ONDERZOEK. FEUILLETON. Kolonel Ramon. Jtë 829 WOENSDAG 16 OCTOBER 1889, Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsp rjj s: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct, Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs. Een van de meest hopelooze ziekten is de tering. We kennen ze allen; er zijn bijna geen familiën, die haar niet een offer gebracht hebben; er zijn er, onder welke ze als familiekwaal moordend woedt. Bloeiende kinderen, schoone maagden, hoopvolle jon gelingen, krachtige mannen en vrouwen we hebben ze zien wegkwijnen en wegdra- gen als hare offers. In den regel zijn die bloei en die kracht slechts schijnbaar ge weest; de doodeljjke ziekte had reeds haar prooi uitgekozen, vóór het ongeoefend oog der omstanders daarvan iets gewaar werd. Sedert onheugelijke tjjden strjjdt het menscbdom tegen deze ziekte, die een ze- Ie deel der menschen doodt. Met alle middelen, die de wetenschap aan de hand doet, met tal van kwakzalverijen, met be zweringen en tooverkunsten is men haar te ljjf gegaan, doch ze heeft haar gebied niet noemenswaardig zien verkleinen. De kamp begint gewoonlijk niet vóór ze vasten voet in 't lichaam genomen heeft, en ieder weet uit zijn uitvaring, hoe zelden ze dan tot staan komt. De meest voorkomende want alle tering is niet dezelfde en draagt, al naar het or gaan waarin ze woekert, een afzonderlijken naam is de longtering. Men zou ze kunnen noemen een verettering der longen. Toen in het jaar 1882 Koch ontdekte, dat deze verettering veroorzaakt werd door een massa kleine, levende wezens, bacillen £ge- t noemd, werd de hoop verlevendigd op ge nezing der tering. Men behoefde immers nu nog maar te zoeken naar een middel om deze bacillen te dooden en de tering was uit de rij der ziekten verdwenen. Die hoop is tot heden jjdel gebleken. Het vergif, door 't welk de teringbacillen gedood worden, is niet gevonden en zal naar alle waarschijnlijkheid nimmer gevon den worden. Intusschen is de teringbacil het voorwerp van aanhoudende studie der geleerden ge bleven en staat het vast, dat deze nergens kan ontwikkelen en zich vermeerderen dan alleen in 't menschelijk of dierlijk lichaam. Andere ziektekiemen blijven in leven, b. v. in rottend vleesch of zieke aardappelen, de kiem der longtering behoeft daartoe een be paalden warmtegraad, die alleen het dierlijk lichaam geven kan. Het is thans door de wetenschap ontwij felbaar vastgesteld, dat alleen levende, bloed warme lichamen de vermeerdering der ge noemde bacillen begunstigt. Op welke wijze dat geschiedt? Door 't hoesten en opbrengen van 't geen in de longen en luchtpijp opgehoopt is. Dat klinkt zoo eenvoudig en natuurlijk, alsof men 't altijd geweten heeft en er zich verder niet over behoeft warm te maken. En toch ligt in deze kennis het middel om de verwoester van 't menschelijk geslacht, de longtering, te bekampen. Men heeft eerst proeven genomen of ook de lucht, door longlijders uitgeademd, ba cillen bevat en overbrengt. In dat geval kon men verdere moeite sparen, want waar zijn geen teringlijders? Dan ware geen enkele gesloten ruimte te vertrouwen, geen kerk, schouwburg, school enz., en er zou geen middel overblijven om zich te vrij wa ren, dan de lijdenden af te zonderen, en hoe zou 't mogelijk zijn een zevende deel van 't menschdom te verbannen Men zij echter gerust. Na moeitevolle en en gevaarlijke onderzoekingen is gebleken, H ooo0coo -J— 3) Ah zoodacht ik, de steel is veranderd, maar de bijl is dezelfde gebleven. Hoeveel bloed is er sedert de dagen der Tolteken nutteloos op dezen grond gestort, die een aardsch paradijs zou kunnen zijn, zonder. Neen, maar, 't is te gek om in een sloot te gaan zitten filosofeeren. Ik laat dus mijn overweging varen en tracht mij uit de schuilplaats te trekken, waarin het toeval mij tot mijn geluk had geworpen. Heeft inen Négrété gevangen genomen vroeg LI ave. >Neen, generaal; hij is gevlucht naar den smallen weg van la Perle, en hem te ver volgen zou geljjk staan met onze soldaten een voor een te laten doorschieten.* »En de kolonel »Niemand heelt hem gezien. Zoodra de zon opkomt, moet de eerste maatregel zijn af te kondigen, dat er tien duizend piasters als belooning zullen ge geven worden, aan hem, die hem dood of levend zal overleveren.* Hoewel een kneuzing aan het been mij veel pijn deed en mij belette den steilen kant der sloot te beklimmen, hoe graag ik dit ook had willen doen, zoo kon ik een beweging van ontzetting niet weerhouden, toen ik die oproeping om voor gehei men verklikker te spelen, hoorde. Die ko lonel Ramon was een dapper soldaat; ik had hem in het vuur gezien, en ik dacht niet na over de onvoorzichtigheid, die hem er toe geleid had de stad weer binnen te treden, op het oogenblik, dat hij in twee sprongen een naburig veld met suikerriet had kunnen bereiken en van daar, de bos- knechten mij bij mijn kraag, en, zonder acht te slaan op mijn uitleggingen, sleepten ze mij naar den staf-majoor. >Een gevangene, generaalriepen zij beurtelings. »Een oogenblik, heeren,* zeg ik, terwijl ik adem schep. »Mjjn hemel! dokter, wat doet gij hier?* vraagt mij de generaal en reikt mij de hand, toen hij op mij was toegereden. >Niets tot mijn spijt,* antwoord ik, »en ik moet u bekennen, generaal, dat ik liever thuis zou zitten.* iMaar dient gij dan de vijanden der natie?* »In de eerste plaats dien ik God, zooals uwe medeburgers zeggendan de wetenschap, als men er mij den tijd toe laat. Verbeeld u, dat ik aan dat opstel over de Tolteken werkte, waarvoor gij vroeger wel hebt willen iHeeft kolonel Ramon deze post niet ge commandeerd?* vroeg mij de generaal, mij in de rede vallende. iJa wel; ten minste, ik meen het te heb ben hooren zeggen.* lEen blond man; kent gij hem niet?* >Ik heb hem drie maal gezienmaar reeds de eerste keer heb ik deze bizonder- heid bij hem waargenomen.* »Naar welken kant is hij gevlucht?* lOp mijn eer, generaal, als gij mij vroegt, hoe ik, die nu tot u spreek, er toe geko men ben in die sloot te gaan huizen, dan zou ik moeite genoeg hebben om u dit uit te leggen; bedenk, indien...* ilk begrijp u reeds, dokter, tot ziens.* De generaal vertrok in galop, en ik richtte mjjn schreden naar mijn woning. De straten waren nog eenzaam en de deuren gesloten. Niet wetende, dat alles reeds geëindigd was, hield ieder zich verborgen achter de tralies van zijne vensters. ils hjj al gekomen?* riepen diegenen, die mij herkenden. dat de uitgeademde lucht van teringlijders volkomen vrij is van bacillen, d. i. van de kiemen der ziekte. Hoe komen deze dan van het zieke lichaam in het gezonde? Deze kiemen, ofschoon, zooals we reeds zeiden, tot ondergang gedoemd buiten het lichaam, hebben nogtans de eigenschap van in drogen toestand, maanden lang te kunnen voortduren. Ze ontwikkelen dan niet, noch vermeerderen, doch ze blijven bestaan en zetten daarna in eenig lichaam, komende, hun vernielingswerk voort. Bij de vele gevallen van teringlijders is 't niet noemenswaardig in aanmerking te ne men, die, waarbij de ziektestof regelrecht over geplant is, zooals b. v. geschieden kan, wan neer een zieke op den mond gekust wordt, wanneer 't eetgerij gemeenschappelijk ge bruikt wordt, of een gebruikte zakdoek blijft zwerven en in handen van kinderen komt. Toch moge men tegen al dergelijke ge vallen op zijn hoede zijn. De stof, door teringlijders opgebracht, die is 't, welke de ziekte verbreidt. Dr. Cornet te Berlijn, heeft dat ontwij felbaar zeker aangetoond. Hjj redeneerde aldusdaar longtering het meest voorkomt, schijnen de longen het meest gevaar te loopen van te worden besmet en moet alzoo aangenomen worden, dat de lucht het smetgift overbrengt. De lucht nu kan dit gift alleen meedragen als stof en deze stofjes moeten aldus bacillen bevatten. De aanwezigheid dezer kiemen en hunne eigenschappen kunnen slechts daardoor aan 't licht komen, indien dit stof, zeer voor zichtig in 't dierlijk lichaam gebracht wordt. Brengt dit stof, dan longziekte voort, zoo is de onderstelling bewezen en bevat het de gevreesde bacillen. Cornet had een patient, wiens moeder aan bloedspuwing stierf. Hij zelf was een paar jaar lijdende aan tering, woonde met twee broeders samen, waarvan de een hoestte. Toen hij nog werkte, was hij coupeur in een corsetfabriek, en bij onderzoek bleek 't den geneesheer, dat vóór hem, in 't zelfde lokaal een werkman gezeten had, die aan keeltering was gestorven en gewoon was op den grond te spuwen. Cornet ging naar de fabriek, wreef het stof van een der wanden af, alsook van de randen op en onder de werktafels. Hij bracht dit in drie dieren. Twee stierven spoedig aan buikvliesontsteking, het derde leefde nog veertig dagen en had een menigte ba cillen in de longen. Bij dit geval zou men allicht redeneeren de moeder leed aan bloedspuwingen, ergo draagt de zoon de kiem der ziekte met zich. Toch heeft Cornet bewezen, dat de smet stof zeer waarschijnlijk van buiten kwam. Niet de erfeljjkheid draagt de schuld, maar het gedroogde speeksel des gestorven werkmans. Dezelfde uitkomst heeft Cornet gekregen met stof, bij elkaar verzameld in een wo ning van welgestelde lui, waar de man aan longtering leed. De dieren stierven en bjj onderzoek vond men teringbacillen in lever, milt en longen. Uit deze onderzoekingen het zijn er slechts twee uit een groot aan tal volgt, dat een teringljjder de kamer vergiftigt en bijgevolg gevaarljjk wordt voor gezonden. Treffend is het, dat Cornet ook proeven nam met stof, in ziekenhuizen verzameld zonder dat de dieren, hierdoor aangetast werden. De oorzaak dezer verschijning is zeer een voudig. Teringlijders, welke de voorzorg nemen, noch op den grond, noch in den zakdoek spuwen, maar dit steeds doen in een daurvoor bestemd voorwerp, brengen geen bacillen in hun omgeving. Men kan daarom in ziekenkamers niet te veel waarde hechten aan frissche lucht en volstrekte reinheid. Wanneer ze in dit op zicht te wenschen overlaten, bljjft de tering ljjder in een atmosfeer, die hem voortdu rend nieuwe ziektestof in de longen voert. Het tot heden raadselachtig verschjjnsel dat in een familie alle leden, de een na den ander aan tering sterft, terwjjl in een andere de ziekte zich tot een enkel lid bepaalt, is door Cornets onderzoek opgeklaard. In de eerste faalt het aan reinheid, terwjjl in de tweede met alle uitwerpselen voorzichtig wordt omgegaan. Wat van de laatste op den grond komt, of in doeken, verdroogt en vervalt in stof. Deze stofjes vormen het vergif. Dringen deze stofjes in gezonde longen, dan kunnen ze weinig kwaad en worden weer langs den natuurleken weg verwjjderd. Doch zjjn de luchtwegen minder sterk, of gewond, zoo zetten de bacillen zich vast, ontwikkelen, vermeerderen en zjjn de oor zaak van tering. Bij droge winden, in 't bjjzonder bij oos tenwind, drogen die voorwerpselen eerder dan bij westewind en verstuiven spoedig. Wie zal zeggen, hoeveel bacillenbevattende lucht boven de groote steden zweeft? Dat is zeer zeker, dat de oostenwind veel lon- genljjden veroorzaakt. Men meende vroeger dat 't de wind was, de ware oorzaak is 't bacillenstof. Dit onderzoek in zake longtering, door Koch, Cornet e. a. ingesteld, geeft dus wel geen middel aan de hand om de kiemen te dooden, die in 't menseheljjk lichaam reeds »Zeg, dokter, weet gij of de troepen geld hebben »Ik geloof van niet.« Zjj, die nijj vroegen, schudden het hoofd; zij voorzagen een gedwongen leening, en volgens de uitdrukking van generaal Négrété ontbrak het hun aan i vaderlandslievendheid. Juist op dit oogenblik trok een troep overwinnaars dicht langs mij heen. Twee corporaals liepen te praten »Men heeft hem ineengedoken gevonden onder een strooschelf,* zeide de een. iHeeft hij zich verdedigd?* iNeen.* iWie is toch gevangen genomen?* vroeg ik. Kolonel Ramon, heer; spoedig zal hjj dood geschoten worden.* Kolonel RamonIk herinnerde mjj, dat hjj vrouw en kinderen had; 'twas zonder twijfel om hen vaarwel te zeggen, dat hij weer in de stad gekomen was, in plaats van te vluchten. Arme kolonel! Maar hiervan ben ik zeker, dat hjj moedig zal weten te sterven. III. De vrjjzinnigen bezetteden de stad, nu drie weken geleden, en juist had de nieuwe bevelhebber de vaderlandschlievendheid der aanzienlyken op de proef gesteld door van hen verscheidene duizenden piasters te >lee- nen* onder waarborg van het gouvernement. Het einde van Juni naderde; de warmte, ondragelijker nog dan gewoonljjk, ont zenuwde den mensch, en ieder snakte naar het regengetjjde. Négrété, die nu onze vjjand was geworden, stroopte de omstreken van Puebla af. Kolonel Ramon, die niet gevangen genomen was, zooals het gerucht zeide, had dus niet kunnen gefusileerd worden. Volgens alle waarschijnljjkheid ging hjj voort, de ruiterjj van zjjn ouden chef aan te voeren, hoewel zjjn naam op geen enkel rapport voorkwam. De groote verbittering der vrjj- oorzaak dan zjjn dapperheid en zjjn mili tairegaven. Door de behoudsmannen een held genoemd, stond hjj bjj de vrjjzinnigen bekend als een gevaarljjk man, wien zij niet konden vergeven, dat hjj hen twintig maal geslagen had. Dank zjj de tijdelijke rust, die de stad genoot, had ik mjjn nachte- ljjke studiën over de Tolteken hervat, en zat ik voor mijn schrjjftafel, toen de klopper op mjjn deur neerkwam. Iemand die zich vergist, dacht ik. Toch niet; mijn Indiaansche bediende, die op de vloersteenen in den gang sliep, sprak door het deurvenstertje. »Een caballero vraagt u te spreken, heer,* sprak hij met spoed binnentredende. »Wat dui.... Meld mjj eerst, wie dat is, hernam ik. »Ik ken hem niet; hij zegt, dat hjj ziek is en u wil spreken.* »Doe open en laat binnenkomen.* Nauwelijks had ik dit bevel gegeven, of een man van hooge gestalte, het hoofd be dekt met een hoed met breeden rand en met een grijzen mantel omhangen, verscheen. »Goed! dacht ik, zeker een struikroover die een kogel heeft ontvangen, en zich nu heimeljjk wil laten verbinden.* De bezoeker legde zjjn valschen baard af wild vloog ik overeindkolonel Ramon stond voor mjj. »Ik weet, dokter! sprak hij tot mij, dat men op uw rechtschapenheid en menschlie- vendheid kan rekenen.* Ik boogverstomd als ik was, wist ik niet te antwoorden. Wilt ge mjj vergezellen?* hernam de kolonel. »Ik wil u naar drie arme schepsels brengen, die mjj dierbaar zjjn en die ljjden.* »Ik ben tot uw dienst, kolonel. »Geef mjj dien titel niet,* zeide hjj en schudde het hoofd; »die kan mij thans het leven kosten, en ik heb voor menschen- levens te zorgen.* Vooraf moet ik u zeggen, dokter,* sprak de kolonel, terwjjl zjjn stem licht beefde, idat ik uwe zorgen in vele maanden mis schien niet zal kunnen betalen.* »Doet er niet toe, heer, ik Luister nog evenik zal u bij mjjn vrouw en kinderen brengen; er zullen ge neesmiddelen noodig zjjn, en terwjjl mjjn hoofd 10,000 piasters waard is, bezit ik geen enkelen stuiver.* Ik opende een klein bureautje, waarin zich eenige stapeltjes piasters bevonden. iNeem zooveel gjj noodig hebt, kolonel; gjj zult er mjj mede gelukkig maken, zeg ik.« De oogleden van mjjn ondervrager vielen over zjjn oogappelshet kwam mjj voor, dat zjjn oogen vochtig werden. Met bevende hand greep hjj een der geldstapeltjes, liet het in den zak van zijn vest glyden, datzelfde blauwe vest met zwart passement, dat hjj bjj den generaal en bjj de sloot droeg. >Op mjjn eer*, zei hjj, terwijl hjj een kruisteeken maakte, »ik of de mjjnen zullen u eenmaal het brood teruggeven, dat gjj ons thans verschaft. Hjj wikkelde zich in zjjn mantel, nam zijn vermomming op, en vjjf minuten later bevonden wjj ons in de voor stad Pichocalco. Op het oogenblik dat wjj ons in een steegje begaven, naderde ons een nachtwaker met hellebaard en lantaarn ge wapend. Gezegend zjjn de oogen die u zien, dok ter,* riep hjj uit, toen hjj my herkende; »ik zal u geleiden.* iGeef u die moeite niet, beste Geronimo, ik ben reeds bjj na bjj mjjn doel.* Wie is er dan ziek?* vroeg hjj en richtte het schjjnsel van den lantaarn op den kolonel. iMjjn vrouw,* antwoordde deze op ruwen toon. ilk zal u weer naar uw huis geleiden, dokter, kom laat ons gaan.* iDat is onnoodig,* hernam ik, iik zal niet voor het dag is naar huis gaan.* van en Alteiin, (Ie Langstraat en de [iiiiiiinelenvaaii

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1