug. Ver
moeid door 'treizen, met diep liggende oogen
en moede schreden, stapte hij uit het huur
rijtuig, dat hem vóór de deur zijner woniDg
had gebracht, en zag hij naar de vensters
op. Ze waren donker.
Hij ging langzaam de trappen op tot op
de tweede verdieping, opende zonder aan
te bellen met zijn eigen sleutel de deur en
trad binnen.
't Was avond. In de voorzaal brandde
een laag neergedraaide lamp. Zijn kamer
was donker. Hij tastte tot hij de deur vond,
belde en zei dat men hem licht zou brengen.
De vreugde, welke 't dienstmeisje wilde
toonen over zijn terugkomst, weerde hij af.
»Is mijn vrouw thuis?*
't Meisje antwoordde bevestigend.
>Zeg haar niet, dat ik thuis ben. 'k Zal
zelf komen.*
't Meisje ging. Hij bad gedurende de reis
doorgenomen alle scènes te vermijden; de
blijde zoowel als de treurige. Hij kende zijn
vrouw, kende haar hartstochtelijke uitingen
en vreesde in zijn tegenwoordige stemmiug
voor alle buitensporigheden.
Hij wilde niet dat de oude tooneelen van
vreugde zich zouden herhalen. Hij wilde
haar sidderende omhelziugen niet.
Hij had rust noodig, en als hij bij haar
binnen kwam, bedaard en zelf zonder op
winding, zou dat een weinig haar uitvallen
kalmeeren; sinds hij haar hartstochtelijke
offering van veel geld en onderhouden, doch
waarvoor de steelui geen grein sympathie
koesteren. Hier vond hij geen gemeente
tuintjes en perkjes, hier vond hij een eigen
tuin, in dien tuin bedden met allerlei nuttige
groenten en achterin een lap aardappelen van
de beste soort, 't Was hem een lust vroeg
op te staan en 't onkruid tussehen de zoo
nuttige planten te wieden. Groen was hij,
als alle steelui, maar hij had in een omme
zien de handigheid te pakken van 't wieden
en harken, van 't rooien der aardappelen
en 't opbinden der andijvie. Jammer, zei de
buitenman, dat zulk een kerel, voor boer
in de wieg gelegd, verdroogt op een kan
toor en in plaats van in Gods zonneschijn
te werken, zit te kwijnen in dompig lokaal.
Ge kunt denken, dat 't bij de bezichti
ging van dat alles niet bleef. Groenten
nu ja, ze moeten er zijn en aardappelen
men kan het niet zonder stellen, maar
't schoonste, 't heerlijkste troonde achter in
den tuin en dat moest hij natuurlijk spoe
dig zien. Tronen is eigenlijk 't woord niet,
want 't waren twee kostelijke varkens, over-
loopers, die daar geherbergd waren, en of
schoon sommige gekroonde hoofden zich
wel als dergelijke dieren aangesteld hebben,
zoover we weten, heeft nog nimmer zoo'n
veelvreter een troon beklommen. Al waren
't echter vorsten of prinsen geweest, de
familie had den logé uit de stad niet met
meer trots en zelfvoldoening naar hun ver
blijf kunnen geleiden.
Nu, die trots was te plaatsen. Wanneer
men twee biggetjes, zoo groot als katten,
met veel zorg en moeite voedert en oppast,
ze den langen, kouden winter doorhelpt en
met geld en goede woorden eiken dag een
massa voedsel bijeengaart; wanneer men dan
dagelijks ziet dat men vordert en de dieren
liefde niet meer kon beantwoorden, beschaamde
die hem.
Arme HeleneTerwijl hij daar zoo stond
in zijn eigen huis, in 't huis, dat hij zelf
eens uit liefde tot haar met geluk en hoop
en blijdschap had opgevuld, doortrilde hem
een afkeer, nu hij er aan dacht, dat hij
haar moest ontmoeten. Hoeveel lichter zou
hem dat geweest zijn, als ze hem wat min
der had lief gehad.
Hij verkleedde zich in zijne kamer en ging
toen door de gang naar de kleine woon
kamer van Helene.
Hij had de deur geopend en zag naar binnen.
't Kleine, nette vertrek werd verlicht door
een lamp, die op een zijtafeltje stondop
de kanapee rustte een vrouw.
Ze sliep, en uit haar afhangende hand was
een boek gevallen, dat open op 't tapijt lag.
Waldorf trad de kamer in en naderde de
slapende.
Ze had gelezen en was daaronder in slaap
gevallen, zooals, nu ze zooveel alleen was,
zoo dikwijls gebeurde.
Arme vrouwLezen en niets anders dan
lezen, 't Was haar eenige verstrooiing ge
worden. Vroeger had ze bezoeken gemaakt
en ontvangen, en den kring, waarin ze leefde,
bezield door haar persoonlijkheid. Nu was
dat alles voorbij. Gezelschappen bekoorden
haar niet meer, genoegens lokten haar niet
meer, de scherts en de oppervlakkige ge
sprekken der menschen schenen haar leeg
en zonder beteekenis. Wat gaf haar de ver
strooiing wat het uitwendige aangaat, nu
ze innerlijk hongerde.
Waldorf wist, dat haar geest gebrek leed
en kon haar niet helpen. Lezen, dat was
nog 't eenige, dat de herinnering, die haar
pijnigde, en 't verlangen naar 't geen ze ver
loren had, kon verdooven. Ze had veel ver
loren. Waldorf wist eerst thans, hoeveel.
Ware zijn hart haar trouw gebleven, al 't
andere zou ze hebben kunnen vergetennu
was ook dat voor haar verloren en daardoor
in kracht en zwaarte toenemen, terwijl hun
gezondheid niets te wenscben overlaat, of
schoon uit bijna alle oorden van 't vader
land mistroostige berichten omtrent de var
kensteelt de rondte doen, dan is zulk een
voldoening te begrijpen.
De stadsman nam alles nauwkeurig in
oogenschouw.
Daar was van den tuin door een planken
heining een stuk afgeschoten, ter grootte
van ongeveer 24 M2, zes bij vier; aan de
rechter zijde grensde het aan de schutting
van den tuin, aan de achterzijde aan de
sloot die dezen begrensde. Tegen de schut
ting was een hok getimmerd, dat tegen den
tijd van 't vetmesten in twee deelen kon
verdeeld worden, voor elk een mesthok.
Het hok had aan de tuinzijde een uitgetim-
merden trog, die met een deksel gesloten was.
»Zie je,« zei de eigenaar, »ik hou er van
om de dieren frissche lucht te gunnen,
daarom geef ik ze een ruimen loop en om
dat ze zich, bij warme dagen wat zouden
kunnen opmonteren, heb ik den slootkant
zeer schuin gemaakt, zoodat ze gemakkelijk
een bad kunnen nemen. Wacht, ik zal ze
er eens injagen.
Hij deed al zijn best de groote dieren
in 't water te drijven, maar ze hadden er
niet den minsten trek toe, en bleven liever,
in het slijk gezonken, liggen droomen.
In het slijk ja, tot zijn verbazing zag
de stadsman dat de z. g. loop door de re
gens der laatste dagen, herschapen was in
een zwarten modderpoel, waarin de var
kens tot hun knieën inzonken. In dien
poel lagen aardappelschillen, bloemkoolbla
ren en ander afval, klaarblijkelijk over de
heining zoo maar neergesmeten, 't Lag daar
alles in stillen vrede verspreid om de vier
voeters op hun wandeling of gedurende hun
was ze dubbel verlaten.
Ze sliep. Haar borst ging rustig. De man
zag op haar neer. In den slaap zag men dui
delijk de lijnen der veroudering in 't eens
zoo schoone gelaat. Helene was oud ge
worden, trots de rijke volheid harer gestalte,
die nog immer schoon was.
Haar oogen waren gesloten't gelaat zag
er stil en ernstig, maar een weinig vergramd
uit. Waldorf kende het onrustige, onstand
vastige dat er in 't schitteren dier oogen
lag, en 't was hem aangenaam, dat hij een
weinig tot zich zelf kon komen, eer die
oogen hem weer aanzagen. Hij bleef rustig
in 't midden der kamer staan, besluiteloos
overwegend, of hij gaan, dan wel haar ont
waken hier zou afwachten.
Zijn nabijheid stoorde haar slaap. Onder
den blik zijner oogen sloeg ze de hare op,
en met een jubelkreet was Helene Waldorf
opgesprongen en den man om den hals ge
vlogen.
Ze was lang, zoo lang, dat heur haar
zijn voorhoofd aanraakte. Haar armen slin
gerden zich, alsof zijn nabijheid heeling en
redding uit een vreeslijk onheil bracht, om
zijn hals vast. Haar gansche wezen scheen
bezield te zijn door hartstocht en ingehou
den gloed.
Ze kuste hem, zonder te spreken, de wan
gen, het voorhoofd, den mond, en toen eerst
voelde de man, dat ze weende.
Een onuitsprekelijk medelijden overmees
terde hem. Hij hield haar in zijn armen,
de nog altijd schoone vrouw, de vrouw, die
hem eens als de begeerenswaardigste van
haar geslacht was voorgekomen; hij voelde
haar sidderen, hij zag de opwinding, die
zijn komst had veroorzaakthaar oogen
fonkelden, en hij, hij moest zich dwingen
haar teederheid te bewijzen. Verwarde beel
den stegen voor hem op.
Op de plaats, waar heur blond hoofd lag,
had voor twee dagen een ander betoove-
render donker hoofd gerusteen meisjes
siësta nog een versnapering te gunnen.
Den blik in het hok overtuigde hem dat
't aldaar niet veel beter was. Hjj zag daar,
behalve 't genoemde, tussehen het slijk ook
stroo liggen en steenen, vermoedelijk door
de varkens uit den grond gewoeld. Er kwam
een duffe, den adem belemmerende lucht
uit het hok, zoodat 't niet geraden was
langer dan een oogenblik den neus naar
binnen te steken. De voederbak was ledig,
doch de wanden waren een vingerdik be
zet met zemelen, en 't overschot van allerlei
ander voedsel, dat er alles te zamen aan-
gedroogd zat.
»Wel, wat zegje er van?« vroeg de
eigenaar.
De man uit de stad stak een sigaar aan
en trok geweldig, tot hij eindelijk tussehen
twee rookwolkjes sprak: »ik vind het on
uitsprekelijk vies!«
»Ja, dat dacht ik wel, maar daar hebt
jelui in de stad geen verstand van, boe
zoo'n varken wordt groot gebracht. Dat
wroet maar het liefst in den grond en is
niet meer in zijn schik dan wanneer het in
den modder kan rondboemelen. Je moet ze
niet vergelijken met jelui schoothondjes
Een varken is nu eenmaal een morsig beest
welnu laat hem dan morsen, zooveel als
hij kan!«
»Mijn beste neef,« zei de stadsman, »sluit
je varkens eens op, neem aan deze zij het
hek weg en geef je twee kleinsten permissie
hier vrij te spelen. Wat zal er gebeuren?
Over een half uur zitten ze allebei in den
modder te ploeteren als de vuilste biggen.
Zou je vrouw dan ook zeggen ze zoeken
het vuil zelf op, laat ze derhalve maar spar
telen, 't is blijkbaar gezond voor ze?
Neen, niet waarEn zoo min als 't voor
een mensch goed is in de onreinheid zich
rond te wentelen, evenmin is het dat voor
een dier, zelfs voor een varken. Dat een
varken een morsig dier is, is een sprookje
't welk de menschen elkaar navertellen. Het
is even als elk ander dier vuil, zoolang wij
er geen hand naar uitsteken. En de sloot
daar, waarin ze baden kunnen bah, zie
je daar links en rechts die schilderhuizen?
Meer behoef ik je niet te zeggen om op
de frischheid van 't water wat af te dingen.
En het eten, dat in den loop ligt gestrooid,
denk je, dat dit in rottenden toestand op
gegeten, 't varken goed doet? En dien aan
gebakken trog, zou je niet meenen dat 't maal
daar een bijsmaakje door zal krijgen?
»Maar lieve hemel, neef, ik kan ze toch
geen paleis geven en uit schotels laten eten?
En zien ze er niet patent uit?«
»Ze zien er patent uit, daar is niets tegen
te zeggen; maar dat neemt niet weg dat
ze er waarschijnlijk nog patenter uit zou
den zien, als ge ze op een andere manier
behandeldet. Je hebt me zelf gezegd dat van
de 14 varkens, die je gemest hebt, er 4 ge
storven zijn, dat is bijna 30 percent; veel
te veel, naar mij dunkt. En een paleis
dat nu is niet noodig. Als 't aan mij stond,
liet ik hier in den loop een vloer metselen,
een afloopenden vloer en in 't hok even
eens. lederen dag zou ik dien schoon ma
ken en met versch stroo bestrooien. Het
hok moest veel grooter worden en liefst liet
ik over den loop ook een dak bouwen. Het
hok zou ik rondom van kleppen voorzien
om goed te luchten. Ik zou me twee losse
troggen aanschaffen, om ze om beurt te ge
bruiken en danig schoon te maken. Het
zou ook niet kwaad kunnen om de dieren
een paar malen in de week flink te schrob
ben en den vloer met carbolwater te boenen.*
Zoo sprak de stadsman, doch hij werd
borst had zich tegen hem aangevlijd, zooals
thans die weelderige vrouw deed; en zoo
als nu haar armen hem omstrengelden, zoo
hadden ook Cola's armen
Bij die herinnering kwam er een soort
van bedwelming over dien man. Hij maakte
de handen zijner vrouw los van zijn hals
en zette zich met haar op de sofa, waarvan
zij was opgestaan.
Ze zag hem met haar vurige, onrustige
oogen aan.
»Wanneer ben je gekomen, je hebt geen
tijding gestuurd. Hoe gaat 'tje? Spreek,
spreek! Mijn brief heeft je niet gekwetst,
God zij dank, dat je weer hier bent!«
Onder hare woorden hoorde hij een an
dere stem, die eenigszins op de hare geleek,
docht hem; en zij zelf, was niet in de manier,
waarop ze hem aanzag, iets eenders, trots
de verschillende kleur van beider gelaat?
Terwijl 't beeld van Cola duidelijker en
levendiger voor hem verrees, terwijl de her
innering, die hij wilde ontvlieden, hem meer
en meer omgaf, hoorde hij Helene's liefdes
woorden met een gevoel van beschaming aan.
Ze stond hem thans verder, ze was zijn
hart vreemder dan ooit. Hij wilde haar van
zich wijzen, haar opmerkzaam maken op
haar vrouwenwaarde, die ongevorderde tee
derheid nooit mag bewijzenmaar toen
overviel hem eensklaps weer dat groote ge
voel van medelijden.
Arme, niets vermoedende vrouw! Hoe
arm was haar leven, hoe onzeggelijk arm
Wat zij had bezeten, 't was haar stuk voor
stuk, blad voor blad ontgleden; ze bezat
in dit uur niets meer, Waldorf gevoelde 't,
volstrekt niets meer. De weelderigheid harer
gestalte, eens haar grootste bekoorlijkheid,
had door een geringe overmaat, die haar
gang iets zwaars gaf, de aantrekkelijkheid
verloren, en 't volle haar, haar schoonste
sieraad, was aan de linkerzijde van den
schedel tot aan den slaap vergrijsd, zoodat
het geheele hoofd een aschkleurigen tint
kreeg, die 't gansche gelaat iets kleurloos' gaf.
Waldorf dwong zich haar aan te zien,
zich aan haar aanblik weer te gewennen.
Hij wilde haar liefkoozingen met zachte lief-
koozingen beantwoorden, maar toen hij den
arm om haar legde, werd 't hem eensklaps
onmogelijk. Cola's beeld stond ongeroepen
in zijn donkere schoonheid voor zijn geest
hij zag haar blik, zoo trotsch, zoo vol over
geving, zoo klagend
Hjj had de vrouw, die naast hem zat,
wel van zich willen stootenmaar neen
Ze was dubbel, drievoudig beklagenswaard,
daar haar heur eigen kind de liefde ontroofd
had. En toch niet zooDie vrouw was de
verraderes geweest, de verraderes van haar
eigen kind. Als zij hem niet gevolgd was,
als zij gebleven was, gebleven in heur huis,
dat haar alles bood, gebleven bij dat don-
keroogig kind, dat haar moeder* had ge
noemd, dan zou ze haar kind thans niet
in den weg staan als een indringster, dan
had zij 't leven van dat schoone schepseltje
niet ellendig gemaakt, dan had ze der jeugd
haar recht gelaten, dan stond ze heden niet
als een verouderende, onbeminde vrouw met
haar ongevraagde liefdesuitingen naast hein.
O, wat stond ze hem eensklaps tegen
Hoe haar blik vol liefde, vol verlangende
liefde hem kwetste en walgdehoe oud
scheen ze en hoe leelijk!
Jonge wenschen in een oud gelaat!
In Cola's brief was een uitdrukking ge
weest, die hij thans begreep. »Als ik aan
haar denk, haat ik haar!« Hjj verstond
haar gevoel. Hjj deelde 't bjjna. De liefde,
die Helene hem bewees, stond hem tegen:
hjj had haar liever hard en vol verwjjt gezien.
Hij kon thans Helene niet aanzien. Hij
wendde zich af; wendde zich vo,u haar, die
hjj had willen troosten, tot wie hij om troost
was gekomen, die hem met groote, vurige
oogen aanzag en die, hjj voelde 't, door
zjjn koude leed.
(Wordt vervolgd.)
I
e Langstraat en <le
onimelerwaard.
Ter bevordering eener algemeene versprei
ding onder Landbouwers en veehouders.
tot het
van
ook met betrekking tot het
IV.