102 wit gepleisterden muur uitstek, terwijl hij als van koude de handen ineen wreef* »Schijnt u dat zoo zonderling?« Ja,zei ze bedaard. »IIebt ge tijd en lust om mij aan te hooren?« vroeg hij en in den bleeken zon nestraal, die in de gang viel, zag zijn gelaat er zoo bleekgeel en lijdend uit, dat ze plotseling medelijden inet hem kreeg. Ze bewoog zich niet, want uit de manege drong een dof geroep tot haar door en daaruit maakte ze op, dat een der rijders langer moest repeteeren dan in 't begin was vastgesteld. »Eens geloofde ik 't zelfde als gij, Mademoiselle,begon Landry, en zijn stem klonk dof, als viel 7t hem zwaar, te spreken. »Eens! Dat is lang voorbij, 'fc liuischen der bladeren was muziek voor me, 'r. murmelen der beek melodie, alles wat me om ringde, bezat tonen, die zich vormden en klonken zonder mijn toedoen. Ik had slechts één droom, één verlangen, dat rne dag en nacht niet verliet. Ik wilde kunstenaar worden. Onoverkomelijke hindernissen stapelden zich voor mij op; maar in den don keren nacht voelde ik, hoe de vleugels van mijn genius steeds sterker groeiden, droomde van lauweren en roem, waarnaar ik slechts de handen behoefde uit te ste ken, voelde dat het leven zonder den roem me niets waard was, verbrak alle banden en maakte me vrijik meende toch te weten, waartoe ik in staat was. Toen begon ik te studeeren en te co in poneeren. Zonderling! Hoe meer ik werkte, hoe eergieriger ik werd, des te meer verdween mijn moed en 't zelfvertrouwen in mijn bekwaamheden, des te meer schrompelden de vleugels van mijn genius ineen. Ik leed. Maar waatoe zal ik nog langer in woorden kleeden wat ik gevoelde, be grijpt toch geen ander dan zij, die 't zelfde Kaïnsteeken dragen. Maar al was ik nog" zoo zeer ontmoedigd, ik werkte evenwel van den morgen tot, den avond, rusteloos, met geheimen angst voor 't geen zou komen. Mijn muzikale gedachten bezielden mij, even als mijn werk, tot ze half voltooid waren. Den kwam de ontmoediging; ik zag niets dan gebreken; ze grijnsden me als honend lachende kabouters tegeu, verstoorden al mijn denkbeelden en de kracht om verder te werken. Met gebroken vleugels lag ter aarde, wat me tot den hemel had moeten opvoeren. Ik weende, ik martelde mezelven en begon op nieuw. Altijd 't zeilde spel. En wat ik ondervond, de critiek zei ine 't zelfde, tot op de helft nieuwe, bezielde, stoute denkbeelden, clan achter uitgang, eindelijk de platste alledaagschheid* Waaraan 't lag, ik kon 't nDfc doorgronden en niet veranderen; maar 't ver stoorde gelaat der kunst, die ik mijn leven lang heilig had gehouden, ontzette mij; ik zag overal fratsen, tot ik eindelijk zelf begon te grijnzen. Wat hielp me mijn eerlijk streven, wat hielp me mijn onvoldragen genie; ik verhongerde er bij en zag nergens uitkomst. Toen brak ik mijn viool, die me had moeten helpen, om de Par- nassus te beklimmen, in stukken, scheurde wenschen en hoopvolle uitzichten uit mijn borst, kocht voor 't laatste geld, dat ik bezat, een eenvoudig oud instrument, ovei~ welks snaren wel nooit de strijd der hartstochten gegaan zal zijn en werd clown in 't circus. Daarvoor was mijn talent toereikend. i

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1890 | | pagina 2