Bel Land van Heusden en iltena, de Langstraat en de Bammeierwaard Door oip sell Leer en Leven. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. IVo. 2509. IJ oensdag 11 April. FEUILLETON. 1906. UW0 VAN ALTEH;' VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7ys ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Zou er wel iets ter wereld zpn waar over zoo gaarne en zooveel gefilosofeerd wordt als over de begrippen goed en kwaad? En zwaarwichtig als wij, Hol landers zijn, worden daar wanneer wij komen te theoretiseeren hevig dikke boomen over opgezet. Minder zwaar, minder van alle kan ten bekeken en gewikt en gewogen wordt het geval, wanneer het de prak tijk geldt, wanneer we gehouden zijn of meenen gehouden te zij n ons oordeel uit te spreken over woorden en daden onzer medemenschen. En dat is zoowat een kwestie van elk uur. We meenen inderdaad, dat de wereld niet draaien kan, indien wij niet altijd en altijd onze wijsheid ten beste geven over wat anderen zeggen en doenin dien wij niet dadelijk klaar staan apodic tisch te verklaren wat goed is en wat kwaad. Laten wij ons echter eens een oogen- blik rekenschap geven van zulk een in der haast geveld apodictisch oordeel. Laten we er ons eens een oogenblik toe zetten om in 't algemeen in hoofd lijnen bij benadering aan te geven wat goed en wat kwaad is. Wat zien we dan al direct? Ditdat het onmogelijk is algemeene altijd gangbare bepalingen te geven van goed en van kwaad. Dat we jam merlijk er naast zijn, wanneer we rege len voor goed en kwaad, voor een onver anderlijke moraal zouden willen geven. Een voorbeeld Het is kwaad, beslist kwaad, hoor ik iemand zeggen, te liegen. Goed, maar als ik een zieke, voor wie elke emotie dood slijk kan zijn, een jobstijding moet brengen, en ik doe dat niet, doch lieg er om heen, is dat dan ook kwaad? Geweld gebruiken is beslist kwaad, zegt iemand. Goed, maar als ik met geweld een mensch dwing den weg te verlaten, die ik zeker weet dat tot zijn ongeluk leidt, is dat dan ook kwaad Goed en kwaad wisselen zich dus naar de omstandigheden, zooals uit onze voorbeelden duidelijk blijkt. Goed en kwaad wisselen zich ook naar plaats en naar tijd. Denken we slechts aan het feit, dat sommige be leefdheidsvormen, in 't eene deel der wereld de kenmerken der fijne bescha „Is dat niet lastig voor u „Niet ergmen gewent aan alles. Ziet ge wel hoe spoedig wij aan mijn deur ge komen zijn Maar juffrouw Falkenberg heeft zeker al een paar keeren naar mij uitgekeken, want wij hebben den langsten weg genomen." „Ik mag dus uw vriend zijn, juffrouw Ilse „Ja," antwoordde zij ernstig; „ik weet bovendien ook geen mensch op de wereld, die veel van mij houdt, en ik zal denken, dat gij mijn broeder zijt, en u insgelijks hartelijk liefhebben." Dit zeggende, schudde zij hem hartelijk de hand, en Arnolds hart zwol van ver rukking. Als Ilse hem liefhad, hem kon liefhebben zonder dat het om zijn geld was, wat zou hij zich dan gelukkig ge voelen I Dit jonge, onschuldige meisje, uit de vergiftigde, met duizend smetstoffen bezwangerde tooneelatmosfeer, rein, als uit de hand des Scheppers te voorschijn ge komen, was het werkelijk waard, dat hij zijn geheele hart, dat ook nog onbedorven was, aan haar voeten legde, als zij maar wilde. Wel zag hij tusschen al die streelende ge dachten het ontsteld gelaat zijner moeder en Malwines verwijtende oogen, maar de eerste kon niet op den duur boos op hem blijven, want hij was toch de eenige, dien zij liefhad, en die toch niet anders dan zijn levensgeluk van haar verlangde; en ving zijn en in 't andere deel als bar- baar8chheid worden beschouwd denken we aan de wijze waarop de vrouw be handeld wordt bij verschillende volkeren der aarde enz. enz. En hoe heeft ook de tijd verandering gebracht in de be schouwing van goed en kwaad. Is er geen tijd geweest dat het goed, beslist eervol was vele menschen te dooden, een moraal, die ons thans met afschuw vervult? Is er geen tijd geweest, dat als hooge moraal gold het oog om oog en tand om tand en is daartegenover niet gezet zegent ze, die u vervloeken? Komt in onzen tijd de leuze een ^oor allen en allen voor een, niet als een hoogere moraal wegdringen het: elk voor zich Zoo zien we dat plaats, tijd en om standigheden al zeker de eerste facto ren zijn die we moeten laten gelden wanneer we er ons oordeel over willen laten gelden, wanneer wo er ons oordeel over willen uitspreken of iets goed of slecht is. Maar we schreven boven dit artikel „Leer en leven" en het is onze be doeling vooral eens het licht te laten vallen op een factor, op een element, dat we veel, veel te weinig in reke ning brengen, wanneer we ons oordeel uitspreken over wat we goed vinden of kwaad. We bedoelen dit: voor zoover om standigheden van allerlei aard het toe laten is beslist goed te leven naar wat we als vaste principes, als vaste levensbeginselen hebben aangenomen en beslist kwaad die beginselen geweld aan te doen of, wat nog oneindig erger is, te overdrijven in de richting dier principes of hun schoonheid te mis bruiken om leelijke daden goed te praten. Met andere woorden dus, kwaad is het, wanneer er geen harmonie is in ons leven. Wanneer wat we zeggen en doen in strijd is met wat we als schoon gevoelen, of ook, in grover vorm, wan neer wat we doen in strijd is met wat we zeggen. Hij dus, die, om een voorbeeld te stellen, de geheel-onthouding propageert, overal verkondigt dat hij, tot heil zijner medemenschen geheel-onthouder is en tracht daartoe anderen over te halen, doch die een enkele maal in 't geheim één borrel pakt, staat moreel lager dan de man, die verklaart een zwakkeling te zijn en iederen avond lichtelijk aan geschoten thuis komt. Hij, die zich den schijn geeft phi- lantroop te zijn en waarlijk zulks ook doetalleen als z'n naam voluit op een lijst komt, desnoods met z'n adres er bij, of wanneer veel menschen I zijn gift zien, staat moreel lager, dan hij die ruw en eerlijk voor z'n egoïsme uitkomt en alles voor zich houdt. Malwine och, die zou mettertijd wel een ander vinden Zoo verdiept was Arnold in gelukkig ge peins, dat hij tegen een lantaarnpaal aan liep en „pardon" prevelde, waarover een nachtwacht, die juist voorbijkwam, in de grootste verbazing naar hem stond te staren, en zoolang staan bleef, totdat hij om den naasten hoek verdwenen was. De heldere winterzon van een schoonen Zondagvoormiddag scheen in Ilses kamertje, waaraan de bewoonster, ondanks de daar heerschende armoede, toch een schijn van netheid had weten te geven. De kinderen waren dien ochtend buitengesloten, want zij had bezoek. Op een van de wankelbare stoelen, die het voornaamste ameublement uitmaakten, zat Ina, in een eenvoudig, maar uitgelezen toilet, dat haar schoonheid nog verhoogde. Zij had alle reden om met zichzelve tevreden te zijn, en toch was haar voorhoofd bewolkt. „Wat heb je, dat je verdriet doet?" vroeg Ilse haar voor de zooveelste maal, terwijl zij haar bezorgd aanzag; „waarom ben je zoo treurig, zoo heel anders dan gewoon lijkkom, zeg het mij, wat is 't, lieve Ina?" „Niets, niets," weerde Ina wrevelig af, „al had ik wat, dan zou jij me toch niet begrijpen, kind; mijn wenschen en ver wachtingen liggen zoo ver van je, als gind- sche blinkende koepel van de Lievevrouwe- kerk. Je bent eigenlijk te benijden: je bent tevreden met dit ellendig kamertje en drie waggelende stoelen, dus heb je van iets anders ook geen begrip." „Wat helpt het, Ina," zeide Ilse berus- tend, „of men al wenscht, wat toch niet te veranderen is? Het maakt ons maar ontevreden met ons lot." „Wie zoo kan denken," riep Ina, haar schouders ophalende en naar het venster Nu is het eene groote fout, die de massa, het publiek, dag aan dag en uur aan uur maakt, dat het der menschen daden goed of kwaad noemt naar wat er oppervlakkig van blijkt en niet naar de beginselen, die ten grondslag liggen van de daden, waarover men een oor deel uitsprak. Daarin nu schuilt een groote onrecht vaardigheid. We beginnen natuurlijk ons af te vragen, of de levensbeginselen waarvan anderen uitgaan, de onzen zijn of niet. Goed, maar ook al zijn ze de onze nietdan moeten we toch erkennen, dat er eerlijkheid, echtheid, harmonie is, indien anderen leven naar wat hun leer is, doen wat zij voelen, dat goed is en mooi. We noemden o.a. geheel-onthouding, we kunnen wijzen op beginselen als vrije liefde, lijdelijk verzet, vegetarische leefwijze en nog tal van andere prin- cipen, die het geestelijk leven onzer dagen beroeren. Over die beginselen zelf hebben wij het niet. Maar we wenschen te consta- teeren, dat men, wanneer men dadn ziet, die van die beginselen de uitvloei selen zijn, nooit de daden als zoodanig mag beoordeelen, doch moet vragen, zijn ze waarachtig, welgemeend en natuurlijk de gevolgen van wat als vast levensbeginsel werd aangenomen. Niet scherp genoeg echter kan worden gegeeseld, wanneer beginselen die niet gemeend, soms zelfs niet begrepen worden dekmantel zijn tot een los bandigheid van de levensdaden, die dan kwasie in overeenstemming met die zoogenaamde beginselen moeten zijn. Iliiitentand, Omtrent het ongeluk met het loge ment te Nagold (Schwarzwald) wordt thans geschreven: Het raadhuis, waarheen de 50 dooden, welke onder de puinhoopen gevonden werden, gebracht zijn, leverde een af grijselijk gezicht op. Aan enkelen hun- tredende, „blijft laag bij den grond, altijd goedsmoeds, maar ik kan het niet. Leven is strijden, alleen in den dood is rustik wou, dat ik dood was, Ilse." De witte tanden der schoone balletdanseres beten in haar volle, roode lippen. „Maar, Ina, zooals je zegt, en zooals ik ook geloof, houdt je veel van Graaf Alldorff, en hij van uhoe kun je dan aan sterven denken „Spreek me niet van hem," barstte Ina los, en wierp haar opgevouwen zakdoek met kanten rand heftig tegen den grond „de mannen zijn een zelfzuchtig, valsch, huichelachtig, trouweloos geslacht, en ik haat hen allen 1" „Er zijn toch nog wel goeden ook onder," bracht Ilse beschroomd hiertegen in, aan het gesprek denkende, dat zij onlangs met Arnold had gehad„men moet niet alleen naar het uiterlijk, maar voornamelijk naar het innerlijke zien." „Zie eens aan, wat weet je daar zoo op eens van?" vroeg Ina, voor een oogenblik haar toorn vergetende. „Ik heb je toch nog nooit met een man gezien, en ik raad je ook het maar te laten; later ben jij 't, die je vingers brandt om Godswil, word niet verliefd!" Ilse moest lachen; in het licht om op hem verliefd te worden, was Arnold haar volstrekt niet verschenen; alleen als een goed vriend stond bij in haar gedachten gegrift. „Dat zou ik, geloof ik, niet kunnen." „Des te beter voor u, maar ik vrees, dat de rechte Jozef bij niemand wegblijft." „Arme Ina! Was Alldorff dan de rechte Jozef voor u? Ik heb hem nooit mogen lijden, hij is zoo trotsch!" Rosina beet zich op de tanden, dat het knarste, en schudde Ilse arm af. „De Hemel beware me! Alleen over de ner, die gestikt zijn, is uiterlijk niets te zien, van anderen daarentegen zijn alle ledematen afgeknepen of vreeselijk verminkt. Velen hebben ook zulke af schuwelijke hoofdwonden, dat zij niet te herkennen zijn. Een predikant uit een naburig dorp was zoo verminkt, dat men hem alleen aan zijn trouw ring herkende. Volgens de verklaringen van oog getuigen, werd het gebouw niet aan de vier hoeken gelijkmatig opgevijzeld. De kant waar de dicht bezette eet- en gelagkamers waren, bleef ongeveer 10 c.M. achter. Zoodoende werd het zwaarte punt van het gebouw verplaatst naar den kant die toch al door aanwezigheid van de talrijke bezoekers zwaarder be last was dan het tegenover gelegen gedeelte. De toeschouwers namen geen wankelende beweging van het gebouw, geen scheur en geen ander bedenkelijk voorteeken waar. De instorting kwam geheel onverwacht. Men hoorde plot seling een gekraak en voelde een he- vigen luchtdruk die zoo sterk was dat vele menschen op den grond vielen of tegen de huizen in de buurt gedrukt werden. Toen de omstanders van hun eersten schrik bekomen waren, zagen zij op de plaats waar het gebouw had gestaan, een dichte stofwolk, waaruit na enkele minuten de omtrekken van den wrak- en puinhoop te voorschijn kwamen. Een hartverscheurend gesteun en gekreun weerklonk. Verscheidene omstanders werden door over de straat uitstekende balken en neerploffende steenen doodgeslagen, ook eenige school kinderen die op weg naar school naar het ongewone karwei waren blijven kijken. De menschen in het huis waren in twee groepen verdeeldde eene van ongeveer 120 man was beneden bij de 70 vijzels aan het werk, terwijl de an deren als gasten op de eerste verdie ping aan tafel zaten. De arbeiders van wie een groot aan tal gered zijn, merkten evenmin iets van het dreigende onheil. Zij werden plotseling op den grond geslingerd. Sommigen hadden de tegenwoordigheid van geest om plat te gaan liggen, an deren werden in een openstaanden kelder geslingerd, weer anderen kwamen onder balken te liggen en kwamen er op die manier goed af. De overleven den vertellen dat zij lang builen wes ten hebben gelegen. Toen zij bijkwamen, konden zij in de stofwolken hun om geving niet dadelijk herkennen. Gaande weg werd het lichter, waarna sommigen te voorschijn kropen en anderen die ingeklemd zaten, om hulp riepen. De gasten op de eerste verdieping vielen opeens in de diepte. Er zijn er onder die hun redding aan een gun- manier, waarop hij mij behandeld heeft, erger ik mij dood maar het komt er niet op aan, er zijn nog wel meer mannen op de wereld." „Vertel het mij eens." „Gekheid vertellen!" zeide zij, weder opstuivende. „Eerst beloven zij een arm meisje hem'el en aarde; dan. als zij alles verkregen hebben wat zij willen, vallen hun opeens andere verplichtingen in, en als wij hun de meer of minder diepe won den van ons hart niet willen laten zien en een ander nemen, dan schreeuwen zij over onze lichtzinnigheid en verachten ons. Als het niet te bedroevend was, zou het om te lachen wezen. Ik zoek natuurlijk een an der; hij zal het plezier niet hebben mij te zien treuren." „Maar, Ina!" „Houd me, alsjeblieft, geen zedenpreeken, kleine onschuldgeloof maar, dat ik van daag wel met je zou willen ruilen. Ach, geen andere wenschen te hebben dan die geoorloofd zijn, geen vernederingen te moe ten dulden, die de champagne toch niet alle kan wegspoelen, braaf, deugdzaam' te zijn, met een rein hart alle verzoekingen weerstand te bieden, en ten slotte misschien een man te vinden, die met ons trouwt en ons onderhoudt o, Ilse, ik benijd je I" En Ina barstte in een stroom van tranen los. Medelijdend sloeg Ilse haar arm om haar heen, teeder drukte zij haar hoofd tegen haar schouder, maar Rosina sprong overeind, schudde heftig de tranen uit haar oogen, en zeide, terwijl zij voor Ilses ge brekkig spiegeltje ging staan „Mijn Hemel, wat ziet men er in dien spiegel akelig uitJufirouw Falkenberg zal je waarlijk niet ijdel maken." Aan de afwisselende stemming van haar vriendin gewoon, verwonderde Ilse zich verder niet over dezen plotselingen over- stigen val of een gelukkige ligging tusschen de balken te danken hebben gehad. Als een oorzaak van het ongeluk geeft men op dat, aan den kant waar de keuken was, het gebinte door den stoom en wasem in den loop der jaren vermolmd was en niet meer voldoende weerstandsvermogen bezat. Helaas had men ook verzuimd de vier hoeken van het huis met sterke ijzeren ankers en banden bijeen te houden. Onbegrijpelijk lijkt het ook dat er menschen voor te vinden waren, om in het gebouw, dat als het ware in de lucht hing, bijeen te komen. Zij waren blijkbaar te goed van vertrouwen geworden door de han dige en snelle wijze, waarop de aan- I nemer dergelijke karweien elders had verricht. Zaterdag werden de slachtoffers in een gemeenschappelijk graf ter aarde besteld. Dinsdag kwam te Zurich met den Weenschen sneltrein een jonge Rus aan, die zwaar dronken was en daar hij sporen van waanzin vertoonde naar het gesticht te Burghoelzli werd gebracht. Hij had o.m. bij zich een tasch vol Russische banknoten. Toen hij ont nuchterd en bedaard was werd hij in verhoor genomen en vertelde hij, dat hij de aanvoerder was geweest van de bende, die op 20 Maart de Onderlinge Credietbank te Moskou beroofde. Met 18 anderen, allen gewapend met re .*ol- vers en bommen, drong hij de bank binnen, waar zich het personeel bene vens een paar aanwezige politiemannen zonder verzet o vergaven. De roovers begaven zich daarop naar de kluis en stalen er, gelijk bekend, 875,000 roebels in bankbiljetten en goud. Ze sloten toen politie en bedienden op en gingen er van door. De Russische politie heeft ondanks een hooge uitgeloofde premie nog geen spoor van de daders kunnen ontdekken. Mogelijk, dat zij nu gelukkiger is, als tenminste de bekentenis waar is en niet het werk van een krankzinnige, die zich verbeeldt een der bankroovers te zijn. Hij heeft opgegeven Alexander Belenzof te heeten en zoo zal men hem gauw op zijn toerekenbaarheid, casu quo waarheidsliefde, kunnen controlee ren. Hij beroemde zich te Moskou ook een der voorste barricadenverdedigers te zijn geweest als bommengooier. Te Tonbridge in Engeland is een vrouw overleden, die bleek er een zoo genaamd tehuis voor zuigelingen op na te houden. Voor een flinke som gelds nam zij jonge kinderen aan, waarvan de ouders verlost wilden zijn. En in welken staat werden de vijf kinderen, gang. „Hij is voor mij voldoende," zeide zij lachend„ik gebruik hem maar eenmaal daags." „Je moet je haar los dragen, lieve; de kleur is zoo ongemeen, dat je er zeker een overwinning mee zoudt kunnen be halen." „Maar zooeven heb je me zelve aange raden, mij bescheiden laag bij den grond te houdenom alles ter wereld zou ik met loshangende haren niet over de straat durven gaan al de straatjongens zouden mij naloopen." „Daarentegen in een equipage rijden, niet waar, dat zou prettig wezenDaar verlang ik van ganscher harte naar. Wat zou ik de paarden laten dravenen als Alldorff j voorbijkwam, zou ik hem met een spotten- den glimlach aanzien. Jammer dat het maar droomen zijn!" „En 't is geen ongeluk, dat zij niet ver wezenlijkt worden, Ina. Als ik echter veel van iemand gehouden had, en hij mij koel voorbijliep wanneer hij mij op straat ont moette, geloof ik, dat ik heel bedroefd zou zijn." (Wordt vervolgd.) Uit het Dmtsch. 6) „Jij, Ilse, en ik, zijn twee geheel verschil lende menschenkinderenjij bent het ge- j loof, en ik de twijfel; jij hebt idealen, en ik de werkelijkheid, jij het goede, en ik het slechte. Als al het dansen en springen niet wat lichter en vuriger bloed gaf dan een ingetogen leven, zou er wel geen treu riger lot zijn dan danseres te wezen. Adieu, i lieve, ik moet weg, anders verzuim ik de parade. Jij gaat, natuurlijk, weer niet mee?" „Ik heb juffrouw Falkenberg beloofd voor het eten te zorgen, zij heeft een zweer aan haar vinger."

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1906 | | pagina 1