WOENSDAG 8 JANUARI.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
1890.
*Ai? 853.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Terwijl van verschillende zijden tal van
waarschuwende steramen opgaan tegen de
rustige rust, waarin het depar temen t van oorlog
gedompeld ligt, stemmen, die om algemeenen
dienstplicht vragen en andere, die eenvoudig
vragen om een betere ordening der tegenwoor
dige toestanden, gebeurt noch het een, noch
het ander. Tindal die klaar en duidelijk
heeft aangetoond, dat ons land volstrekt
onbeschut ligt, zoomin als de bond voor
alg. dienstplicht kunnen gehoor vinden.
De begrooting is aangenomen zonder noe-
menswaardigen tegenstand. Er zal natuur
lijk weer iets onderzocht worden en een of
andere kleinigheid veranderd, doch de hoofd
zaak, onze weerbaarheid zal dit jaar even
zwak blijven als 't vorige.
Zoo ergens hebben wjj groot belang bij
den vrede. Indien er oorlog komt, en een
der groote naburen slaat zijn oogen op ons,
dan zijn we binnen ongeloofelijk korten tijd
ingepalmd. Alleen in het geval dat ze ons
ruim tijd laten tot het oproepen der dienst
plichtigen en het inundeeren onzer gron
den, bestaat er gegronde hoop ze op een
afstand te houden. Doch wie zal zoo dwaas
zijn ons daartoe gelegenheid te geven? De
vijand kent onze stelling even goed als de
kundigste officieren onzer armee en zal zulk
een domheid zeker niet begaan.
En inmiddels gaan de groote mogend
heden voort zich toe te rusten tot den
oorlog. Niet in zenuwachtige haast, alsof
de vrede morgen of overmorgen stond ver
broken te worden, maar geleidelijk schrijden
ze voorwaarts op de baan, die naar volks
wapening voert.
't Is voor Nederland volstrekt niet on
verschillig wat over de grenzen geschiedt.
Niet alleen hebben wij groot belang bij
't geen daar op 't gebied van handel, scheep
vaart en nijverheid plaats vindt, ook de
wijze, waarop onze groote buren hun land
weerbaar maken, gaat ons direct aan. Elke
stap in dien zin is een les voor ons. Inzon
derheid de enorme toeneming van levende
strijdkrachten doet ons zien, dat 't hun in
tijd van nood op geen duizenden aan zal
komen om ons kleine land een gedwongen
neutraliteit op te leggen.
Daar is nu b.v. Frankrijk, dat tegen het
Duitsche rijk opbiedt. Sedert 1872 bezit
Frankrijk een legerwet, waarbij algemeene
dienstplicht is ingevoerd. De wet is eigen
lijk een overgang naar een strengere, die
verleden jaar is aangenomen en bekrach
tigd en thans in werking is getreden.
De oude wet behelsde n.l. te veel uit
zonderingen op de algemeenheid en stelde
den diensttijd te kort. Twintig jaren sol
daat zijn, is nu in onze oogen wel niet
zoo heel kort, doch als men zich plaatst
op het standpunt onzer hedendaagsche vrede
lievende krijgslieden, dan eischt de nood
een langeren diensttijd.
Iedere Franschman dan was 20 jaren
soldaat en wel vijf jaren in werkelijken
dienst, daarna vier jaren in de legerreserve,
vervolgens vijf jaren bij de schutterij of de
landweer (territori-alarmee zeggen de Fran-
schen) en eindelijk nog zes jaren in de
schutterij reserve. De dienstplichtigen waren
derhalve in vier groote groepen te verdeelen,
die te zamen 20 jaren lang hun vaderland
militaire diensten hadden te bewijzen.
Deze groepeering is door de jongste wet
in stand gehouden, maar het totaal der
dienstjaren is verhoogd tot 25 en in de
verdeeling is een groote verandering ge
bracht.
Het Fransche leger bestaat thans uit de
volgende vier groepen manschappenlo.
militairen met drie- in plaats van vijfja
rigen oefeningstijd; deze maken de kern van
het leger uit; 2o. idem met zeven- in plaats
van vierjarigen diensttijd, als reserve der
staande armee; 3o. idem met zes in plaats
van vjjfjarigen diensttijd, als z.g. landweer
en 4o. idem met negenjarigen reservedienst
bij de laatste.
Men bemerkt dat de nieuwe legerwet op
het scheppen van een grooter leger bedacht
is geweest. Dat blijkt reeds uit de verlenging
van den diensttijd met vijf jaren, waardoor
't leger met een vijfde deel vermeerderd
wordt. Nog meer blijkt dit uit de afschaf
fing van tal van vrijstellingen, die onder
de vorige wet golden. De wet van '72 was
daarmee zeer vrijgevig, nog meer dan onze
wet. Zoo waren b. v. al de kostwinnaars
van het huisgezin vrij. Daaronder werden
begrepen de eenige zoons van weduwen,
de oudsten van talrijke gezinnen, zij, die
arme ouders verzorgden enz., kortom allen,
die een steun hunner naaste bloedverwanten
waren. Dergelijke bepalingen vindt men in
alle legerwetten, ook de Duitsche. Zelfs kan
in Pruisen een dienstdoend militair van den
dienst ontslagen worden, wanneer hij door
een of andere omstandigheid een eenige
steun zijner ouders wordt.
Frankrijk heeft door zijn jongste wet al
dergelijke redenen van vrijstelling opgehe
ven. Elke dienstplichtige Franschman wordt
voortaan ook werkelijk bij het leger inge
lijfd en moet, minst genomen, één jaar
dienen. Is dit jaar ten einde, dan kunnen
zij, die een steun hunner familie zijn, met
verlof naar huis gaan.
Een dergeljjke bepaling behelst de wet
ook voor hen, die opgeleid worden tot den
geestelijken stand. Deze waren onder de
wet van '72 geheel vrijgesteld van den
dienst, doch moeten thans één jaar het va
derland dienen. Men kan nagaan dat deze in
lijving van den priesterstand in het Roomsch-
Katholieke Frankrijk niet zonder grooten
tegenstand is doorgedreven. Dat ze toch in
de wet voorgeschreven is, mag wel een
teeken des tijds genoemd worden.1
Verder is het getal éénjarigen zoo klein
mogelijk gemaakt. Onder de wet van '72
werd telken jare een groote schare dienst
plichtigen onder de vermogende standen na
een licht examen en betaling van f750 tot
den éénjarigen dienst toegelaten. Daaraan
is een eind gemaakt. Geen privilegiën op
het stuk van dienstplicht, zegt Frankrijk,
zelfs niet voor den priester. Alleen voor
studenten van enkele hoogescholen blijft die
bepaling van kracht. Voortaan moet de
groote massa van éénjarigen (die in Frank
rijk nimmer genade gevonden hebben, noch
in de oogen van het leger, noch in die
van 't volk) drie jaren dienen, even lang
als de minder bevoorrechten. Voor het ge
ringe getal der overblijvenden (kostwinners
en studenten) is daarentegen de storting
van bovengemelde som afgeschaft.
't Is voor ieder duidelijk wat het doel is
van deze aanzetting der schroeven. Frank
rijk wil volksweerbaarheid in den letter
lijken zin 't woord, 't Wil Pruisen over
treffen, en dit doet het thans ook, op
krijgskundig gebied. Dat de burgerij hiertoe
't loodje moet leggen is evenzeer duidelijk.
De persoonlijke dienstplicht is thans met
vijf jaren verlengd. Daar de dienstplichtige
in zijn 21ste jaar in 't leger treedt en 't
getal zijner dienstjaren 25 bedraagt, is hij
eerst met zijn 47ste jaar van den dienst
ontslagen. Voor het leger spruit uit dit na
deel het voordeel dat het thans over een
paar honderdduizend man meer te beschik
ken heeft, een vermeerdering, die werkelijk
niet gering is.
En om er nu van te trekken wat maar
eenigszins mogelijk is, verzamelt de wet
alle met verlof zijnde éénjarigen als broks-
kens van den maaltijd tot een weerbaarheid
korps, dat in oorlogst yd ook zijn diensten
zal moeten bewjjzen.
I 5 ui ton Inn tl.
De dagbladen zijn opgevuld met bijzon
derheden omtrent den brand van het ko
ninklijk paleis te Laeken. Daaruit blijkt,
dat prinses Clementine, de dochter van koning
Leopold, juist met haar gouvernante, mej.
Drancourt, aan het dejeuner zat. De prinses
liep terstond naar beneden, maar de gouver
nante ging eerst nog naar boven, ten einde
uit haar kamer eenige voorwerpen van
waarde te redden, en kwam jammerlijk in
de vlammen om.
Behalve de prinses en de gouvernante be
vond zich, toen de brand uitbrak, alleen
nog eene hofdame in het paleis.
Een later bericht meldt:
Uit de puinhoopen van het verbrande
kasteel te Laeken is het lijk opgedolven
van mademoiselle Drancourt, gouvernante
van prinses Clementine. Het was slechts
een zeer misvormd stoffelijk overschot. Voor
zoover men kan nagaan, moet zij zijn terug
gegaan naar het vertrek, hetwelk prinses
Clementine even te voren had verlaten en
moet toen de vloer onder hare voeten zijn
bezweken.
De brand ontstond in de wachtkamer der
bedienden in den rechtervleugel. Het vuur
verspreidde zich zoo snel, dat slechts een
betrekkelijk gering gedeelte van den kost
baren inboedel kon worden gered. Het meest
leden de vertrekken der koningin, waaruit
bijna niets kon gered worden. De kostbare
gobelins werden geheel vernield en ook de
geheele boekerij ging verloren. Van het
hoofdgebouw zijn alleen de buitenmuren
blijven staan. Ook werden de schilderijen
en de beelden in de gangen, waaraan koning
Leopold bijzonder gehecht was, bijna allen
eene prooi der vlammen.
De brandweer uit Brussel en de voor
steden kwam zoo spoedig mogelijk, maar
zij kon niet veel meer doen, dan het nog
niet aangetaste gedeelte behouden. Eerst
laat in den avond kon de brand als geheel
bedwongen beschouwd worden. De koning
en koningin keerden toen met de prinses
naar Brussel terug. Het kasteel te Laeken
diende reeds aan Napoleon I tot verblijf
plaats, maar het paleis werd door de ko
ningen Leopold I en Leopold II verfraaid
en tot het schoone lustslot gemaakt, het
welk het nu was.
Over de oorzaak van den brand zijn ver
schillende geruchten in omloop. Eerst werd
gemeld, dat te hard stoken van het ver
warmingstoestel den brand veroorzaakte,
maar nu wordt ook gesproken van boos
opzet. Wellicht zal het onderzoek, dat
terstond is ingesteld, in dit opzicht eenig
licht verspreiden.
Koning Leopold was juist bezig bij de
Nieuwjaarsreceptie de toespraak van den
burgemeester van Brussel te beantwoorden,
toen hem de tijding van den brand werd
medegedeeld. De koning bracht zeer kalm
zijne toespraak ten einde en reed toen naar
Laeken,
Het mobilair was bij de Assurance Générale
verzekerd voor 2,707,000 frs.
Op weg van Brussel naar het toon eel van
den brand ontmoette de koningin eene brand
spuit, die door hare manschappen naar Laeken
werd getrokken. Zij liet de spuit aehter haar
rijtuig bevestigen. Na verloop van eenigen
tijd bleek het echter H. M., dat de man
schappen haar niet konden bljjven volgen,
waarop zij, eene fiacre bemerkende, den
koetsier daarvan vroeg om zijn paard voor
de spuit te spannen, waaraan hij voldeed.
De manschappen konden toen in matiger
gang hun bluschwerktuig bijhouden.
De toestand in het land van Charleroi is
nog onveranderd. Alle pogingen tot verzoe
ning zijn mislukt; de werklieden volharden
in hunne eischen en het aantal werkstakers
neemt eer toe dan af. Men vreest, dat de
armoede thans spoedig zich onder de mijn
werkersgezinnen zal doen gevoelen, want de
toestand duurt reeds vier weken en naar men
berekent derven de mijnwerkers door hunne
werkstaking nagenoeg 2 millioen frcs. aan
arbeidsloon. Het bedelen langs de huizen
heeft reeds een aanvang genomen door vrou
wen en kinderen.
De glasblazerijen van Roux hebben het werk
moeten staken, tengevolge van gebrek aan
kolen en ook de metaalfabrieken van Couillet
zullen weldra daartoe genoodzaakt zijn.
In de Borinage telde men 2811 werkstakers.
In het bekken van Luik is eenige verbete
ring in den toestand der werkstakingen in
de kolenmijnen. Het aantal werkstakers is
minder. Op den linkeroever der Maas blijft
alles in vollen gang.
Eene hevige ontploffing is dezer dagen
te Antwerpen nogmaals veroorzaakt door
de beruchte patronen van Corvilain. Twee
jongens van elf en vijf jaren waren in hunne
woning bezig eenigre daarvan te ledigen,
toen de losbarsting plaats vond. De knaapjes
werden uit het venster op straat geslingerd,
vanwaar zij met verbrand gezicht en handen
naar een hospitaal werden gebracht. De
meubels werden vernield, een middenmuur
omgeworpen en een begin van brand ont
stond, welke door politieagenten werd ge-
bluscht. Er zijn nog ongeveer veertig kilo
gram patronen in de woning gevonden en
men heeft proces-verbaal opgemaakt.
De sterfte blijft in Parijs steeds groot. Vol
gens de statistieke opgaven zijn aldaar in de
laatste week van 1889 overleden 2334 per
sonen. Hiertoe behooren slechts 22 sterfge
vallen, die, volgens verklaringen der genees-
heeren, aan de griep moeten worden toege
schreven. Zeer groot is echter het aantal van
hen, die stierven aan acute ziekten der adem
halingsorganen. In de laatste week van 1889
bedroeg het sterftecijfer 742, terwijl het in
dezelfde week van 1888 niet meer dan 200
bedroeg.
Te Berlijn is het aantal gevallen waarin
griep door ernstiger ziekten gevolgd werd,
belangrijk vermeerderd. In de 3e week van
December werden 37 sterfgevallen ten gevolge
van laryngitis, 122 van longontsteking en 10
van pleuiis opgeteekend.
Een zonderlinge soort van griep is te Bir
mingham uitgebroken. Zoowel menscnen als
vee worden in groote getale aangetast en de
buis- en veeartsen hebben de handen vol.
Het is nog niet uitgemaakt of deze epidemie
dezelfde is als die op het vasteland van Europa,
Met gewone griep komen dezelfde verschyn-
selen dezer ziekte niet overeen.
Te Mainz zond een metselaar, die in nood
verkeerde, zijne vrouw weg. In hare af
wezigheid, sneed hjj in vertwijfeling zijne
twee lievelingskinderen den hals af. Hjj gaf
aan zijn oudste dochter een met bloed be
vlekt briefje voor zijne vrouw, waarin hjj
haar om vergeving smeekte. Daarna schoot
hij zich zeiven dood.
Ook het dépótgebouw, bekend onder den
naam van »het oude graanhuis* te Aken,
is door brand vernield. Daarbij zijn verloren
gegaan de gezamenlijke coulissen, decoratiën
en andere benoodigdheden van den stads
schouwburg, die in de »graanzaal« geborgen
en voor 40,000 mark verzekerd waren; voorts
onder anderen voor 5000 mark aan droge
huiden, enz.
De Boven-Silezische Werkliedenvereeni-
ging tot onderlinge hulp heeft bjj den Keizer
een adres ingediend, waarin zij verklaart,
dat de toestand der mynwerkers over 't
geheel genomen nog dezelfde is als vóór de
groote werkstaking. Zij erkent, dat er hier
en daar eenige gunstige veranderingen zijn
gemaakt, maar klaagt tevens, dat die eigen
lijk van onbeduidenden aard zijn. Zij wenscht
derhalve, dat de Keizer de noodige bevelen
moge willen geven tot eene bespoedigde
grondige regeling van den toestand.
In een adres aan den minister voor open
bare werken verzoekt zij, dat er terstond
maatregelen worden genomen om den stroom
van Italiaansche werklieden in Boven-Silezië
te keer te gaan, daar reeds vele Silezische
werklieden door die vreemdelingen verdron
gen en genoodzaakt worden elders een heen
komen te zoeken.
Keizer Frans Jozef heeft een brief uit
Triest ontvangen, waarin hij tegen een be
paalden datum met den dood wordt bedreigd.
De brief is geteekend>Een aanhanger van
den Triëster martyr.*
Eerst heeft men aan een politiemanoeuvre
gedacht, doch daar de politie thans zeer
op haar hoede is, begint men de zaak ern
stig in te zien.
Een treurig ongeluk wordt uit Viltalerdo,
Mexico, bericht. Daar is, gedurende een
stierengevecht in het Colosseum,* een ge
deelte van dat gebouw ingestort. Ruim hon
derd personen zijn by het ongeluk ernstig
gewond.
Yerscheidenen zijn reeds overleden en
anderen verkeeren in hopeloozen toestand.
Te New-York wordt gemeld dat ver
scheidene lijders aan griep door zelfmoord
een einde aan hun leven maakten.
ci) Altena
[lc Langstraat en de
taiuelerwaard.