ZWART GOUD. FEUILLETON. r Ui F. M 934. ZATERDAG 18 OCTOBER 1890. lüüij Uitgever: L. J. VEERMAN, Hensden. VOOR Dit blad verschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjs- verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. heele wouden onder de oppervlakte van den bodera te begraven en om te zetten in het zoo hoog gewaardeerde zwarte goud. Dat was een vondst van beteekenis voor onze Oost, waar de steenkool een kostbaar artikel is. Wel bezitten we van deze delf stof ook voorraad op het eiland Borneo maar deze is van mindere kwaliteit en kan niet concurreeren tegen de Engelsche kolen Natuurlijk werd terstond besloten een onderzoek in te stellen en daarmee belast het Neerl.-Indische mijnwezen. Na 7 jaren bracht dit rapport uit. De Ombiliënvelden werden bevonden een laag steenkool te bevatten, hier en daar van 10 M. dikte. De steenkool was van uitmun tende kwaliteit, bevatte n.l. 76 pCt. kool stof, was glinsterend zwart en verbrandde zonder sintels na te laten. Het gedeelte, 't welk eerst voor ontgin ning in aanmerking komt, bevat de enorme hoeveelheid van 93 millioen ton, elk van 1000 H.L. Daarvan liggen 47 millioen maar voor 't uithakken, terwijl voor de andere helft mjjnen dienen gegraven te worden. Wanneer men nagaat dat het geheele kolenverbruik in Indië per jaar 143000 ton bedraagt, dan zou geheel Oost-Indië alleen van de laatst genoemde hoeveelheid drie eeuwen lang teren kunnen. Het geheele Ombiliënveld bevat 4 maal zooveel. Daar ligt dus in het hart van Sumatra een schat verborgen van hooge waarde, al thans wanneer de mogelijkheid bestaat dien voor den dag te halen en in den handel te rrengen. Dat laatste is de kwestie geweest van 1868 af tot voor korten tjjd. Ruim wee tientallen van jaren zijn er noodig geweest om tot een besluit te komen zóó Op één na het grootste der eilanden onzer Indische bezittingen is het eiland Sumatra Het heeft een zeer langwerpigen vorm, is ruim 300 uren lang, breed tusschen 45 en 66 uren en bevat een oppervlakte gelijk aan 14 maal ons geheele land. Deze enorme uitgestrektheid mogen we op een klein deei na tot onze bezittingen rekenen. Dat kleine deel is Atjeb, 2 maal zoo groot als Neder land. De rest is op de kaart netjes ver deeld in gouvernementen en residentiën en staat onder ons oppertoezicht. We besparen den lezer daarvan de namen. Wanneer we van Indië spreken en we van genoemd eiland Sumatra, verkeeren we in 't zelfde geval, waarin naar men zegt sommige fabelachtig rijke menschen ver keeren; we kennen n.l. onzen eigen rijkdom niet. Sumatra is, op de zuidkust en een smalle strook langs west- en oostkust na, een gesloten boek voor ons. Wel hebben van tijd tot tijd ondernemende reizigers een plekje van dit onbekende land bereisd en be schreven, maar er is nog heel wat voor 't mes, voor we zeggen kunnen Sumatra is ons tot in de binnenlanden volkomen bekend. Zoo'n eiland moest eens in bezit komen van den Duitscher, ge zoudt wat beleven. Hij zou niet rusten, alvorens hij het van 't noorden tot het zuiden door wetenschappe lijke mannen had doen onderzoeken, 't Zou slechts een korte poos duren of een volledige beschrijving van den grond, met al wat er in schuilt of op groeit, zou 't licht zien. De volksstammen der binnenlanden zouden spoe dig hun gewoonten en leefwijze verklapt zien aan de buitenwereld en onverwijld zouden de handen aan 't werk geslagen worden tot het productief maken van zoo kostbaar een bezitting. En de Engelschen doch laat ons liever ter sprake brengen, hoe wij in dergelijke zaken han delen. In het jaar 1868 ontdekte een ingenieur in de residentie Padang een rijk steenkolen veld. Het is gelegen in de Padangsche boven landen, dat gedeelte n.l. hetwelk oostelijk van de Barissanbergen ligt, in een dal, waardoor de rivier de Ombiliën stroomt. De natuur heeft ons daar een schat bewaard door, 't zij door aardbeving, 't zij door vul kanische uitbarstingen (drie groote vulkanen liggen in de onmiddellijke nabijheid) ge- thans een paar jaar geleden begonnen. De berg papier echter, die opgestapeld is aan plannen, rapporten, onderzoekingen enz. enz., gedurende de twintig voorgaande jaren is verbazend. Elke nieuwe minister van koloniën had over de Ombiliën zaak zjjn eigen opinie en begon maar weer tel kens van voren afaan, met onderzoek, plannen enz. Thans zijn we zoover dat de Regeering zelf de spoorbaan laat aanleggen en komt binnenkort de niet minder lastige kwestie te berde: moet hét rijk zelf de velden ex- ploiteeren met en benevens de spoorbaan of moet het dit aan particulieren opdragen. Over deze kwestie spreken wij niet. 't Is ons slechts te doen geweest onzen lezers attent te maken op de rjjke binnenlanden van Sumatra en ons talmen om daarvan profijt te trekken. niet, hij de mededinging niet zoo goed zal kunnen volhouden. Daarvan is geen sprake als de bazen moeten inschrijven voor een werk, waarvoor allen aan die voorwaarde verbonden zijn. Dan moeten allen zich er aan onderwerpen en allen staan dus in dat opzicht gelijk. Wordt nu zulk een maatregel gewoonlijk toegepast, dan zullen weldra bijzondere per sonen, die goed gezond zjjn, dat voorbeeld volgen en als het zoover is, zal de openbare meening wel de minder weiwillenden nopen huns ondanks ook zoo te doen. Zoo komt allengs het verzekeren bij aangenomen werk in zwang en niet lang zal bet dan duren of de werkbazen komen tot het inzicht dat ze, zoo al niet goedkooper, dan toch ge makkelijker uit zijn met hun werkvolk maar geregeld verzekerd te houden. Dit nu is een groot belang, want thans staat ieder werkman er aan bloot, dat voor hem of voor zijn gezin de hulp der open- onmiddellijk zal overgegaan worden tot het begraven der socialistenwet. Nu volgde er eene kleine vermakelijkheid. Klokslag middernacht de vergadering is 's avonds laat gehouden wordt de deur der zaal geopend, en daar treedt een Ber- lijnsch politiedienaar in ambtskostuum, bin nen. Het gezicht van den punthelm lokt gejouw uit. De Schutzman wordt omringd en zware beleedigingen worden hem toege voegd. Het scheelt zelfs weinig, of hij wordt overhoop gedrongen. Nu doet hij den mond open en zegt»Ik kom uit naam van onzen geliefden keizer Wilhelm en noodig u uit de begrafenis van den kleinen staat van beleg bij te wonen.Nauwelijks zjjn die woorden gesproken, of een doodkist wordt binnengedragen, door twee oude vrouwen, Werklieden verzekering tegen Ongelukken, goed opgepast heeft. Èn de goede gaven worden op die wjjze erg oneerlijk verdeeld Onder de zaken, waarover in het belang van den werkman tegenwoordig veel ge schreven en gesproken wordt, behoort de verzekering van werklieden tegen onge- bare liefdadigheid moet worden ingeroepen,1 gewapend met bezems. Zij stellen, bljjkens als hem eenig ongeluk treft. Dat is hard, de opschriften op haar voorschoot, de >Köln. als men zijn leven lang hard gewerkt en Zeitung« en de >Norddeutsche Allgemeine Zeitung« voor. De opschriften gaan verge- ook, want het hangt vun allerlei omstandig heden af, hoe groot het opgewekte medelijden zijn zal. Valt een man van een huis dood, dat wekt opspraak en geeft veel geld, terwijl lukken. Verschillende eigenaars of directeuren het gezin niet verarmd is. Bekomt een man van nijverheids-ondernemingen doen dat!door de val een verwonding, die hem reeds, maar nog niet velen en in ieder geval langzaam ten grave sleept, dan put zijn niet genoeg. Als een middel, dat daarin verbetering kan brengen, verdient o.a. aanbeveling, dat de gemeentebesturen en andere openbare lichamen, die werken doen ondernemen, in de bestekken de bepaling opnemen, dat de bij het werk gebezigde werklieden tegen ongelukken moeten verzekerd zijn. Dat heeft niet alleen het rechtstreeksch voordeel, dat de aldus gebezigde werklieden geen gevaar loopen aan de openbare liefdadigheid prijs gegeven te worden, als hun een ongeluk ziekte de betrekkelijke welvaart, die er nog mocht zijn uit, en van een beroep op de openbare liefdadigheid is geen sprake meer. Het ongeluk was zoo groot niet en is al weer vergeten Daarom zijn wij zeer voor de bepaling in alle bestekkende aannemer moet de werklieden verzekeren tegen ongelukken. I ïni ten land. De te Parijs gevestigde Duitsche socia- overkomt, maar ook, dat de zaak zelve er'^en hebben eene bijeenkomst gehouden door bevorderd wordt zonder nadeel om de om de afschaffing van den kleinen staat en zóó zullen we dezen schat aan de markt zaak, tenzij men als zoodanig mocht willen beleg in Duitschland te vieren. Er beschouwen de kleine verhooging, die de waren omstreeks 200 personen bjjeen. Twee kosten van het werk zal ondergaan Vele jaren geleden leefde er een jonge ling. Zooals bijna alle jongelingen was hij een onrustige ziel en droomde heel veel over de toekomst. Natuurlijk droomde hij niets dan moois, en al dat mooie hoopte hij eens 't zijne te noemen; er was geen geluk, waarop hp recht meende te hebben. Eens ontmoette hij op zijn weg een man Wit was diens haar; droef blikten de oude oogen en om zijn mond plooide zich een bittere lach, die daar in diepe vouwen scheen vastgegroeid. De jongeling had nog niet ge leerd dit schrift te lezen. Hij sprak den oude aan, en vertelde hem, wat hij van de toekomst hoopte. Met een spottenden klank in de stem viel de oude hem in de rede: >0 vreeslijke dwaas! Zoo heb ik ook ge hoopt! Ik meende, dat het lot niets anders had te doen dan er over na te denken, hoe het mij believen kou. In den droom zag ik brengen. En thans is men daarover nog niet besloten; het »hoe« n.l. is nog onbe slist. De rivier de Ombiliën is een zijtak van de Indragiri, die op de oostkust van Suma tra de zee bereikt. Niets was eenvoudiger dan de steenkolen langs dezen waterweg te ver voeren, edoch de rivier is een woeste berg stroom en ter bevaring ongeschikt. Ook wonen in haar stroomgebied volksstammen, die niet ongestraft hun rustige rust zouden laten verstoren. De aangewezen weg is derhalve een spoor baan naar de westkust, en aan deze is men het aan een weefgetouw zitten om voor mij een purperen kleed te weven, hoorde ik het hameren aan mijn gouden heerschersstaf. Dit hij wees op zijn gescheurden kiel en op zijn knoestigen stok dit was het vorstenkleed, en hier de scepter!* En luid klunk zijn bittere lach. Een oogenblik stond de jongeling ver slagen; maar weidia hief hij zegevierend het hoofd op en sprak; »Hebt gij 't geluk niet gevonden, dan hebt ge u zeker in den weg vergist.* Maar de oude schudde het hoofd. »Neen. Maar ik weet thans, dat er geen geluk ge vonden wordt dan in den dood, en daarom is er ook geen weg tot het geluk. Een man, die meende dat hij zeer wijs was, zei me eens: »Door kommer en smart moet ge naar 't land, waar Wijsheid en Vroolijkheid wonen daar worden uw wenschen vervuld.* Lange, lange jaren beb ik aan de smart mijn schatting gebracht, maar te vergeefs hoopte ik op de belooningvan al wat ik voor me begeerde, ontving ik niets. Geloof me, jongeling, de mensch heeft op aard slechts één oogenblik van geluk; als hij de oogen sluit, met de zekerheid dat hij het volgend oogenblik zal sterven.* Wat toch is het gevalals een werk wordt aanbesteed, en de voorwaarde, die wij be doelen, staat in het bestek, dan moeten alle aannemers daarop rekenen. Er is dus geen gevaar, dat de een het om den ander laten zal, wat zich in andere gevallen wel kan voordoen. Als b.v. een timmerman zijne werklieden tegen ongelukken laat verzekeren, moet hij het bedrag daarvan veel of weinig uit zjjn werk terugvinden, of hij zal zelf minder overhouden. Het een en het ander vindt hij onaangenaam, vooral zoolang hij weet, dat de andere timmerlieden dien maatregel nog niet namen. Hij vreest dat als hij zijn kosten vermeerdert en een ander Hij keerde zich om en ging vermoeid, zonder afscheidsgroet, verder. »Slechts één oogenblik van geluk? Slechts als men sterft?* fluisterde de jongeling. »Zou die grijsaard gelijk hebben? Liegen dan al die stemmen in mijn borst? Liegt het blijde, hoopvolle verlangen, dat mijn jong hart vervult? Neen, dat is onmoge lijk! Neen; al heeft die grijsaard den weg gemist, die ons naar het land der wijsheid en vroolijkheid voert, ik, ik zal dat doel bereiken, en zoo zullen al mijn wenschen vervuld worden.* Rustig ging hij verder en verder. En zoo kwam hij eindelijk aan een groote, groote stad. Hij vernam dat koningin Kom mer daar regeerde en dat ieder, die hier wilde wonen, haar schatting moest betalen. De jongeling wist uiet waar hjj anders heen zou trekken en dus bleef hg hier. In 't be gin had de inwendige vroolijkheid en de frissche moed van zijn jonge jaren in hem de overhandmaar langzamerhand schenen die beide in kracht te verminderen. Hoe dieper hij leerde zien, hoe meer levensstrijd hij om zich zag. In een somber huis troonde de koningin in een donker kleed, met een gefronst gelaat en vermoeide oogen, «n om roode banieren versierden eene verheven heid, waarop muzikanten plaats hadden ge nomen. De leider der vergadering gaf een teeken, en daar werd de Marsellaise door de aanwezigen aangeheven met eenige wijzi gingen, voor deze gelegenheid aangebracht. Zoo werd het »Aux ar mes, citoyens!* ver vangen door: >A Mort tous les tyrans!* Hierna verklaarde iemand, dat de afschaf fing van den kleinen staat van beleg geen einde zal maken aan de socialen strijd, want de socialisten zullen de wapens niet afleg gen. Vervolgens kondigde hij aan, dat er zeld (in het Duitsch) van benamingen, alles behalve liefelijk voor de beide bladen. De doodkist, waarin eene in vodden ge hulde pop, die den kleinen staat van beleg moet verbeelden, gelegen is, wordt driemaal de zaal rondgedragen, terwijl de beide oude vrouwen, diep bedroefd en snikkende, de slippen van het lijkkleed dragen. Daarna houdt iemand, die een predikant moet ver beelden, een korte lijkrede, eindigende met de woorden: >En thans zullen wij eerbie dig] ijk deze kostbare reliquie in den anti quiteiten-winkel te Friedrichsruhe gaan ne- derleggen. Zuchten van verademing laten zich hooren. De doodkist verdwijnt achter eene deur. Nu verandert het tooneel. Rood bengaalsch vuur wordt ontstoken en de muziek speelt de Marseillaise. De feestelijkheid wordt be sloten met een bal, dat tot den ochtend duurde. Dillon en O'Brien moeten nog altijd in Frankrijk vertoeven. Eerst werd verteld, dat zij zich te Havre en daarna, dat zij zich te Hamburg naar New-York hadden inge scheept, maar geen van beide bljjkt waar te zijn. Te New-York worden reeds plannen gemaakt om den beiden Ierschen afgevaar digden een schitterende ontvangst te be reiden. Volgens de Ieren in de Vereenigde Staten zullen Dillon en O'Brien minstens 250000 dollars aldaar kunnen inzamelen. haar heen dwaalden haar duizenden dienaars, kleine grijze mannetjes, de zorgen. Aan eiken onderdaan van 't rijk was een of ver scheidene van die dienaren toegevoegd als dagelijksche geleiders; slechts wanneer hij insliep, haastten zij zich naar hunne ge- biederes, om hare bevelen te ontvangen. En de rijken en de armen, de jongen en de ouden, ze hadden haar zorggeesten in hun huis. Er waren heel voorname mannen, die door velen gehoorzaamd werden, maar voor de vorstin der stad waren heer en dienaar gelijk; den machtige kwelden de zorgen in zijn statievertrek, den machtelooze kwelden ze in zijn hut of in zijn dakkamertje. Wie niets bezat had zorgen, en wie veel bezat had ze ookde geleerde, wiens woorden vol diepe wijsheid waren, durfde de ge zanten van de koningin niet afwijzen, en de eenvoudige, die van 't leven niets be greep, dan wat hij in den kleinen kring om zich heen zag, durfde dat evenmin. En ook tot den jongeling waren de zorg- gekomen. Eerst had hij luid ge lachen, toen de eerste bij hem binnenkwam. Hoe klein en zwak ben je,< zei hij; »en jij, dwerg, wilt me den levensmoed en mijn vroolijkheid ontnemen?* geesten Het kleine, grjjze mannetje was niet be- leedigdhij zette zich stil in een hoek, heel bescheiden, en bleef zwijgen. Maar hg richtte zijn oogen op den jongeling, stille, vermoeide oogen. En vreemd, als deze 't vertrek verliet voor zijn zaken, dan trippelde het grijze mannetje altijd voor hem uit, midden door het gedrang der menschen. Ieder oogenblik wendde hij 't hoofd om, en elk van die vermoeide blikken trof den jongeling en liet hem ook bij zijn werk niet los. Hij wilde er om lachen, en hij lachte er ook om, maar dubbel ernstig zagen die oogen hem aan en hij verstomde. Hoe meer hg zich inspande, hoe meer zorggeesten tot hem kwamen. Hij zocht liefde en vond ze, maar zij verjoeg zijn geleider niet; hij zocht vriend schap en vond ze, maar de zorggeesten bleven; hij joeg naar eer en goud; 't ont brak hem er niet aan, maar de zorgen ontbraken evenmin. Waarheen hij zag, van alle kanten staarden ze hem met hun stille, vermoeide oogen aan, en eerst als de slaap hem de oogleden sloot, verlieten ze hem, om echter weer te keeren, als hjj maar voor een oogenblik ontwaakte. (Slot volgt.) ensden en Altena, e Langstraat en

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1890 | | pagina 1