liet Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden.
No. 2583, Zaterdag 24 November
7an mscta en spreekwoorden.
FEUILLETON.
UïJD VAN ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
ranco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
19Q6
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7l/9 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag,
avond ingewacht.
I.
Men zegt wel eena, dat ieder zijn
stokpaardje heeft; nu ala dat waar ia,
wil ik aan die waarheid niet tornen.
Met minstens evenveel recht mag men
evenwel zeggen „Ieder heeft zijn spreek
woord."
Doch, aangezien het aantal individuen
dat der spreekwoorden verre overtreft,
heeft men weinig scherpzinnigheid noo-
dig om tot de conclusie te geraken, dat
een groot aantal menachen met één- en
hetzelfde spreekwoord tevreden moeten
zijn.
Verdeelt men tot heden toe de twee
handige aardbewoners naar zekere ken
merken in rassen, stammen en volken,
even goed zal men ze kunnen rang
schikken in verschillende groepen, al
naar het spreekwoord, dat ze tot hun
devies hebben gekozen.
Deze indeeling stoort zich volstrekt
niet aan huidkleur of schedelvorm staat
in geen enkel verband ir.et de kwestie
of de haren in doorsncê een cirkel of
een ellips vertoonen en leert ons even
min of de tanden schuin, dan wel lood
recht in de tandkassen staan. Ze wijkt
dus in vele opzichten af van de gebrui
kelijke rassen indeeling. Dit ia natuur
lijk geen bezwaar; integendeel in het
ongewone, in het afwijkende schuilt
dikwijls de aantrekkelijkheid van het
nieuwe.
En het nieuwe van deze indeeling
bestaat vooral hierin, dat we de men-
schen niet groepeeren naar uitwendig
heden, maar naar datgene, wat we ge
woon zijn hun binnenste, hun ziel te
noemen.
Uit den aard der zaak zal het aan
tal rassen, of wilt ge liever 30orten,
naar deze wijze van „sorteeren" vrij be
langrijk zijn. Den lezer, die hierdoor on
verhoopt mocht worden afgeschrikt van
de nadere kennismaking, zij ter gerust
stelling medegedeeld, dat een menschen-
geheugen een respektabel aantal feiten
en namen in zich kan opnemen en be
waren zooals bij voorbeeld duidelijk blijkt
bij de Chineezen, die, om de kunst van
lezen zich eigen te maken, ee.st ruim
tachtig-duizend letters moeten aanleeren.
Ik twijfel er dan ook geen oogenblik
aan of wij, die immers de Chineezen van
Europa worden genoemd, zullen een min
stens even groot onthcudingsvermogen
bezitten en zeer goed in staat zijn het
nieuwe rassen-systeem te overzien en
tot ons geestelijk eigendom te maken.
1)
Op ongenaakbare klippen, gebeukt door
de altijd schuimende golven der Zee, de
tinnen verborgen in de wolken, staat het
slot ven graaf James O' Canor. Vroeger was
dit de plaats waar steeds een vroolijk leven
geleid werd, thans evenwel draagt deze een
zame burcht, omringd door droefgeestige
muren, den naam van „het vervloekte slot"
en iedereen weet, dat tusschen deze muren
zeer veel moet afgespeeld zijn geworden.
Uit het eeuwenoude park, nabij het slot
gelegen, kwam een mannengestalte met
langzame dealende schredenmet een eigen
aardige weemoedige uitdrukking zweefden
zijn blikken door den omtrek, dien hij als
een oude kennis scheen te begroetenals
uit ijzer gegoten waren de starre en scherpe
trekken op zijn gelaat, dat versierd was
door een tot op de borst hangenden baard,
welke vroeger zwart geweest mocht zijn, doch
thans zeer vergrijsd was. De lippen waren
sterk op elkander geknepen, zijn wenkbrau
wen gaven hem een streng voorkomen en
de trekken om zijn mond deden vermoe
den, dat veel in hem omging.
Snellerwerd zijn gang; met zekerheid
doorschrijdt hij den nauwelijks te herken
nen weg, alsof hij van zyn kindsheid af
Mocht het stelsel niet volledig zijn,
zijn bijna nooit direkt volledig,
ieder heeft de vrijheid het naar zijn eigen
inzichten of ervaringen aan te vulleu.
Ik zal beginnen met het voornaam
ste ras; d. i. het ras, waartoe het groot
ste aantal individuen behoort.
Het zijn de zoogenaamde ik-menschen.
Evenals ieder denkend wezen, houdt
zoo'n ik-mensch er ook een wereld
beschouwing op na. Hij stelt zich de
wereld voor als een groofen cirkel, die
speciaal ten zijnen behoeve is gecon
strueerd Het voornaamste punt, het
middelpunt, van waaruit men alles kan
overzien en alles aan zich dienstbaar
kan maken, is expresselijk voor hem
gereserveerd. Daar verbeeldt hij zich
op zijn troon te zitten.
Buitenstaanders noemen hem „egoïst";
hij zelf noemt de anderen dwazen en
onverschillig, of ge hem hoort spreken
of ziet arbeiden, ja, zelfs al trommelt
hij maar met zijn kneukels op de
armsteunsels van zijn troon, de grond
toon voor al zijn doen en laten is al
tijd en altijd weer: „Het hemd is na
der dan de rok".
De tegenvoeters van die ik-menschen
zijn veel kleiner in aantal. Een gere
serveerde plaats hebben ze nietze
leven met en bij en onder hunne uiede-
menschen. Zoo welbespraakt als de
vorigen zijn ze niet; ze beroemen zich
niet op hun eigen verdienste; klagen
nooit over ondervonden teleurstelling
of over ondank, „die 's werelds loon
is", maar kenmerken zich. bü karisr-
tieid in mooie woorden, door overvloed
van mooie dalen. Ook zij hebben een
spreekwoordop hun voorhoofd staat
het niet te lezen, noch in de palmen
hunner handen; ze bewaren en koes
teren het in hun hart. En wie het
geestesoor tot hen overbuigt, verneemt
in den kalmen, regelmatigen hartslag
deze woorden: „Doe wel en zie niet om".
Het derde ras vraagt onze attentie.
De hiertoe behoorenden zijn vooral
kenbaar aan de oogen, of beter gezegd,
aan de wijze, waarop ze hunne oogen
draaien en richten, wanneer een ander
ze aankijkt. Als ge er een ontmoet,
tracht dan eens een gesprek met hem
aan te knoopen en zie hem daarbij
vooral vlak in 't gezicht. Ge zult ver
steld staan over de virtuositeit, waar
mee hij uw blik weet te ontwijken.
Soms meent ge, dat hij u even aan
kijkt, maar ge vergist u: hij bestudeert
deu rand van uw rechteroor of is
schijnbaar bezig de rimpels terzijde van
uw linkeroog te tellenen dadelijk
daarop glijdt zijn blik over den schou
zich hier opgehouden had.
Op een vooruit springend grasperk staat
een kunsteloos gebeeldhouwd Mariabeeld;
een klein houten dakje staat boven de Ma
donna, om haar tegen sneeuw en regen
eenigszins te beschutten. Groen was erop
gegroeid, met tastende bevende vingers raakt
hij het aan en voelt het. Een pijnlijke trek
speelt om zijn mond; dan ontwelt zich een
kreet uit zijn borst, als de schreeuw van een
doodelijk gewond hert, en voor het gehei
ligde beeld van de Moeder Gods zinkt de
man op zijn knieën neder. De gevouwen
handen tot de heilige omhoog heffend,
spreekt hij in korte afgebroken woorden:
„Erbarmende Hemelkoningin, moeder Ma
ria, zie mij hier opnieuw voor uwe voeten,
de vertwijfeling nabij een menschenleeftijd
van onuitsprekelijk leed en immerdurend
rouw ligt achter mij en altijd nog dwaal
ik als een vervloekte, een verachte op deze
aarde. Lenig de smarten terwille mijner
ouderdom. Gij Vlekkelooze, bid voor mij
om vrede en verlossing bij Uwen Godde-
lijken Zoon, laat dit voor mij het laatst
zijn, o, bid voor mij."
Een oogenblik houdt de vreemdeling op,
zijne gedachten zien op het verleden terug.
Moeilijk staat hij op en vestigt zijne blik
ken naar het slot.
„Trotsch huis! Trotsch geslacht!" mom
pelt hij tusschen zijn lippen. Als bevonden
zich geesten rondom het slot, tot wie hij
spreekt, zoo gaat hij voort met klagen en
smeeken, totdat hij uitroept: „O, Godgeef
mij het zwaarste, het grootste wat te dragen
is, maar geef me mijn kind, mijn kind,
mijn Nora."
dernaad van uw jas naar ja, waar
heen eigenlijk, dat is niet zoo gemak
kelijk na te gaan.
Als Lavater nog leefde, zou hij ons
wijzen op een paar uiterst fijne trek
jes tusschen de wenkbrauwen en zeg
gen: „Kijk, die trekjes zijn voor een
ingewijde leesbaar schrift: daar staat
's mans devies, zijn levensdoel, zijn
spreekwoord „De wereld wil bedrogen
worden, bedrieg haar dus".
Geen sympathiek geslacht, vindt ge
wel
Maar gelukkig, ook dit ras heeft
zijn antipoden.
Zeldzaam zijn ze, dat is waar. Maar
toch, we behoeven ze niet, als die wijze
uit den ouden tijd, bij dag met een
lantaarn te gaan zoeken. We herken
nen ze terstond alweer aan de oogen.
Let maar op: ze durven u aanzien,
als ze met u spreken. Hun gezelschap
behoeft ge niet te vermijdenintegen
deel ge kunt slechts voordeel hebbeu
van hun omgang, ook dan, als ze in
hun oprechtheid woorden tot u spreken,
die als scherpe vlijmen uwe eigenliefde
kwetseu ot uwen hoogmoed. Want ge
trouw aan hunne leuze: „Recht door
zee is de beste weg", ontzien ze u niet,
noch uit vriendschap, noch uit eerbied
voor uwe jaren, of uwe positie, wan
neer ze overtuigd zijn, dat het hun
plicht is, het tweesnijdende zwaard der
waarheid te hanteeren.
Hebt ge ze op uw levenspad wei
eens ontmoet, waarde lezer?
O, als ze kloppen aan uwe deur,
laat ze niet Uulieu siaau; zet niet al
leen de poort van uwe woning voor
hen open, maar ook de poort van uw
hart. Bevindt ge, dat uwe daden te
licht zijn op de weegschaal van uwe
plichten, gaat ge gebukt onder het be
sef, dat uw willen helaas altijd beter
is geweest dan het volbrengen, kromt
ge den rug onder een zwaren last van
zelfverwijt, wijs hunne vermaning niet
van de hand, stoot de waarheid, die
ze u aanbieden, niet van u af; maar
zegen hen, als ze op u toornen.
En wanneer ze van u zijn gegaan,
om elders waarheid en eerlijkheid te
prediken door woord en daad, dan zal
het in en om u zijn, als hoort ge een
stem, die tot u spreekt: „Eerlijk duurt
het langst."
van den rooverhoofdman Raisou. Eerst
wanneer de veiligheid der Europeanen
in Marokko zoodanig bedreigd wordt,
dat het volstrekt onvermijdelijk is zul
len troepen worden aan land gezet om
Raisou tot rede te brengen. Men gelooft
echter dat hij het niet zoover zal laten
komen.
Binnenkort gaan ook twee Spaansche
infanterie-regimenten naarTanger, ter
wijl andere gereed gehouden worden.
Reeds tijdens de conferentie van Alge-
siras moet Raisou zijne mannen van re
peteergeweren voorzien hebben. Een
tiental hunner hebben te Arzila dejood-
sche en Spaansche winkels geplunderd.
Te Tanger werd gisteren een Spanjaard
door een inlandschen politie-agent aan
gegrepen en slechts met moeite door
de Spaansche politie bevrijd. De ver
houding tusschen Marokkanen en Eu
ropeanen is zeer gespannen.
De Bulgaarsche schoonschrijver Peter
Rajkof te Sofia heeft op de jubileum
tentoonstelling te Boekarest een brief
kaart tentoongesteld, waarop hij 12,000
woorden geschreven heeft. De kaart
bevat de geheele Bulgaarsche grondwet
in het Fransch, verschillende redevoe
ringen van aanzienlijke Europeesche
staatslieden in het Bulgaarsch en twee
gedichten van Rudyard Kipling in het
Engelsch, De Bulgaarsche schrijfkun
stenaar heeft aan de vervaardiging van
deze kaart twee en een halve maand
lang negen uren daags gewerkt. Het
kunstig werk is onder een sterk ver
grootglas gebracht, maar men kan 't
schrift ook met het bloote oog lezen.
De politie te Alais heeft de hand
ffftlecd on een zekere Henri Mont. 36
jaar, geboren te Cognac, aie zien aan
mishandeling van zijn minnares had
schuldig gemaakt. Deze vertelde bij
haar verhoor door de justitie, dat haar
minnaar de dader was van den aanslag
op den koning van Spanje in de rue
de Rohan te Parijs. Men gelooft die
mededeeling zoo maar nietintusschen
is toch naar Parijs om instructies ge
seind.
De Tribune verneemt uit OdessaEr
zijn zooveel beambten van den zuidwes
telijken spoorweg gevangen genomen
dat de dienst er onder lijdt. Schier da
gelijks komen er ongelukken met de
treinen voor. Het goederenvervoer wordt
steeds slechter.
■Buitenland.
Naar verzekerd wordt, beduidt de zen
ding van vier Spaansche en drie Fransche
oorlogsschepen naarTanger geen onmid
dellijke tusschenkomst, maar slechts een
voorzorgsmaatregel tegen het optreden
Eindelijk zijn de algemeene gezond
heidstoestanden en sterfte onder de po-
litieke ballingen in het gouvernement
1 Archangel zoo geworden, dat de Rus-
I sische regeering het noodig heeft ge
oordeeld een geneeskundig congres te
Archangel bijeen te roepen om een
onderzoek in te stellen naar de hy
giënische toestanden in dit reusachtige
gouvernement van 332,000 vierkante
De man steekt smeekend zijne handen
omhoog en houdt ze daarna krampachtig
voor zijn gezicht, en begint luid te snikken
na eenigen tijd staat hij op en gaat weer
naar het park terug.
Een op een kerkje gelijkend gebouwtje,
aan alle zijden open, is achter de eeuwen
oude boomen verscholen. Op het dak staat
een toren met het eenvoudig zegevierend
kruis van het Christendom. Hij opent een
kunstig gesmeed hek, treedt eerbiedig bin
nen en vestigt zijne blikken op eenige graf
zerken, welke tot de erfgraven van de fa
milie O' Canar behooren.
Langzaam gaat hij verder, houdt stil
voor het laatste graf, waarop een bronzen
vrouwenkop staat, knielt hiervoor en tracht
door te bidden zijn smart te lenigen.
Buiten regent en stormt het. De vreem
deling staat op, vestigt een laatsten wee
moedigen blik naar de plaats waar zijn ge
liefden voor eeuwig rusten, verlaat deze
plaats, sluit de poort achter zich, loopt
het park door en knielt nogmaals voor
het Mariabeeld. Enkele minuten daarna
zoekt hij zijn weg tusschen bouwvallige
huizen door en bereikt den straatweg, welke
den ingang van het slot verbindt met een
dorp, eenige mijlen verder gelegen.
Zonder op den regen te letten, den kraag
van zijn manteljas omhoog geslagen, den
zwarten breedgeranden hoed diep over
het voorhoofd gedrukt, ijlt hij met snelle
schreden naar het dorp. Intusschen was de
avond gevallen en de straatweg gaf een
doodsch aanzien.
Voor een dorpsherberg bleef hij stilstaan.
Een oogenblik schijnt hij besluiteloos of
hij naar binnen zal gaan of niet, maar na
zijn hoed afgeschut en dezen dieper op het
hoofd gedrukt te hebben, treedt hij de ar
moedig verlichte gelachkamer binnen, waar
slechts twee gasten zitten, die een druk
gesprek voeren over den verkoop van een
stuk grond.
De verschijning van den vreemdeling op
dit uur en met zulk een weer doet hen
ophouden en ze nemen hem nieuwsgierig
van het hoofd tot de voeten op. De vreem
deling gaat, zonder den minsten groet in
een hoek van de kamer met den rug naar
de gasten zitten.
De waardin, een nog jonge, gezette, rood
wangige vrouw komt binnen. Zij vraagt
hem wat hij verlangt. „Kan ik hier over
nachten en morgen vroeg gewekt worden
om bijtijds te kunnen vertrekken vraagt
de vreemdeling. De jonge vrouw ziet hem
wantrouwend aan.
„U komt zeker niet uit deze streek
vraagt ze na een oogenblik gewacht te
hebben, om het antwoord te ontwijken.
De vreemdeling werpt een onderzoeken
den blik op de waardin en zegt, „ja juffrouw,
mijn wieg stond hier, maar een menschen
leeftijd ben ik van mijn geboorteland ver
wijderd geweest. Ik kom van Londonderry en
ik zal morgen weer van mijn vaderland
scheiden.
Heeft U geen vrienden of familiebetrek
kingen hier?"
Hij schudde het hoofd.
Die ik zoek zijn dood. Men kent mij
niet meer. Een nieuw menschengeslacht is
hier opgestaan en heeft de dooden vergeten.
„U neeft het recht en de macht my te
mijlen met één inwoner op de vierkante
mijl.
Te Glasgow zijn een aantal mannen
bijna in de whisky verdronken eigen
lijk was het een bijproduct, nl. spoeling.
In de stokerij van C. en D. Gray barstte
een grootte kuip, waarin ruim 310,000
liter warme spoeling was. De kuip stond
in een toren. Het vocht stroomde toen
in een bak en deze, den overvloed niet
kunnende houden, verbrak de muren.
Het warme nat viel op de werklui, die
daar beneden, gelijkvloers, bezig waren,
en zoo groot was het geweld van de
overstrooming, dat zij half verstikt, uit
de werkplaats de straat opgespoeld en
tegen een gebouw aan den overkant ge
kwakt werden. Viertien werden er ge
kwetst, elf zoo ernstig, dat zij naar het
gasthuis moesten een er van stierf daar
spoedig. Een ander had er een arm ge
broken, een derde ribben, verscheideu
kregen brandwonden enz. Paarden, die
op straat voor wagens stonden, werden
tegen den grond geworpen. De schade
aan de stokerij wordt op 15,000 pond
Sterling geschat.
Een telegram uit New-York meldt,
dat aan boord van de daar pas aange
komen Nieuw-Amsterdam een zekere
Miss Rosa Naegle op zee plotseling
krankzinnig is geworden en een één
jarig kind van een anderen passagier
over boord heeft geworpen. Alle pogin
gen tot redding faalden. De ongeluk
kige trachtte nog een kind eenzelfde
lot te doen ondergaan, maar dit wisten
de scheepsofficieren te verijdelen, waar
na de waanzinnige vrouw in een hut
werd opgesloten.
Finland Èeelt f ei t eïïj¥d)es o te n zijn recht
van asiel prijs te geven tegenover Rus-
lands bedreiging, dat het maatregelen
van geweld zou nemen om Russische
vluchtelingen in Finland in handen te
krijgen, voor 't geval in Finland niet
meewerkt. De Finsche overheden zijn
nu aangeschreven om de lijsten van
verdachten, door de Russische politie
opgemaakt, als wettelijk te erkennen,
de vluchtelingen gevangen te nemen
en binnen dertig dagen huu uitlevering
goed te keuren en er toe mee te wer
ken.
In Lodelinsart in België zijn de glas
fabrieken plotseling gesloten. Verschei
den groote kooplieden in glas in Char-
lerio hebben zichzelf als failliet moeten
opgeven; een pleegde zelfmoord. De
directeur van de glasfabriek La Roue
Eliaers is in hechtenis geuomen. Hij
moet valsche wissels hebben uitgegeven
tot een bedrag van 21/, millioen frank
en ook baar geld hebben opgestreken
dat hem niet toekwam.
Te Knez, in Hongarije, zijn op last
van het gerecht 25 graven geopend van
ondervragen, maar zij die overleden zijn,"
f ing hij verder voort, „moesten reeds lang
dood zijn."
„Wij hebben hier in het dorp zeer oude
menschen" zegt de waardin „wanneer U
inlichtingen verlangd Mijnheer?
„O deze heb ik niet noodig, Juffrouw.
Het eenige wat ik wensch te weten kunt
U mij wel vertellen, wanneer U zoo vrien
delijk wilt zijn."
„Gaarne, zeer gaarne" antwoordt de vrouw.
„Maar wilt U niet eerst iets gebruiken,
het is zulk weer, en gij zijt doornat.
De vreemdeling vraagt een broodje en
bier, doch raakt echter niets aan. Een
smartelijk ongeduld schijnt hem opgewon
den te maken.
Eerst toen de vrouw het bestelde voor
zette en zij aan het tafeltje ging zitten,
kwam hij weer tot zich zeiven.
Hij opende de flesch, schonk het glas in,
en bood het de waardin aan.
„Drinkt u het uit, juffrouw", zeide hij,
„drinkt u op het welzijn van graaf James
O' Canor."
De vrouw, die het glas reeds had opge
nomen, zette het weer op het tafeltje neer
en kijkt den vreemdeling verwonderd aan.
„Waarom dat?" vraagt zij. „Het is zon
derling. Wie denkt nu aan den graaf."
„Nu, hij is toch uw beschermheer?"
„Dat wel, maar wie bekommert zich hier
om den graaf, wie weet, of hij zich om ons
ook wel bekommert. Maar zijt gij de
een of andere vriend van hem."
mei nmtit
Naar het Duiisch.
Wordt vervolgd.)