Hel Land van Hensden en iltena. de Langstraat en de Bommelerwaard.
Eerbied voor bet heilige.
Zyn tweede vrouw.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2490. f f oensdag 24 Januari.
FEUILLETON.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77a c^- Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1906.
Blijf daar af, kind!"
„Waarom, moe?"
„Omdat gij nog niet weet, hoe er
mee om te gaange zoudt het bezoe
delen of breken."
Zoo'n gesprek wordt meermalen tus-
achen moeder en kind gehouden. Dat
ouders aan kinderen verbieden ergens
aan te raken, vindt zyn grond niet
alleen in voorzichtigheid, maar ook in
min. aangename ervaring.
De kinderen moeten al vroeg leeren,
dat er dingen zijn, waaraan zij niet
mogen raken. Zij moeten, door er niet
aan te komen, toonen eerbied te heb
ben voor wat hun ouders zoo op prijs
stellen, wat deze „heilig" noemen.
Daarom is die jeugd zoo te verach
ten, die, al wat rijper van jaren, uit
zuivere baldadigheid of omdat ruwe
kracht lust heeft zich te openbaren, de
hand slaat aan voorwerpen, aan welke
andere en oudere menschen gehecht
zijn.
„Gij zult er af blijven" moet met
kracht en strenge tucht tot haar wor
den gezegd.
Er zijn in de wereld vele „heilige"
zaken, waaraan men niet duldt, dat
anderen met oningewijde hand, met
onheilige stemming, raken. Zulke voor
werpen vindt men door alle eeuwen
bij alle volken en de beleediging daar
van wordt „heiligschennis" genoemd.
Sommigen vinden dien eerbied voor
zulke dingen dwaasheid. Zij hebben op
het gelaat een smalenden glimlach, als
zij van dien eerbied hooren, ja, een
woord van spot komt dan op de lippen.
De menschen, die alzoo handelen,
doen slecht. Want óf men wekt tot
toorn op, óf men doet door dien spot
de eerbied tanen. In beide gevallen
wordt het gemoed ontstemd. Het is een
misdaad noodeloos den band te ver
scheuren, waarmede iemand zich aan
eene hoogere wereld verbonden weet.
Zij kunnen het zeiven ook niet dul
den. Want ieder heeft toch wel iets,
Eens op een namiddag kwam ik het
kantoor binnen, om na te zien of er tijdens
mijne afwezigheid ook boodschappen waren
gekomen, want ik was voor rekening van
mijn patroon naar buiten geweest.
Ik vond toen onder anderen deze bood
schap op de lei staan
„Besteld door den manufacturier Td
van Drottningstraat een vigilante om 7 uur,
om mede naar Hagalund te rijden."
Het was juist 8 maanden geleden, dat
ik getuige was van een zeer onaangename
scène tusschen dezen heer en zijne vrouw
en opeens kwamen mij de scheldwoorden
weer in de gedachte, welke genoemde heer
zijn echtgenoot naar het hoofd had geslin
gerd. Tengevolge hiervan had ik een be
paalden afschuw van den man, die zijne
vrouw zoo schandelijk kon beleedigen.
Ik besloot dadelijk om in plaats van een
van de jongens zelf op den bok te gaan
zitten en mijnheel Td zelf naar Haga
lund te rijden.
Hoe ik hierbij kwam, weet ik tot nog
toe niet. Was het misschien mij n plan om
de paarden op hol te laten gaan, om zoo
doende den manufacturier zij n nek te laten
breken? Neen, maar dat zou immers een
onmogelijkheid zijn geweest met mijne
makke paardjes.
Maar evenals men gaarne met goede
menschen in aanr. king komt, in de hoop
zelf iets van het goede in hen over te
nemen, eveneens zal men gaarne slechte
menschen ergernis en moeite trachten te
bezorgen.
Ik zette een gladden, zeildoeken hoed op,
trok mijn lange winterjas aan en hield
met mijn equipage op den bepaalden tijd
voor de deur van den heer Td stil.
Het duurde niet lang of de heer Td
kwam buiten, gevolgd, niet door een dame,
zooals ik verwacht had, maar door een
jongeren heer, in wien ik een van zijne
winkelbedienden herkende.
waarvoor hij eerbied gevoelt, wat voor
hem de belichaming is van het heilige.
Indien niets van dien aard meer voor
een mensch bestaat, heeft hij alle men-
schelijk gevoel uitgeschud. Zeg maar
eens tot zulk een, dat eerbied voor zyn
moeder dwaasheid is, of poog bij hem
een boos vermoeden te wekken omtrent
zijne moeder, wij maken ons sterk,
dat hij u den rug zal toekeeren of de
hand tegen u opheffen.
Welnu, doe dan ook aan anderen
niet, wat gy niet wilt, dat u geschie
den zal met hetgeen u heilig is.
Heb eerbied voor wat anderen heilig
achten.
Zijn het dingen, vormen, voorstel
lingen, waaraan gij dien naam niet
meer geven kunt, omdat uwe verstan
delijke ontwikkeling daartoe u dringt,
verbreek niet moedwillig de koorde,
die bij een ander wellicht de band is
tusschen aarde en hemel.
Ma ir bovenal, leer zelf eerbied, hou-
gen eerbied koesteren voor wat eer
biedwaardig is.
Denk daaraan in uw verkeer met
menschen. We zijn juist in dien om
gang met menschen zoo slordig, zoo
licht vergetend, wat het ons te zeggen
heeft. We raken zoo menigmaal met
ongewijde hand en met onheilige stem
ming den man of de v;ouw aan, die
op den levensweg ons tegenkomt.
Want wat is een mensch Geef er
u rekenschap van, opdat eerbied over
u kome.
Ieder mensch heeft in zich groot-
schen aanleg; hij werd en wordt ge
roepen zedelijk groot te zijn daartoe
heeft hij in zich de kracht. Een mensch
leeft hier niet om te eten, te drinken,
te zorgen, dat hij het stoffelijk zoo
goed mogelijk heeft, maar hem is, naast
de zorg voor het dagelijksch brood, het
bescheiden deel des levens, naast de
ontwikkeling van het verstand, tot taak
gesteld uit de diepte van eigen hart te
voorschijn te roepen edele gezindheden,
reine neigingen en gedachten en die te
openbaren in woord en daad.
Denken wij daaraan Nog eens, eene
Getrouw aan de rol, die ik op mij had
genomen, opende ik het portier voor hen
en zij stapten in, waarna ik op den bok
klom en de paarden in gang bracht.
Het was een donkere, regenachtige avond
op het einde van September. Eindelijk
kwamen wij zonder wederwaardigheden te
Hagalund aan, waar ik voor de herberg
stilhield. De handelaar en zijn bediende
spoedden zich naar binnen en ik zette mij
in het rijtuig, waar ik bedaard bleef wach
ten, want ik had geen lust om mij in de
uniform, die ik voor dien avond droeg, in
de herberg te vertoonen.
Na verloop van een halfuur kwam de
bediende buiten met de boodschap, of ik
naar de andere deur aan de achterzijde
wilde rijden, hetgeen ik toen deed. „Ga
dan in de gelagkamer," zeide hij, „dan
mag je een borrel en een flesch bier n,emen
voor rekening van den patroonmaar haast
je wat, want wij moeten zoo dadelijk weer
afrijden." Daarna vloog hij de deur weer
binnen, zonder mijn antwoord af te wach
ten, dat ik liever niets gebruikte, een ant
woord, dat hij ook onmogelijk had kunnen
verwachten.
Ik ging toen in het voorhuis staan, alleen
om beschut te zijn tegen den regen.
Nog niet lang had ik daar gestaan, of
ik hoorde mannenstappen op de trap, die
van de bovenverdieping naar het voorhuis
leidde.
„Ben je er wel zeker van, dat de koetsier
in de gelagkamer is hoorde ik de manu
facturier aan zijn bediende vragen.
„Ja, mijnheer," verzekerde de bediende,
„en waarachtig hij zal niet weer buiten
komen, zoolang er nog één droppel in de
fiesch is."
„Goed, laten wij dan maar heel voor
zichtig de jonge schoone naar beneden
dragen," zeide de manufacturier.
Aha, dacht ik, ik wist wel, dat er weer
een vrouw in het spel zou zijn en nieuws
gierig om te weten, waarom de jonge
schoone naar beneden moest worden ge
dragen, en waarom het zoo noodzakelijk
was, dat ik in dien tijd in de gelagkamer
vertoefde, verborg ik mij zoo goed mogelijk
in een donker hoekje bij de trap.
De beide heeren kwamen zoo stil en voor
zichtig mogelijk de trap af, terwijl zij een
groote mate van slordigheid is in dit
opzicht in ons.
Stel u maar eens goed voor den
geest, hoe uw omgang is met uwe
huisgenooten. Ge zult in uw huis wel
geen twist hebben, verklaarde vijand
schap komt er misschien niet voor,
maar eerbied voor hen, die u omgeven,
eischt nog iets meer.
Zie uwen man, uwe vrouw, uw kind
aan, met de bewustheid, dat zij zede
lijk rein moeten wezen, dat dit de
kroon is, die hen moet sieren. Hoe zal
dientengevolge uwe houding tegenover
hen eene andere worden
Als eene reine gedachte door hen
wordt uitgesproken, eene heilige neiging
zich openbaart in hun woord of werk,
dan zult gij daarom niet glimlachen,
daarmede niet spotten, maar het zal
door u begroet worden als heerlijke
levensteekenen, welker aanschouwing u
verheugt. Als uw man, uw vrouw in
eigen leven getuigt van groote liefde
voor waarheid, reinheid van zeden en
dit ook bevordert bij zijne of hare om
geving, dan verblijdt ge u om deze
dingen, want daarin spreekt zich uit
hoog menschelijk leven. Hoeveel te
meer zal de blijdschap zijn, als bij het
kind daarvan reeds iets spreekt.
Let op deze dingen, bewonder ze,
heb er eerbied voor. Dan zult ge de
ijskoude hand van de onverschilligheid,
het ruwe woord van den spot terug
houden ge zoudt niet durven kwetsen
de bloem, die van zo heerlijk ziele-
leven getuigt. Uwe zorg zal er ook
overgaan, dat niet deze of gene de
natuurlijke ontplooiing dezer dingen
verstoort door onheiligen glimlach of
door de bewering, dat een mensch geen
voordeel heeft van zulk een leven, dat
in deze wereld de bezitters alleen zalig
zijn.
Raakt niet aan die reine zielsuitin
gen, zal uw ernstig woord wezen.
Maar hebt gij eerbied voor de uwen,
ge hebt ook recht, eerbied te eischen
voor uzelven en tot hen, die met on
heilige stemming u naderen, te zeggen:
Gij zult mij niet aanrakengij moogt
zwaar lichaam droegen, te oordeelen naar
hun gehijg en geblaas. Zij gingen voorbij,
zonder mij te zien, het portaal over en de
deur uit, vervolgens werd het portier voor
zichtig geopend en de zware last met
zorg op de bank gezet, waarna ik het por
tier weer hoorde sluiten.
Daarna keerden de twee met lichteren
tred terug en spoedden zich de trap weer
op, zacht giegelend en fluisterend met
elkander.
In een paar stappen was ik bij het rij
tuig de gordijntjes voor de vensters waren
neergelaten. Ik opende het portier en keek
in de vigilante. Daar binnen was het donker
als in het graf, maar toch meende ik een
vrouwspersoon op de bank vooruit te ont
dekken, in een regenmantel gehuld en met
hoed en dikke voilezij zat onbewegelijk
doodstil.
„Mag ik u de paardendeken over de
knieën leggen, het is zoo vochtig en koud
vanavond vroeg ik, om mijn vrijpostig
heid te verklaren.
Toen er geen antwoord volgde, wilde ik
mijn vraag herhalen, toen een gestommel
achter de deur van de gelagkamer mij zoo
spoedig mogelijk het portier deed sluiten.
Daarna ging ik voor de paarden staan,
alsof ik met hen bezig was geweest. Td
en zijn bediende kwamen toen juist buiten.
„Je waart niet in de gelagkamer, zooals
ik je gezegd had," zeide de laatste.
„Ik was volstrekt niet dorstig," gaf ik
ten antwoord.
„Waar ben je dan in dien tusschentijd
geweest?"
„Ik was een eindje den weg opgeloopen."
„Goed! ik zal je in de plaats een flinke
fooi geven. Gauw maar op den bok en
breng ons dan zoo spoedig mogelijk naar
de stad terug."
Ik klom op den bok en in gestrekten
draf reden wij naar de stad terug; maar
aan het tolkantoor moesten wij stilhouden
om gevisiteerd te wordan, zooals in dien
tijd gebruikelijk was.
Van de twee visiteurs naderde de een
met een lantaarn ons rijtuig, opende het
portier en begon, zooals gebruik was, de
banken, wanden en vloer te onderzoeken.
„In hemels naam! waarde heeren," hoor
niet vernietigen of kwetsen, wat er
edels bloeit in mijn hart.
Ja, zegt dat tot die verschillende
groepen, wier lust het is u ontrouw
te maken.
Jonge menschen, als men tot u komt
met de bewering, dat de jeugd moet
genieten, veel en van alles; mannen,
als wereldwijsheid u leeren wil, hoe
men door slimheid, gebruik makende
van allerlei middelen, spoedig rijk kan
wordenvrouwen, als men u zegt, dat
een mooi gelaat, een fijn kleed meer
waarde heeft dan een reine ziel, zegt
dan tot die personenRaakt mij niet
aan; ik wil niet, dat gij mijne verbeel
ding, mijne gedachten, mijn leven ver
ontreinigd. Toont dien eerbied voor
u zeiven, door ze op een afstand te
houden, die onuitwischbare vlekken
willen werpen op üw leven, wier lust
het is u aan te raken met ongewijde
hand, met onheilige stemming.
Wij sluiten onze deuren, onze kasten,
waarin artikelen van waarde zijn opge
borgen we leggen in onze woningen
matten, waarop gemerkt zijn de woor
den voeten vegen. Dat doen we om
niets te verliezen van onzen schat, om
de reinheid onzer huizen niet te be
derven.
We zijn veel slordiger, waar het de
fijne golvingen van ons gemoedsleven
betreft.
Wie eerbied heeft voor zich zeiven,
laat geen ruwe, onreine gasten tot zijne
ziel toe, maar zoekt in heilige omgeving
zonnewarmte, opdat de kiem van wat
rein is en goed, onder die weldadige
koestering, zich steeds krachtiger zal
ontplooien. Dan, als die kiem zich altijd
schooner ontwikkelt, verheft de mensch
zich daarop niet, maar dankt Hem, die
daartoe de kracht verleende.
Hu ito
De toestand in Rusland.
De gouverneur-generaal van Odessa,
generaal Karangozof, heeft er iets af-
doends op bedacht om het onderwijs
weer geregeld op gang te krijgen. Hij
de ik Td zeggen, „maak mijn vrouw niet
wakker, zij werd wat onwel onderweg en
is nu gelukkig ingeslapen."
„Zijn vrouw!" bromde ik in mijzelf, en
er kwamen allerlei zonderlinge gedachten
in mijn hoofd op.
De visiteur sloot het portier en wilde
zich terugtrekken.
„Wek mevrouw, wellicht loont het de
moeite," fluisterde ik den visiteur in.
„Hola even," riep deze mij toe en opende
toen nogmaals het portier.
„Wat is er?" vroeg Td, maar ditmaal,
zooals ik mij tenminste verbeeldde, tame
lijk gejaagd.
„Ik wilde alleen vragen," zeide de visi
teur, „of ik u misschien van dienst kan
zijn. Wil mevrouw ook een glas water
hebben
Terwijl hij dit zeide, begon hij weer den
vloer van het rijtuig te bevoelen.
„Water?" herhaalde Td. „Zij slaapt
immers en
„Drommels," barstte de visiteur uit, „me
vrouw schijnt den eeuwigen slaap te sla
pen, daar zij zelfs niet ontwaakt, nu ik
haar in den voet knijp."
Op deze opmerking volgde geen antwoord.
„Willen de heeren zoo goed zijn om uit
te stappen," zeide de tolbeambte, „misschien
kunnen wij mevrouw iets geven, dat haar
spoedig het bewustzijn teruggeeft."
Op zijde glurende, zag ik het eerst mijne
beide passagiers zwijgend en bedrukt het
rijtuig verlaten, terwijl daarna de tolbe
ambte de slapende mevrouw naar binnen
droeg, zonder juist veel eerbied voor de
schoone sekse aan den dag te leggen.
Allen volgden en ik eveneens. Er werd
een boodschap aan den tolinspecteur ge
zonden, die spoedig daarop verscheen.
Het was een oud, gepensioneerd majoor
met witten knevel en een joviaal uitzicht.
„Goedenavond! mijnheer Td, hoe maakt
u het?" begon hij. „Ik hoor, dat u nu een
vrouw naar uw smaak hebt gevonden, maar
dat zij nu reeds op de baar ligt, arme
stumperd. Aan mij is nu opgedragen haar
te opereeren van wege den koninklijken
tol."
Daarna naderde hij de groote tafel, waar
op men de vrouw van den handelaar had
gelegd, eene lange, corpulente gestalte, maar
even stom en levenloos als te voren.
begint met alle leerlingen der hoogere
scholen op te wekken den 12/25 Januari
weer aan het werk te gaan. Aan die
opwekking zet hij voor de zwakke broe
dertjes wat kracht bij door ze in geval
van ongehoorzaamheid, of opstoking
van medeleerlingen daartoe, te bedrei
gen met verbanning met hun geheele
familie naar de noordelijke gouverne
menten. Daarin ligt voor de ouders,
broers en zusters ook een aansporing.
Volwassenen, die leerlingen aanzetten
tot schoolverzuim of eenigen vorm van
dwarsdrijverij, welke ook, krijgen gele
genheid een reisje naar Siberië te ma
ken. Alle schoolorganisaties en -ver-
eenigingen zijn onwettig; zetten zij nu
nog hun werk voort dan gaan de leden
gezamenlijk in ballingschap.
Ouders en leerlingen zijn gelijkelijk
ontzet over deze maatregelen, waartegen
zij intusschen maar het verstandigst
doen met zich niet te verzetten.
Bij de ontdekking van de samen
zwering te Moskou, heeft de 25-jarige,
in de Moskousche samenleving zeer
bekende prinses Koslofskaja, zich zoo
heftig teweer gesteld, dat zij door een
bajonetsteek gewond is.
Bij de huiszoeking vond men 8 ge
heel gereed gemaakte bommen, en voorts
bescheiden, die het bestaan van een
samenzwering bevestigden. Gedurende
de huiszoeking kwamen, niets kwaads
vermoedend, een mannelijke en twee
vrouwelijke studenten binnen, van wie
men veronderstelt, dat zij den moord
op Doebassof zouden plegen en daar
voor bommen kwamen halen. De gear
resteerden weigerden hun namen op te
geven.
Dat de prinses bij een samenzwering
betrokken is, heeft te Moskou en te
Petersburg groot opzien gewekt.
Reizigers die uit den Kaukazus te
Petersburg zijn aangekomen, zeggen
dat de toestand daar zeer verergerd is.
De opstandelingen hebben het fort bij
Batoem veroverd en beheerschen daar
thans den omtrek mee. Zij zijn meester
in den geheelen Kaukazus ten N. van
den spoorweg van Batoem naar Tiflis.
De correspondent van de Matin te
Petersburg vindt den toestand in Rus
land nog alles behalve rooskleurig. De
„Een schoonheid is zij niet bepaald te
noemen," ging de majoor voort, „want zij
heeft geen neus en dat staat leelijk, maar
zij heeft ook geen mond en oogen, dat is
een bijzonder voordeel voor een gehuwd
man. Mevrouw schijnt er een geduchte
hersenpan op na te houden, er schijnt een
verstandig hoofdje op te zitten. O, wat zie
ik? Kanten, echte Brusselsche kantenNu
er zit veel waarde in die hersenen, dat valt
niet te ontkennen. Nu komen wij aan de
borstNeen, maar kijk eens de ge
heele borst is gevuld met de fraaiste
Fransche gouden horloges, natuurlijk
uw vrouw heeft een zeer edele inborst
een hart, dat slaat en repeteertHier
hebben wij de maag, de ingewanden bestaan
uit de prachtigste zijde. En ten laatste de
beenen, let weltwee stukken van het
prachtigste zwart fluweel, ofschoon ze zwart
zijn. Zwarte beenen, hoe zonderling!
uw vrouw schijnt een halve negerin te zijn,
maar dat doet er niets toegave de
hemel, dat alle vrouwen zooveel innerlijke
waarde hadden als de uwe."
Het lichaam op de tafel was onder deze
rede schromelijk misvormd en veranderd
in eene menigte grootere en kleinere pak
ketten, allen inhoudende onaangegeven en
aldus verbeurd verklaarde goederen.
Na verloop van ongeveer een uur, nadat
al de gebruikelijke ceremonies waren afge-
loopen, konden mijnheer Td en zijn be
diende vertrekken.
„Waarheen moet ik nu rijden?"
„Rijd naar den d 1antwoordde mijn
heer Td, terwijl hij in het rij tuig sprong.
„Dat wil zeggen, dat ik de heeren naar
huis moet brengen?" vroeg ik en legde de
zweep over de paarden.
Ik leverde mijne passagiers aan hunne
woning af, zonder ook maar een goeden-
nacht of eene fooi gekregen te hebben. Maar
ik sliep heerlijk dien nacht in het bewust
zijn, dat ik iets goeds had verricht en dat
hij zijn verdiende loon had ontvangen.
Hij was toch niet geheel ontbloot van
gevoel, zooals ik eerst meende, tenminste
mijnheer Td ging bepaald gebukt onder
het verlies van zijne tweede vrouw.
Naar het ZweecLsch.