Hel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommeierwaard. WILLEB EU DOEN. Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden. No. 2SOO, ii oensdag O Januari. FEUILLETON. LAWÖ VAN ALTEN/ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1907. Advertentiën van 16 regels 50 et. Elke regel meer 77* ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Een vroom man uit den ouden tijd, die het zeer goed meende met zijne medemen8chen, heeft eens deze ver zuchting geslaakt „Wat ik wil, dat doe ik niet; en wat ik niet wil, dat doe ik." Dat is al eeuwen geleden. Maar nog altijd zijn deze woorden waard over dacht te worden door ouden en jongen. En toch, jammer genoeg, schijnt het wel, of we tegenwoordig geen tijd heb ben om onzen geest met zulke woor den bezig te houden, nog minder om die op on8zelve toe te passen. Het leven van dezen tijd is zoo ge haast, de emoties wigselen elkander zoo snel af, dat vooral ernstige woorden meestal lans ons oor henengaan, zon der ons te treffen. Van rustig neder- zitten, van tot onszelve inkeerenis bij na geen sprake meer. Wij moeten steeds voort, steeds sneller voort en hebben geen uren, neen, geen minuten beschik baar, om na ts denken over een ver zuchting uit lang vervlogen eeuwen. We hebben het zoo druk. Zou 't waar zijn? Zouden we werkelijk niet eens één of twee uren per week van ons leven kunnen afzonderen om aan iets anders te denken dan aan dat, wat onzen honger stilt, om naar iets ande/s te streven dan naar dat, wat onze tong streelt of tot bekoring strekt van onze zinnen Ook het geen-tijd hebben kan tot een gewoonte worden. Laten wij voor een keer eens met die gewoonte breken. Laten wij eens rustig nederzitten ter zijde van den wegniet om veel met elkander te spreken, maar om eens na te denken: in de eerste plaats over onszelve. We willen onszelve leeren kennen. Maar aan alle kennis, ook aan zelf-kennis gaat denken vooraf: dat denken is in dit geval zelf-onderzoek. En wat leert ons dat zelf-onderzoek? Dat de woorden, voor zooveele eeuwen gesproken en hierboven voor de zoo- veelste maal aangehaald, ook in ons binnenste een snaar doen trillen en weerklank vinden in hetgeen bij ons „op 's harten grond leit." Het zelf onderzoek leidt dus al spoe dig tot zelf beschuldiging. Wat we wilden, dat deden we niet! 14) Met open mond had de oude de mede- deelingen van zijn dienaar gevolgd. „En datdatiswaarheid Volle waarheid?" „Het is de waarheid heer Wij willen hopen, heer Graaf, dat het andere ook nog een goed verloop zal hebben, nietwaar?" „Ja, Diet, dat willen wij 1" Als van een ontzettenden last bevrijd, ging James O'Canor de trappen af, terwijl Heimbold hem uitliet. HOOFDSTUK 9. Diet Heimbold hield eenige weken na dit voorval den volgenden brief in zijn hand. Londen, 12 Januari 1893. Mijn lieve, lieve Diet! Zooals je ziet, mijn lieveling, zijn wij op dit oogenblik te Londen, mijne gebiedster, Maria Espada, en ik, Jou Mary, die je zoo onuitsprekelijk lief heeft. Hoe gelukkig ge voel ik mij, na mijn vroeger leven vaarwel gezegd te hebben. Een nieuwe wereld staat voor mij open, ik ben een ander, een beter mensch geworden. En bovendien draag ik het bewustzijn in mij om, dat jij me lief hebt, en dat we na kort of lang voor altijd vereenigd zullen We hadden ons voorgenomen, ernstig voorgenomen eene beleediging, ons voor gedaan, te vergeven en te vergeten en zie, toen we in de gelegenheid wa ren te toonen, dat we den beleediger geen kwaad hart meer toedroegen, lieten we haar ongebruikt voorbijgaan, en wezen de hand der verzoening, die naar on8 werd uitgestoken, gemelijk terug. We wilden een vriend, dien we on bedachtzaam hadden gekrenkt, vergiffe nis vragen. We gingen hem te gemoet we waren op het punt ons mogelijk te bekennen; ach daar bekroop ons onze valsche schaamte en we klemden onze lippen op elkander: het goede woord werd niet gesproken. We wilden een hulpbehoevende bij staan: we wisten, dat zijn dagen arm waren aan zonneschijnwe wisten ook dat wij in staat waren licht en warmte te verspreiden op zijn pad. En we ge voelden ons bij voorbaat gelukkig door de gedachte, dat ons de kracht was gegeven, hem zijn kruis wat minder drukkend te doen zijn. We gingen op weg om hem op te zoeken. Dan, hue nader bij het doel, des te trager werd onze gang. De gedachte aan mogelijke bezwaren, aan waarschijnlijke ondank baarheid vatte post in ons binnenste en we keerden terug op onze schre den wat we wilden, dat deden we niet We bedroefden ons over de afdwa lingen van een medemensch. Hoe die per we hem zagen zinken, des te leven diger werd in ons het besef, dat het onze plicht was, hem zoo mogelijk te redden, vóór het te laat zou zijn. We besloten hem den afgrond te toonen, die aan zijne voeten gaapte: hem te wijzen op de dwalingen zijns weegs, maar ook op den veiligen weg, die ook voor hem nog niet was afgesloten, als hij maar ernstig wilde trachten, dien te betreden. Reeds strekten we onzen arm uit, om den afgedwaalde te grijpen maar plotseling werden we aangegrepen door een gevoel van afschuw en weer zin niet alleen tegen de zonde, maar ook tegen den zondaar en we trokken onzen arm terug. We wilden hem red den; ach, we lieten hem afglijden langs het hellende vlak der zonde, steeds dieper en dieper. Dit alles schiet ons te binnen, ter wijl we daar zoo rustig zitten ter zijde van den weg. De snaar, die in ons trilt, schijnt ook het vermogen te hebben, ons geheugen te hulp te komen. Al zijn. Nu eerst orken ik, welke waarde het leven is, en wat het heet, goed te zijn. O, ik wenschte, dat ik altijd zoo geweest was. Weet je, schat, dat ik eigenlijk ijver zuchtig op je ben? Luister eens, mijn ge biedster, mejuffrouw Espada, denkt altijd aan je, er gaat geen dag voorbij dat ze niet over je spreekt. Nu zult ge wel verbaasd staan, nietwaar? Ze heeft je namelijk in Dublin eens door e«n glazendeur van de gang voorbij zien gaan en vroeg toen, wie je was. Zij meende, dat ze je meer gezien moest hebben, maar lang, zeer lang geleden. En dagelijks komt ze op je terug en tobt zich af, om uit te vorschen, waar ze je eens ontmoet kan hebben. Ze meent je te herkennen aan het lidteeken aan je voor hoofd en gisteren kwam ze op het idee dat het in haar kinderjaren moet geweest zijn, maar haar geheugen schiet hiertoe te kort. Het arme mensch kwelt zich er te vergeefs mede. Nu heeft ze me gezegd, dat ik het ook eens moest onderzoeken. Jij hebt ze toch ook wel eens gezienviel ze jou ook niet op Wij houden ons hier bezig met het ver plegen van een zieke Dat wil zeggen, niet ik, maar mijn meesteres is ziekenverpleeg ster. Wat zeg je daarvan. Mejuffrouw Maria Espada, de beroemde, gevierde kun stenares, dat schoone, geestrijke meisje bemint een jongmensoh, dat wel voor altijd ongelukkig zal blij ven Zij spreekt met een buitengewone teederheid van hem, en de tranen komen in haar oogen, wanneer ze over hem denkt. Ze beklaagt zich dikwijls genoeg, dat hij om haar zoo zwaar lijden moet. Ik begrijp eigenlijk niet goed, wat zij daarmede wil zeggen. Lang zal ons verblijf hier niet duren. Het huis, dat we met den ongelukkigen bewonen, kost veel geld. Een gedeelte thans allerlei voorvallen, schijnbaar ver geten, doemen op aan den horizon van onzen geest en treden al duidelijker op den voorgrond. En in het ritselen der vallende bla deren en in het suizen van den wind hooren we vele stemmen. Erns'ig, wee moedig klinken ze ons in de ooren, maar toch, we kunnen niet nalaten er naar te luisteren. We buigen het hoofd, want aan nog meer gevoelen we ons schuldig. Wat we niet wilden, dat deden we Als we deze woorden tot onszelve spreken, is het weer ons geweten, dat ons geheugen te hulp komt. En nog ernstiger dan straks klinkt in ons het oordeelnu niet over het geen we nalietenmaar over veel van hetgeen we deden. We hadden zoo dikwgls afkeurend het hoofd geschud, wanneer we moesten vernemen, hoe lastertongen den goeden naam van een medemensch met hun gift bezwadder den we hadden meermalen onze ver ontwaardiging luide uitgesproken over de laagheid van achterklap en dergelijk snood bedrijf; en, terwijl we op het punt waren, onszelve geluk te wen- schen met het voorrecht, dat wij zoo veel beter waren, dan die anderen, komt plotseling de vele nijd ons parten spe len, rukt ons van het voetstuk, waarop we ons reeds zoo stevig staande waan den en blaast ons in 't oor, wat hij meent te weten van iemand, wien 't goed gaat in de wereld, beter dan ons we luisteren, eerst eenigszins schuchter, dan al gretiger. Eindelijk laten we ons overhalen hem te volgen op zijne sluip wegen en niet lang daarna bevinden we ons onder hen, wier tong door af gunst wordt bestuurd en wier woorden als giftige pijlen een vriend, een buur, een broeder naar het leven staan. Zoo zijn dan ook wij toegelaten tot het gilde der lasteraars en kwaadsprekers. Is de akte van zelf-beschuldiging nog niet lang genoeg, lezer? Of zijt ge met mij oveituigd, dat we voor ditmaal het onderzoek kunnen staken? Zoo ja, dan kan de broodzorg ons weder in het gareel spannen en zullen we ons rustig plekje verlaten om voort te draven in het spoor van levensnood- druft en zucht naar gewin. Maar voor iets is ons zelf onderzoek toch nuttig geweest: we kennen ons zelve nu tenminste, al is het niet ge heel, dan tcch ten deele. En juist dat wordt hiervan betaald door hare ouders, die in het geheel niet hare echte ouders zijn. Daarom wil Maria Espada niet lang meer de handen in haar schoot laten liggen, ze wenscht geld te verdienen, ook wil ze over eenige dagen hare pleegouders bezoeken, die te Dover wonen. Nu mijn lieve Diet, nu heb ik je wel genoeg geschreven. Zeg Diet, schrijf me gauw, en vooral of je me nog lief hebt. Duizend groeten en kussen je Mary Gleenor. London W., Oxtord-Street, Ecke der Park-Street. Diet Heimbold was bij het lezen van dezen brief telkens rood en wit geworden, en hij kon er zich geen rekenschap van geven. Dat Mary met de zangeres te Londen was, dat was het niet. Dat Mary hem be minde, dat zij een betere vrouw geworden was, dat ze hoopte spoedig met hem ver eenigd te zijn, dat alles was zoo natuurlijk mogelijk en stemde hem vroolijk. Maar er was toch iets in dat hem geweldig aangreep. Er ging een geheime macht van uit, die hem telkens den brief opnieuw deed lezen. Het leek, als had het noodlot hem zooeven den sleutel in de hand gedrukt van een deur, waarachter zich een groot geheim be vindt en toch kon hij zich geen voorstel ling maken, welk soort van geheim het was en in welke richting hij te zoeken had. Plotseling werd alles helderder voor zijn geest. De kunstenares moest hem reeds meer gezien hebben. Op de een of andere wijze moest hij toch tot haar in eenige be trekking gestaan hebben. Enging het bliksemsnel door zijne gedachten, zou hij een spoor gevonden hebben Nora Hy durfde het nog niet voor waar aan ten-deele-kennen heelt in ons het ver- mopden gewekt, dat er nog veel, zeer veel te onderzoeken overblijft en we nemen ons nu reeds voor, zoodra de gelegenheid zich voordoet, ons onder zoek voort te zetten. Kuiteiilatid. Maandag 1.1. vertrok uit San Francisco een stoomboot, de City of Panama. Het vaartuig, dat een bemanning had van 56 koppen, terwijl zich bovendien 56 passagiers aan boord bevonden, werd kort na het vertrek door een woedenden storm overvallen. Naar alle waarschijnlijkheid is de City of Panama met alle opvarenden naar de diepte gegaan. Bij Pescadora, aan de Californische kust is Vrijdag allerlei wrakhout aan gespoeld, dat van het schip afkomstig is. Te Courcelles bij Charleroi, waar aan de steenkoolmijn Grand-Comty sedert maanden een staking is, zijn in den laatsten tijd herhaaldelijk aanslagen op de vrijheid van arbeid gepleegd. Maan dagochtend zijn op een mijnbaas die, naar zijn werk ging, verscheidene scho ten gelost. De man is doodelijk gewond. Er zijn drie verdachten aangehouden. Vreeselijk is de ramp, die de Noor- weegsche stoomboot „Tindholmen" ge troffen heeft. Op de „Lindholmen" die tusschen Christiania en Bergen voer, brak plotse ling brand uit, tengevolge van het in vlam raken van petroleum. Het vuur breidde zich snel uit. De hevige storm maakte het blusschen onmogelijk. Dertig zeezieke passagiers vluchtten half naakt op het dek. Vier van hen verbrandden of stikten. De overigen wachtten in doodsangst hun rampzalig einde. Een van hen werd krankzinnig, een andere sprong over boord en verdronk. De kapitein, Bjornson, stuurde met vollen stoom door de branding en stootte gelukkig op zandgrond. De rest der passagiers kon zich nu redden. Het schip brandde geheel af, hetgeen een prachtigen aanblik leverde in den nacht. De geheele post en lading zijn verloren. Twee officieren, de een luitenant der kurassiers, de ander luitenant der in fanterie, hebben dezer dagen een twee gevecht gehouden dicht bij Viroflay in de buurt van Parijs. Geen tweegevecht voor den vorm. Elk der partijen kreeg een dienstrevolver met 25 patronen, de afstand was 30 pas, en dan maar op elkaar losschieten naar genoegen. Het te nemen, daar het hem te vreemd, te over dreven voorkwam. En toch kwamen zijne gedachten telkens er weer op terug Norawanneer zij het was. Een werk des hemels Nora kon nu van dien leeftijd zijn een kunstenares,van een circus-arena naar de planken in een schouwburg, het was niet onmogelijk. En paar pleegouders Ach, hij moest lachen, wanneer hij over zijn gek idee nadacht. En toch,hij wilde dit spoor volgen. Dadelijk spoedde hij zich naar het telegraafkantoor en ver zond het volgende: Mejuffrouw Mary Gleenor, bij de Zangeres Mejuffrouw Maria Espada, London, Oxford Street. Lieve Mary! Tracht te weten naam en adres der pleegouders van je meesteres en antwoord onmiddellijk per draad. De zaak is uiterst gewichtig. Brief volgt. Je liefhebbende DIET. Daarna ging hij naar huis, pakte zijn koffer in en maakte alles tot afreizen ge reed. Vlug schreef hij nog eenige regelen op een velletje papier, waarop hij den wer- kelijken Graaf O'Canor mededeelde, dat hij afgereisd was in de hoop van een spoor van Nora gevonden te hebben. Dezen brief deed hij in een enveloppe en stak hem bij zich. Na eenigen tijd ontving hij van Mary het volgende telegram: Mr. en Mrs Grothard te Dover. Een uur later zat Diet in den trein, na dat hij den brief voor graaf James O'Canor in de bus gestopt had. HOOFDSTUK 10. Zou de oude man, Sergei Ilitsch, dien eerste schot was wederzijds mis. De luite nant der infanterie was er het eerst bij met het volgende schot, en die schoot zoo goed raak, dat zijn tegenpartij niet meer in staat was zijn revolver af te schieten. Luitenant Spitzer, van de ku rassiers, zakte in elkaar. De doktoren snelden toe. Zij bemerkten dadelijk, dat het een ernstige wond moest zijn, een kogel in de buik, waarschijnlijk door de lever. De gewonde is naar een ziekenhuis gebracht. Zijn toestand is zorgwekkend, maar alle hoop is niet opgegeven. Er schijnt een vrouw in het wreede spel te zijn. Uit Kassei, Konstanz en andere plaat sen komen weer berichten van sneeuw stormen, die scheepvaart en spoorweg verkeer belemmeren. Te Philadelphia is j.l. Zaterdag een koen bandietenstuk beproefd, doch mis lukt. Een onbekend gebleven persoon trad het gebouw van de National Bank binnen, begaf zich naar den kassier, William Z. McClear en wierp een bom naar dien heer. Beiden, de kassier en de bandiet, werden door de ontploffing gedood. Bovendien werden nog twaalf bankbedienden getroffen, van wie zes zeer ernstig. Het geval toont veel overeenkomst met den aanslag, indertijd gepleegd in de kantoren van den sedert overleden geldman Russell Sage te New-York. Rushton, de president-directeur van de National Bank, heeft nog nader medegedeeld, dat de onbekende den naam G. E. Williams had opgegeven. Hij vroeg 15.000 dollars ter leen. Toen het verzoek werd geweigerd, wierp hij den bom, met het vermelde noodlottig gevolg. De tijger die den dierentemmer Hen- dricksen in den circus van Schumann te Berlijn zoo deerlijk heeft toegetakeld, heeft toch nog, middellijk, iemand den dood aangedaan. De temmer is genezen, maar dr. Josef Vueliers, een assitent aan het heelkundige kliniek van prof. Hoffa, heeft bij het verbinden van Hen- diicksen's arm een infectie opgeloopen en is daaraan nu bezweken. Een allermerkwaardigste oplossing uit een parlementaire moeilijkheid is door den Tsaar of een slim raadsman van dezen bedacht, volgens de Petite Ré- publique. De zaak is deze. Krachtens de fundamenteele wetten zijn ook de ministers van oorlog en van marine verplicht om op interpellaties in de Rijksdoema te antwoorden. Maar in de tegenwoordige omstandigheden vond de Tsaar dat toch minder gewenscht. Wat de wereld dood waande en dien Diet Heim bold als den werkelijken graaf James O'Ca nor herkend bad, zijne dochter Nora terug vinden en wel door tusschenkomst van Diet Heimbold? Dan moest de priester in het Athaskloos- ter waarheid gesproken hebben, toen hij zeide: Wanneer uw dochter u vergeeft, zoo zijn uwe zonden vergeven. Maar hoe kon dat? Hij had veel op zijn geweten: den moord op een dienaar Gods, den smet op zijn geslacht, den bitteren dood van zijn vrouw, de ellende, die hij over zijn kind had gebracht en den moord op zijnen me dedinger Salvatore Luigiwas die schuld niet te groot? Nog leefde hij tusschen hoop en vrees totdat een telegram van Diet Heimbold hem naar Londen riep. Deze zou hem toegang tot de Zangeres Maria Espada verschaffen. Wanneer alles niet tegen hem was, dan moest hij in de groote kunstenares zijne dochter Nora wedervinden. Hij moesteven- wel dadelijk overkomen en Diet zou hem te Dover zijne overige ontdekkingen mede- deelen. Graaf James begaf zich aanstonds op weg. Wanneer Maria Espada, zoo sprak hij bij zich zei ven, werkelijk zijn dochter was, zijn Nora, dan zou het een groote moeilij k- heid zijn om elkander te herkennen, daar zij elkander nooit gezien hadden. Alleen dit was mogelijk, dat Nora zijn dienaar, Diet Heimbold, zou herkennen. Den volgenden voormiddag begaf zich de Graaf met Diet Heimbold naar de Oxford- Street. Na een hartelijke ontvangst door Mary Gleenor, werd Heimbold spoedig in de kamer van Maria gelaten, terwijl Mary den Graaf in eea kamer daarnaast bracht. Wordt vervolgd.) Naar het Duiisch. Een Ontdekking. Vader en Dochter.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1907 | | pagina 1