Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
M 2303.
Broeder en Zuster.
Uitgever: L. J. VEEBMAH, Heusden.
ZATERDAG 19 MAART.
1904.
Oorlog tusschen Japan en Rusland.
VAN ALIENS
yoob
Dit blad verschgnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprjjs: per 8 maanden f 1.06.
ranco per poet zonder prjjsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën ran 16 regels 50 et. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrjjdaguvond
ingewacht.
Yan oppervlakkigheid, die over de
dingen heenziet en nooit afsteekt naar
de diepte, naar de kern ervan, ziet geen
mensch zich gaarne beschuldigd. Opper
vlakkige menschen zijn niet in tel.
Vandaar, dat ieder die iets wil betee-
kenen, er liefst een aparte meening
over verschillende dingen op nahoudt,
afwijkend van wat de groote massa er
van denkt. Men houdt van iets onge
woons en dit is zoo sterk, dat menig
een alle algemeen geldende denkbeelden
en begrippen oppervlakkig vindt.
Maar of die gevolgtrekking juist is?
Wie nog wat dieper ziet dan de „niet
oppervlakkige," heeft nog al eens aan
leiding om dit te betwijfelen.
Wij hebben 't nu over menschen-
kennis. Hoe staat het bij de meesten
daarmee geschapen? Ook zij gaat zoo
diep niet. Het oordeel over de menschen
en hun doen en laten is bij het mee-
rendeel zeer oppervlakkig. Ongunstig
is dat oppervlakkig oordeel niet. Zeker,
men is niet onkundig van 't feit, dat
er goed en kwaad geschiedt. Maar al wat
men door de menschen goed ziet doen
dat is men ook gewoon als zoodanig
te aanvaarden en te prijzen. Men beoor
deelt hen naar hun daden zonder meer.
Anderen echter zijn zoo oppervlakkig
niet. Zij schudden het hoofd in mee
lijdende wijsheid. Onnoozelen! mom
pelen ze, die niet verder zien dan hun
nous lang is. Zij weten beter. Zij ken
nen hun wereld. Och wat is er een
schijn en vertoon! Zij zien ook goed
en kwaad geschieden, 't Laatste meer
dan genoeg. Als het goede nu nog
maar echt was.
Maar daar zit het juist. Geen dwazer
ding b.v. dan, met een inteekenlijst als
gegeven, te willen bepalen, hoeveel wel
dadige menschen er zijn. Menigeen tee-
kende alleen, omdat hij 't voor zijn
fatsoen niet laten kon. Weldadigheid
had aan hun gave part nog deel.
Ontleed maar eens de goede daden
die ge ziet verrichten. Dring tot de
eigenlijke beweegreden daarvan door,
en ge zult zien, dat, zoo niet voor 't
grootste deel, dan toch zeker voor de
helft, de drijfveeren hebben bestaan uit
ijdelheid, eigenbelang en berekening.
Hier hebben we nu het niet opper-t
vlakkig oordeel. En wat is het bedroe
vend juist. Wij weten het, ach wel aan
FEUILLETON.
5)
»Nu weet jelui, waarom Tigretka dezen
nacht huilde; hg zag zjjn eigen dood voor
uit en had beter gedaan, te zwjjgen, en
zooals dien hond zal ik elkeen voor den
kop schieten, die den mond niet kan hou
den over dingen, die hem niets aangaan 1
Herinnert je dat; jelui weet, ik ben er
de man niet naar, mjjn bedreigingen te
vergeten. Denkt aan Tigretka l* en zonder
hen nog met een blik te verwaardigen,
keerde hg zich om en liet de deur achter
zich dichtvallen.
Door toeval had hg 't gesprek der beide
oude lieden gehoord. Hgzelf was door het
klagende gehuil van den hond 's nachts
gewekt en hg had geen Rus moeten zgn,
om niet zgn deel van 't bggeloof gekregen
te hebben. Daarom had hjj een zeker on
rustig gevoel niet kunnen overwinnen na
dat hg zelf de waarschuwing van Louise
in den wind geslagen had. Toen hg het
wegrollen van 't rgtuig hoorde, ging hg
zich onwillekeurig overtuigen, dat zgn vrouw
den knaap volgde.
Lubim was in den helderen zonneschjjn
uitgereden, vastbesloten, een gelegenhejd te
vinden, om den hem vergezellende hofmeester
te ergeren. Het wilde bloed zjjns vaders
stroomde door zgn aderen en de lachende
blaawe hemel, de gearige lacht der aarde,
Ach als onze menschenkennis dieper
wordt, wat moet dan ons oordeel over
de menschen veel ongunstiger zijn.
Maar schuilt achter het oordeel van
deze niet oppervlakkigen niet iets boos
aardigs? Ja, daar is inderdaad iets
boosaardigs in deze niet oppervlakkige
kennis van menschen, iets dateenvou-
digen en argloozen, iets wat ieder wel
denkend en vertrouwend hart hindert,
ergert en bedroeft. De beste onder ons
hebben geen vrede bij wat zij van de
menschen leerden zien. Zij zijn nu het
oppervlakkig oordeel der groote menigte
te boven gekomen. Zij hebben hun men
schenkennis, hun wijsheid vermeerderd,
maar met de wijsheid ook smart, groote
smart over hun zuiverder zien, over hun
beter waarnemen.
Nu weten zij dat er in menig 3 schijn
baar goede daad iets onedels is, dat
den dader ontsiert. Het bedroeft hun,
niet meer zooals vroeger onbepaald te
kunnen golooven in belanglooze liefde
en onvermengd zuivere bedoelingen. Het
hindert hen, nu voor de menschen op
hun hoede te moeten wezen, terwijl ze
hen liefst wilden vertrouwen, onvoor
waardelijk. Ze bedroeven zich dat zoo
veel van dat goede schijn moet heeten.
En het feit dat hun menschenkennis
toenam, kan hen volstrekt niet troosten
over de omstandigheid, dat zij juist
daardoor de menschen moeten zien in
zooveel minder gunstig licht.
Nog eens herhalen we 'ter is iets
boosaardigs in die „niet oppervlakkige
menschenkennis" van velen. Zij leert
de menschen wel wat zuiverder zien,
maar tevens maakt ze hen eenzijdig in
hun oordeel. Zij zijn zwartgallig ge
worden. Zooals anderen alleen het goede
in de menschen opmerken, merken zij
alleen het kwade op.
De oppervlakkigen zien de goede en
kwade daden der menschen en beoor-
deelen hen daarna, zonder meer.
De niet-oppervlakkigen gaan wat ver
der. Zij beoordeelen de menschen zonder
meer naar hun slechte daden. Hun goede
daden ontleden ze echter en vinden ook
de zoele voorjaarswind, die met zgn krol
lend haar speelde, alles wakkerde in den
vroeg ontwikkelden knaap de begeerte aan,
los te stormen in 't leven, vrjj en onaf
hankelijk. Langzaam, zonder tengels liep
't paard op den breeden weg voort, zonder
dat zgn meester op hem of op iets anders
lette. In de verte strekte zich een groot
wond uit; daarheen weri Lubim voortge
dreven. Met onderzoekende blik mat hg
den afsiand. Een oogenblik overlegde hg
met zichzelven, daarna schitterden zgn
oogen bevredigendde gezochte gelegenheid,
om zgn begeleider te ergeren was gevonden.
De hofmeester, die de oproerige invallen en
manoeuvres van zgn jongen meester bjj onder
vinding kende, zeidezoo rustig mogelijk:
Lubim, die grond behoort aan de boe
ren en niet aan uw vader; daarom doet
ge beter, op den gebaanden weg te big ven.
>Dat zal ik u niet beletten, als ge er lust
in hebt,« antwoordde hg trotsch; »ik rjjd
hier, omdat het mg beter bevalt,* en wendde
den kop van 't paard weer naar den kant
van 't bosch.
Maar nog een ander dan de hofmeester
had de nieuw ingeslagen richting met on
genoegen bemerkt. Een der veldarbeiders
liet zgn ploeg in den steek en kwam snel
aanloopen, om den jongen heer terug te
houden.
Jonker,* riep hg van verre, jonker, gjj
vertrapt mgn koren en denkt er niet aan,
dat ik den genadigen heer zestien roebel
pacht moet betalen en als ik niet op tjjd
ben, neemt de genadige heer mg al 't koren
af. Jonker, dhar gaat de goede weg naar 't
bosch, die is niet veel verder.
daj.rin veel onzuiverheid en schijnver-
toon.
Hier zien we waar hun gebrek schuilt.
Waarom veroordeelen zij de menschen
om hun kwade daden en onderzoeken
zij alleen hun goede om ook daar nog alle
onzuivere beweegredenen aan te wijzen?
Dat is niet billijk. De niet-oppervlak
kigen hebben wel gelijk waar zij zeggen:
de mensch is meest niet zoo goed als
hij door zijn daden wil doen gelooven.
Maar zij vergeten de ernstige daar tegen
over gestelde waarheid: de mensch is
ook beter dan zijn slechte daden zijn.
Dit laatste mag niet buiten rekening
blijven. Weten wij dit niet dan kennen
wij den mensch niet. Oordeel zelf. Wordt
er niet veel onrechtmatigs gedaan als
een onmiddellijk gevolg van een oogen
blik van toorn, teleurstelling enz., ter
wijl onze gewone stemming een betere
is en ons later ons onrecht of ons ver
zuim bitter deed betreuren Menschen
kennis berust op zelfkennis. Wij willen
niet naar onze verkeerde daden beoor
deeld worden. Wij zouden dat als een
onbillijkheid beschouwen. Want vaak
zag onze wil, ons eigenlijk ik met ver
bazing en verachting neer op iets ver
keerds, dat wij hebben gedaan.
Zoo denkt ge over u zeiven, denk
ook over anderen zoo. Besluit niet uit
een enkele booze daad van een ander
tot een gansche voorraadschuur van boos
heid en lust tot boosheid, die in zijn
gemoed aanwezig zou zijn, en waarvan
gij nu een enkel staaltje hebt gezien.
Wij hebben wel weet van ons eigen
vergeefsche tobben om ons „doen" ge
lijken tred te doen houden met onzen
goeden wil. Maar, geloof het, anderen
kennen dat juist als wij. Ach er is meer
geworstel in 't onrustig menschenhart,
dan wij wel weten of vermoeden. Wij
kunnen ze niet tellen, al de goede voor
nemens, die er dagelijks in onze naaste
omgeving worden opgevat. Neen, 't is
geen menschenkennis, die tegen allen
op haar hoede meent te moeten zijn en
allen verdenkt. Menschenmiskenning is
het, miskenning van al hun heimelijk
beter willen, van al hun tranen en ver
zuchtingen van berouw. Alleen hij, die
niets daarvan in zich zelf heeft, ziet het
ook- in anderen nietalleen die kan bij
zijn „niet-oppervlakkige"maar eenzijdige
menschenkennis volharden. Maar wij
verheugen ons die te kunnen verlaten.
Wij zijn blijde te mogen behouden, des
noods telkens weer te mogen vernieuwen,
dat heerlijk zonnig vertrouwen op de
menschen.
Lubim ondervond een onbehagelijk ge
voel, maar omkeeren, omdat een mujik 't
van hem verlangde en dat voor de oogen
van den hofmeester? Neen, liever wilde hg
zich een verwjjt van zgn vader op den hals
halen.
>Een anderen keer kan ik doen, zooals
je me raadt,zei hg, >maar nu ben ik een
maal hier.c
De man was hem nu dicht genaderd.
>Maar ik behoef u hier niet te laten rjj-
den, jonker,zei hjj, de hand naar den
teugel uitstekend.
»Wat? Ik geloof waarachtig, dat je mg
wilt bevelen l« riep Lubim rood van woede.
»Neem je in acht, raak mgn paard niet aan.«
»Uw bedreigingen verschrikken mg niet,
jongeheer,zei de boer op somberen toon.
»Wg zgn geen ljjfeigenen meer; onze goede
vader, de czar, heeft ons vrg gemaakt, en
als de vrederechter hier was, weet ik wel
wie geljjk zou krjjgen.*
Daarbjj wilde hg met de hand het paard
bg den teugel omwenden.
Bleek van toorn vergat Lubim zichzelven
een heftig zweepslag teekende een donkere
streep over de vingers, die hem de uitvoe
ring van zgn voornemen verhinderden. Maar
tegelgkertgd trof hg den kop van het paard,
dat door de buitengewone aanraking wild
achteruit sloeg, daarna 't gebit tusschen de
tanden nam en in razenden loop voortjoeg.
Ontzet door den vreeseljjken aanblik en
zonder op den dreigenden blik van den boer
te letten, dreef de hofmeester zjjn paard tot
spoed aan, om zjjn jongen meester door 't
veld te volgen.
sLabim IwanowiteehJ* riep hjj uit alle
Nu wij dat kunnen, nu eerst hebben
wij opgewekter leven, nu zien wij de
wereld met gelukkiger oogen aan.
Buitenland.
Volgens den Londenschen correspondent
van de Echo de Paris hebben Frankrjjk en
Engeland een overeenkomst gesloten (of
zullen zjj die binnenkort sluiten), waarbjj
zjj zich verbinden met goedvinden van
de wederzgdsche bondgenooten niet alleen
zich te zullen onthouden van deelneming aan
den strjjd tusschen Rusland en Japan, maar
ook, elke andere mogendheid te beletten zich
daarin te mengen.
Op goed gezag wordt gemeld, dat een
groote Russische strgdmacht een sterke
stelling heeft ingenomen in de stad Asja-
gau, waar de Japanners hun opmarsch
staakten in den Japanach-Chineeschen
oorlog.
De Koreaansche handelsagent te Kjnng-
jang aan de Toemen heeft een brief ont
vangen van den commandant van Wladi-
wostok, die hem mededeelde dat, aangezien
Korea zich bg Japan aangesloten heeft,
Rusland eerstgenoemd rjjk ook als oorlog
voerende natie zal beschouwen. Dientenge
volge zullen 2000 Koreaansche troepen, die
zich nu te Seoel bevinden, in de volgende
week naar het noorden gezonden worden.
De Japanners hebben zich thans verge
wist dat een talrjjke afdeeling Russische
veldartillerie bezig is met het opwerpen van
verschansingen aan den noordelijken oever
van de Jaloe.
In Rusland is men van meening dat de
Japansche mobilistatie niet zoo vlug in haar
werk kan gaan, als Engelsche berichtgevers
het gelieven voor te stellen.
Het Japansche Rjjk is in 260 militaire
districten ingedeeld, zoodat de mobilisatie
geen moeieljjkheden kan veroorzaken. Men
nam aan dat de reservisten reeds op den
derden dag na het bevel tot mobilisatie
zich konden aanmelden en een of twee dagen
later naar hnn troepenafdeelingen konden
vertrekken. Met de indeeling, aankleeding
en nitru8ting van de manschappen moeten
ook eenige dagen heengaan, zoodat de af-
deelingen nanweljjks voor den achtsten- of
tienden mobilisatie-dag marschvaardig kon
den zgn. Een groot beletsel voor een snelle
macht, tracht n te verwg deren van 't bosch
Of de knaap kon zgn stem niet meer
hooren, of zjjn pogingen, om 't paard tot
staan te brengen, waren te vergeefsch, want
in rechte Ijjn jaagden ruiter en ros op het
wond in. De snelle rit had Lnbims hoed
van 't hoofd geslingerd, wild fladderden zjjn
haren om 't bleeke gezicht, terwjjl hjj zich
ver voorover boog, en zich aan de manen
van 't paard vasthield, om niet eraf te val
len. Zoo zag de hofmeester den jonker voor
't laatst, eer deze tnsschen de boomen ver
dween.
Alles is verloren dacht hg vol angst.
In 't woud was alles stil, toen hg de
plaats inreed, waar Lubim aau zgn blik
ken was verdwenen. Lubim!* riep hjj her
haaldelijk, maar hg kreeg geen antwoord.
Plotseling rezen zgn haren van ontzetting
te berge, want daar, waar de boomen het
dichtst bg elkaar groeiden, zag hjj het leven»
looze lichaam van den knaap uitgestrekt
Een roode wonde aan 't rechteroog, waar
uit langzaam 't bloed vloeide, deed vermoe
den, dat hjj in zgn dolle vaart met het hoofd
tegen een neerhangen aen boomtak gerend en
door den schok ter aarde gestort was. Zgn
zwaar ademhalen bewees, dat het leven nog
niet geweken was, maar tevergeefs deed de
hofmeester alle moeite, een leeken van be-
wustzjjn bg hem te verwekken. Radeloos
stond hjj daar. Zon hg spoedig naar hnis
jjlen, om hnlp te halen? Maar minuten
vergingen, zonder dat hg kon besluiten,
Iwan Iwanowitsch met het gebeurde iu
kennis te stellen.
In de verte hoorde hjj opeens duideljjk het
rollsn van raderen op den weg; onwillekeurig
mobilisatie is het groote gebrek aan paar
den voor de ruiterij en voor de bespanning
van de artillerie en den trein. De Russische
majoor Oersin-Proesinski berekent in zgn
stadie over het Japansche leger dat, als
de acht infantaria-divisies van het voor
naamste eiland Nippon te Hirosjima moesten
worden saamgetrokken, en men voor elke
divisie op de spoorwegen van Japan (die
enkel en smal spoor hebben) 96 treinen
gebruikte, het geheele vervoer per spoor
met 16 treinen daags 49 dagen zon duren.
Met de tien dagen voor de mobilisatie mee
zon men dus voor de mobilisatie en het
vervoer te land alleen 59 dagen of bjjna
twee maanden noodig hebben. Hierbjj komt
na nog het vervoer over zee dat ook ten
minste 14 dagen zal vergen, en buitendien
telt het Japansche leger niet acht, maar
dertien devisies, waarvan er twee op Kioes-
jioe, een ep Sjikokoe en een op Jesso liggen.
Maar de drie divisies op Kioesjioe en
Sjikokoe behoeve» niet eerst met behulp
van den spoor naar de havens van insche
ping gebracht te worden, zg kunnen even
als de 5de Nipponsche divisie (Sitnonoseki)
onmiddellgk in de haven van het eiland
waar zg thuis hooren, seheep gaan.
De Russen berekenen op grond van boven
staande opgaven dat de mobilisatie en de
overbrenging van het Japansche leger naar
Korea stellig twee, mogeljjk zelfs drie maan
den zullen duren.
Volgens gerucht heeft de Russische vloot
in den nacht van 11 dezer de haven van
Port Arthur weten te verlaten en hebben
ook de fier kruisers uit Wladiwostok die
haven verlaten, zoodat de gansche Rassische
vloot thans in zee is. Elk oogenblik ver
wacht men bericht van een grooten zeeslag.
Mochten de Rassen erin slagen de Japan
sche vloot te ontwjjken, dan zon daaruit
een nieuwe en ernstige toestand ontstaan.
Woensdag is de Rassische torpedojager
>Skori< bjj het binnenvaren der haven van
Port Arthur op een mgn gestooten en in
de lucht gevlogen. Van de opvarenden zgn
er slechts vier gered.
Of het een Rassische mgn was die af
was gedreven, dan wel een van de electro-
mechanische mjjnen die de Japanners den
lOden op de reede van Port-Arthur hebben
>gestrooid,« is niet bekend. Deze electro-
mechanische mjjnen behouden in elk geval
geruimen tjjd hun kracht en leveren voor
de nit- en inloopende schepen bizonder
sprong de hofmeester op en riep lnidkeels
om hulp.
Niet lang daarna trok de treurige stoet
de poort vau Karpilowka binnen.
Lonise Martinowna en de hofmeester
stennden zoo goed mogeljjk de in het rjj-
tuig uitgestrekte gestalte van den nog altjjd
bewusteloozen Lubim. Op het gras lag
nog het doode lichaam van Tigretka.
Daarna kwamen drie dagen en drie
nachten van sprakelooze angst voor Karpi
lowka en zgn bewonersop den vierden dag
had het jonge leven opgebonden. Lubim had
zgn blauwe oogen niet meer geopend; geen
geluid was over zgn lippen gekomen.
En wederom werd het grafgewelf geopeHd,
om een erfgenaam van den trotschen Iwan
op te nemen. Lubim werd begraven naast
zgn broeder Iwan en met gebogen hoofd
keerden allen weder in het hnis, waarin
geen jong, nieuw geslacht wilde gedjjen.
Iwau Iwanowitsch sloot zich op iu zjju
kamer, voor de eerste maal was zgn trots
gebroken; hjj woedde en raasde niet.
Lonise was van den aanvang af door het
gewicht van 't ongeluk neergeslagen, waar
onder haar zwakke geest agaven geheel ge
dood werden. Ja, er kwamen oogenblikken,
waarin zg over den dood van Lubim sprak
als over een benauwden droom.
>Iwan,« zei de arts op een avond tot
hem, »ge moet een bizondere afleiding voor
Louise bedenken, een verstrooiing, die haar
gedachten in geheel andere richting brengt,
of er is gevaar voor haar verstand. Zg
hoort niet tot die krachtige nataren, die 't
ongeluk in 't gezicht kannen zien en 't
overwinnen.* (Wordt vervolgd).
W—kW—«M—MM—M—iwarr
ods zelf. Hebben wij niet gaarne een
goeden naam Zijn we geheel onwetend
op het punt, dat een opoffering, die
we ons voor een ander hebben getroost,
later soms lang niet onvoordeelig voor
ons uitkwam? Hebben wij het goede,
dat wij deden, altijd gedaan met geheel
zuivere bedoeling? Stel u die vragen
en ge ontvangt er een pijnlijk antwoord
op. En wij zijn niet slechter dan an
deren; die doen evenzoo.