Het Land van Hensden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Gedwaald. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2638. Tf7oensdag 3 Juni19Q7 Beelden van schoonheid en kracht. FEUILLETON. UWB VAN ALTEN/ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Een Duitsch schrijver vertelt, dat hij eens, in zijn jongensjaren, lusteloos met tragen gang en in gebogen houding slenterde door een museum. Plotseling komt hij te staan voor een Apollo-beeld, in hetwelk de kunstenaar, geholpen door rijke verbeelding en ken nis van de voorstelling van dien God, bij de Grieken zoo hoog vereerd, had neergelegd al wat zijn ziel heerlijks dachtover menschenschoonheid en kracht. Toen, zoo zegt de schrijver, ging ik dadelijk recht op mijn beenen staan, omdat ik mijn verwantschap met Apollo gevoelde. Gaat het ons ook niet zoo als het oog getrokken wordt door man of vrouw, wier kloeke levensbouw, wier schoone gelaatstrekken hen boven velen doet uitsteken Wij zijn misschien zoo kloek, zoo schoon niet, zullen het wellicht nooit zoo worden, toch, zij hebben men- schelijke gestalte en wij zijn met hen verwant. Iets van hetgeen in hen ons behoort, kon ook ons deel zijn. „Wat 'n gestalte, wat 'n schoone vorm Zoo komt ons van de lippen en op dat oogenblik doen wij zooveel moge lijk het leelijke uit onze houding weg. Zoo verheffend werkt het zien van lichaamskracht en schoonheid. Dat kloeke, dat schoone te bewon deren bij ons zei ven en bij andeien, wordt dan gevoeld als levensplicht. Daarom juichen wij van harte toe die machtige beweging van onzen tijd, die gymnastische oefeningen, dat open luchtspel, waardoor men de ontwikke ling van het lichaam wil bevorderen. Worden ook al weinigen zoo sterk als Simson, zoo groot als Goliath, veel winst zal door de oefeningen bij de jeugd worden verkregen. Het jonge geslacht zal lichamelijk sterker worden. Wij, ouderen, kunnen wel eens ja- loerisch zijn, omdat in onze jeugd voor die oefening zoo weinig tijd overbleef, wijl alle tijd voor de ontwikkeling van het verstand werd gevraagd. Natuurlijk brengt alle winst ook schade mede; sommigen zullen wanen, dat in de hooge lichaamskracht 's men- schen waarde ligt, zich daarom hoog wanen, maar de meerderheid zal zich gelukkig rekenen, wijl de gezondheid en dientengevolge de levenslust wordt 24) „Maar kind, weet je waaróm ik je ver laten had, alleen met je verdriet waaróm? Ik voelde, dat, als ik nog langer in je nabijheid bleef, mijn wilskracht zou ver slappen, en dat mócht niet, dat wilde ik niet. Daarom ging ik heen; ik kreeg het te benauwd. Maar in den vreemde voelde ik sterk verlangen naar je. Ik keerde ein delijk terug en onderweg overviel mij de koorts, die mij het besluit deed nemen je voor te stellen te scheiden, want mijn toe stand was onhoudbaar. Je weigerde en in mijn hart jubelde het, want je woorden, hoe onverschillig ook, zeiden me, dat je me liefhadt. Toen ik dat wist, wist ik ook, wat mij te doen stond. Na mijne ziekte noodigde ik Frank uit, en ook Meina, om geen arg waan te wekken, want je moest de laatste beproeving doorstaan. Ik wilde weten of je óók coquetteerde, zooals Lizzy. Suzanne, reeds toen je in mijne armen lag, bewusteloos door de onverwachte tijding van je moeders dood, had ik mij voor genomen dat te doen, maar ik durfde niet, uit vrees voor eene wreede teleurstelling. Toen ik nu wist, dat je me liefhadt, deed ik, wat ik eerst vreesde. Meina kwam en mèt haar ook Frank. Ik bemoeide me weinig met je, maar ik hoorde, ik zag alles. Ik zag, hoe Frank je gezelschap zocht, bevorderd. Dat begrepen de Grieken zoo goed, waar zij hunne jongelingen naar de gymnastieklokalen zonden en zij in de spelen hunne kracht maten. Toen mijn oog op bet Apollobeeld viel, ging ik recht op mijn beenen staan. Zoo de Duitsche schrijver. Een gevoel van hoogheid kwam over hemde gedachte aan verwantschap met die kloeke en schoone figuur, door den kunstenaar ontworpen, deed ver dwijnen dat lustelooze, dat leelijke in zijne houding. De men8ch is niet alleen lichaam, maar ook ziel. Hoe die twee zich tot elkander verhouden, behoeft hier niet besproken te worden. Dat de ziel de meerdere, de meesteres is van 't stof felijk deel, is eene waarheid, die het zelfbewustzijn ons biedt. Het lichaam is het heerlijk, fijn gebouwd instrument, waarvan de ziel zich bedient om indruk ken op te doen, haar leven te openbaren. Bij sommigen sluimert het zieleleven zij zijn als slaven, voortgeleid door neigingen en tochten, die van levens- adel niet spreken. Zoo'n toestand kan gepaard gaan met wat de menigte „be schaving" noemt, met fijnheid van uiterlijke vormen, kan zelfs bestaan bij hooge verstandelijke ontwikkeling, bij groote slimheid om in de wereld, zoo als het heet, vooruit te komen. Zoo gaan velen jaren lang rond, zonder dat het geen hoog gezond zieleleven is, helder voor hen wordt. Bij enkelen blijft het zoo gedurende het geheele leven, eene sluimering der ziel, die ook bij alle ge leerdheid, beschaving of slimheid, moet heeten een verloren leven. Soms wordt het op een oogenblik enkelen duidelijk, als zij ook eens komen voor een beeld, dat het fijne gemoedsleven in edele openbaring spreekt. Dit geschiedt het meest, als wij staan in het museum van onze beste herinne ringen. In de drukke wereld kan het ook wel geschieden, dat wij getroffen wor den door fijne en reine levensinrichting, van edele beginselen sprekende daden, maar uit die menschen, wijl niemand volmaakt is, spreken ook zwakheden levensuitingen, die niet bekoorlijk zijn. Dat wordt geheel anders, als wij staren op de personen, die de dood van on8 heeft genomen. Bij hen heeft juist dat heengaan uitgewischt al het hoekige, het onaangename, het minder edele en, kunstenaars als wij zijn, boetseeren wij ik zag hoe je met hem sympathiseerde en een smart, grooter nog dan die, welke ik reeds geleden had, overviel me. Ik liet u beiden begaan, vol bittere wanhoop over het einde. Daar kwam de dag van het uitstapje naar het bosch. O, Suzanne, toen eerst, in dat noodweer, wist ik, hoe dierbaar je me geworden was. Niet om je uiterlijk, maar om je innerlijk. In doodsangst roeide ik je tegemoet en toen ik 's avonds op mijne kamer kwam, schoof ik alle bezwaren ter zijde en nam mij vast voor je den volgenden morgen te zeggen, dat onze verhouding anders moest worden, anders! ik voelde mij overwonnen. En de volgende morgen kwam. Vroeg stond ik op, want ik had geen rust. Ik wandelde reeds geruimen tijd door het park, toen ik stemmen hoorde. Voorzichtig en stil sloop ik naar de plaats vanwaar ik dacht, dat de stemmen kwamen en zag juist hoe Frank zich naar je toeboog om je een kus te geven,ik hoorde je lachende stem, die riep: „Neen, neen, zóóver is het nog niet O God, wat ik toen voelde is niet te zeggen. Een hoonende stem scheen mij toe te roepen: „Bedrogen! bedrogen!" en dan een sarrend lachen. Ik sprong te voorschijn, ik wist niet meer wat ik deed; ik hoorde alleen dat sarrende „bedrogen!" Ik sprong op Frank toe en wilde hem tegen den grond slingeren, want hij had je verleid. Maar Frank bood krachtig weerstand en juist daardoor werd mijn woede tot het uiterste gespannen. Hoonender werd de stem, sarrender de lach, ik strekte mijn arm uit om Frank aan te grijpen en plotseling legde zich uw zachte hand hunne gestalte als de belichaming van goedheid en vroomheid. Wie, starende b. v. op het portret van zijn vader, voelt nipt, dat hij hier staat voor de uiting van hoog zieleleven Yader, zijn dagtaak vervullende met groote zorg, met toewijding van alle kracht van hoofd en hand. Dat was maar niet een broodwinning, dat was iets hoogers. Zoo gevoelen we het reeds als kinderen. Wellicht was het maar een eenvoudige betrekking in het oog der wereld, maar voor ons was hij een onmisbaar persoon op de hem aange wezen plaats. Een man van den plicht, een man van de klok Bij zyne thuiskomst bracht hij altijd mee een opgeruimd hart. Als de sleutel in het slot werd gestoken, vloog de joelende bende naar de voordeur, met den uitroep: „daar is vader"! Dan speelde hij met zijn kleinen, en dat spelen was vormen, opvoeden. Straf gaf hij nooit, of ja, als we iets hadden gedaan, wat niet goed was, door hem was verboden, rustte zijn oog op ons en het woord„dat had ik van mijn kind niet gedacht"was straf genoeg voor ons. Als hij, met ons wandelend des Zondags, vertelde van de natuur en hare schoonheid, dan vermeerderde hij onze kennis en verhoogde onzen eerbied voor dat grootsche scheppings- tooneel. Ja, dat was krachtig, kerngezond zieleleven, zooals hij het ons deed zien. Zoo ook moeders beeld. Die altijd bedrijvige, die met teere liefde man en kinderen zegenende, die niets voor zich eischende Eens kwam een vriendin tot haar, haar klagende, omdat zij zoo weinig kon deelnemen aan de genietingen als comedie, concert, krans enz. Haar antwoord liet aan duidelijkheid niets te wenschen over. „Beklaag mij niet", zoo zei ze, „want ik heb immers een hemel in mijn huis". Ja, dien hemel had ze zelf opgebouwd door den ijver van haar hand, door dat hartelijk deelnemen in hetgeen de haren verblijdde of bedroefde, door de kracht van haar geloof. Zij was het bezielend middelpunt van haren kring, zij wist jong en oud op te leiden tot hoog beramen, uit hun hart te bannen, wat niet in haren hemel thuis behoorde. Een lichtglans straalt thans om haar hoofdzie, dat is hoog, schoon ziele leven. Ga uw museum maar rond; o, ge vindt er meerderen, die ge öf zelf hebt gekend, óf van wie de vriendelijke over levering u veel heeft verhaald. Zij zien u aan en willen tot u spreken. Staande voor die beelden, gaat er door onze ziel iets hoogers nog dan wat die Duitsche schrijver ervoer, toen hij, bij het zien van Apollo, recht op zijn beenen ging staan. Yoelde hij naar het lichaam verwant schap met die schoone Apollo-figuur, door den beeldhouwer ontworpen, het is oüs, als die andere gestalten ons aanzien, ot zij zeggen: Het edele, wat gij in mij ziet, is uw levensideaal. Ver wijder alles uit uw ziel, wat daartegen strijdt. Daarmede wordt een „gij kunt", „gij kunt hoog zieleleven leiden" ons toe gevoegd. Maar gemakkelijk te bereiken is dat niet. Zwaren stryd legt het ons op. Niet minder oefening vraagt het dan die de gymnastiek ten bate van het lichaam ons oplegt. Als het niet zoo moeielijk was, zouden veel meer menschen het ijverig begeeren er gretig naar grijpen, 't Is of velen, inziende, dat het zoo moeilijk is, het maar opgevendie oefening valt hun al te zwaar. Zij bewonderen het wel gaarne, ze zouden ook welmaar dan heeft men zoo te letten op zich- zelven, dan moet men afstand doen van zooveel, waaraan de zinnen han gen, dan moet men het leven zoo ge heel anders inrichten, dan in één woord, het is moeielijk. Zoo zien velen op tegen de vermoeienis, die gymnastiek of openlucht spel vraagt en zij blijven thuis zitten. Helaas, waar het die oefening om te komen tot dat hooge zieleleven aan gaat, is het waarlijk niet beter. Toch, als gij mensch, zulke beelden ziende, een schok door de ziel voelt gaan, die spreekt van innige verwant schap, dan is het miskenning van uwen adel, als gij niet grijpt naar de levens hoogheid, welker beschouwing zooveel bekoring bracht. Buitenland. Te Rochdale, in Engeland, heeft zich een geval van schijndood voorgedaan. Drie uur nadat daar een jongman, zoo men dacht, overleden was, kwam een aanspreker de maat nemen voor de bedarend op mijn armSuzanne, je hebt me van waanzin gered. Machteloos liet ik mijn arm zinken, als gebroken, verlamd. Je stem, teeder en vol liefde, scheen mij toe uit een hoogere wereld te komen. Ik keerde mij om en zag in je gelaat, onschuldig als dat van j een engel en toen wist ik, dat ik weer gedwaald had. Toch moest ik nog de bewijzen hebben en, zonder iets te laten merken van wat er in mij omging, liet ik je het briefje schrijven. Gertrude kwam: alles ging, zooals je gezegd had en ik, met een hart vol schaamte en smart, ik wilde je in mijne armen ne men en bidden om vergeving maar je gingt heen. Ik zag je blik van verwijt en ik scheen in een diepen afgrond te storten ik dacht, dat ik je liefde voor altijd had verbeurd"; O, liefste, ik dacht toen ook niet, dat je den man, die je zoo had miskend, je zoo had doen lijden zoo spoedig kon vergeven. De fabrikant zweeg, overmand door aan doening, maar Suzanne legde haar wang tegen de zijne. „Ik heb je lief, Arthur!" herhaalde ze zachtkens. Hij trok haar naar zich toe zij was nu de zijne voor immer, en nooit, nooit zou hij zich in haar bedrogen vinden. De oude Truida ging 's avonds naar haar kamertje; ze wilde alleen zijn. Haar hart was vol vreugde. Ze opende het venster en een breede strook zilver maanlicht viel naar binnen. De lucht was helder, geen blad bewoog zich. Opeens meende de oude stemmen te hooren, verder boog ze zich uit het raam. Beneden stonden twee personen. Zij spra- ken tot elkander en in de stilte van den nacht hoorde Truida duidelijk wat zij tot elkander zeiden. „Blijf nog wat, lieveling, 't is zulk mooi weer; moet je nu al weg?" hoorde ze de stem van den fabrikant. „Ja", antwoordde Suzanne, ik moet nog even naar vrouw Sander, haar kindje is weer ingestort, vertelde Truida straks en nu wilde ik voor den nacht nog even gaan, ik kom zoo gauw mogelijk terug." Ik kan geen oogenblik zonder mijn vrouwtje; ik ga mee of heb je het liever niet?" plaagde hij. „Liever niet? God alleen weet hoe gaar ne ik het heb!" was 'thartelijk antwoord. De heer Meinderts trok Suzannes arm door den zijne en de twee gelukkige men schen waren weldra achter het geboomte verdwenen. En Truida vouwde stil de bruine han den. Zij zag op naar den helderen sterren hemel en bevend van vreugde, terwijl een glans van tevredenheid haar gerimpeld gelaat overtoog, fluisterde ze: „O, Vader, ik dank U want mijn meester heeft thans het geluk gevonden, waarvan hij ééns droomde!" Drie jaren zijn voorbij gegaan, drie jaren met zijn lief en leed. Suzanne staat op het balcon van de wel bekende kamer. Kalm zijn die jaren voor haar voorbij gegleden. Wel kan men het haar aanzien, dat ze ouder - is geworden maar altijd nog is het gelaat met dezelfde zachtheid over togen. Er is niet veel gebeurd in dien schijn baar langen maar toch zoo korten tijd. Felix en Meina evenals Gertrude en Frank, hebben nu hun eigen gelukkigen haard. Dokter Meerssen is uit het dorp vertrok- doodkist. Hij meende toen het lichaam een beweging te zien maken en zag vervolgens duidelijk, dat de gesloten oogleden zich even openden. Hij maakte alarm en de gewaande doode werd bij gebracht. Aan een verslaggever heeft deze verteld, welken angst hij uit stond, terwijl hij zich onmachtig voelde een teeken van leven te geven. Een Bazelsch ingenieur, Gelpke ge naamd, heeft een plan ontworpen, om den Rijn bevaarbaar te maken tot Con- stanz en op die manier het geheele scheepvaartverkeer van centraal Euro pa te wijzigen. Indien 't werkelijk gelukt, den Rijn tot aan het meer van Constanz te be varen, zou men daardoor een verbin ding krijgen met het Donau-stroom- bekken en tezelfdertijd een afvoer naar de Middellandsche Zee. Volgens Gelpke zullen de Zwitser- sche meren niet alleen dienst doen als verbindingswegen tusschen de rivieren en eventueel aan te leggen kanalen, maar ze zouden ook de kanalen op peil kunnen houden. De ingenieur be weert de noodige machines te kunnen aanbrengen, zonder dat de schoonheid van het landschap in 't minst er door geschaad wordt. De jongste berichten uit Tanger zeg gen, dat het leger var) den sultan van Marokko in alle gevechten tegen den pretendent overwinnaar is gebleven. Besloten is nu, een grooten slag te wa gen. Het sultansche leger wordt uit stekend van munitie voorzien. Ook zouden nog 500 Askari's van de me- halle te Tanger over Melilla naar Moe- laya gaan, om het leger aldaar te ver sterken. Men verwacht, dat de Aska ri's, die vijf maanden lang door En- gelsche en Fransche instrukteurs zijn gedrild, veel tot de prestaties van het leger des sultans zullen bijdragen en de definitieve onderwerping van den pretendent zullen verzekeien. Onder deze omstandigheden, wordt voorts bericht, zal de sultan in geen geen geval Fez verlaten, om naar Ma- rakesj te gaan. In een treffen van de Chineesche regeeringstroepen met de opstandelin gen halverwege Amoy en Swatow, zijn er 700 dooden en gewonden gevallen. De rebellen trokken terug, maar men verwacht, dat zij weder aan den gang zullen gaan als de troepen vertrokken zijn. De opstandelingen zijn goed geor ganiseerd maar slecht bewapender wordt niet geplunderd en de vreemde lingen ondervinden geen hinder. De oorzaak van den opstand is daarin ge legen dat de ambtenaren geen rijst en ken. Men fluistert wel eens van een onbe antwoorde liefde. Truida is nog altijd de oude. Zij Avoont nog steeds bij haar ge liefden meester en zij verwent de kinde ren zoo, dat de fabrikant haar somtijds schertsend beknort. Suzanne heeft zoo juist de jongste harer twee kinderen, Nelly, in het bedje gelegd en in slaap gezongen. Het is naar Suzan nes moeder genoemd. Nonnie, nu tot een levenslustig kind opgegroeid, mag nog een weinig beneden in de huiskamer, met haar vader stoeien, tot ook voor haar het klokje van naar bed gaan luidt. Suzanne staat nu op het balcon harer kamer en, in gedachten verzonken, staart zij naar den, met millioenen sterren be zaaiden hemel. Zij is gelukkig in den wa ren zin van het woord; geen enkel wolkje verduistert meer haar levenspad. „Vrouwtje, ik verlang zoo naar je. Toe, ga nu mee naar beneden, 't is zoo stil als je weg bent." De fabrikant staat opeens naast haar; hij is stil naar boven geslopen en, terwijl hij dit zegt, slaat hij zijn krachtigen arm om zijne jonge vrouw heen en beiden zien nu zwijgend opwaarts. In dezen zomeravond vol heilige vrede, voelen zij zich één, vereenigd voor het leven „God is eindeloos goed in Zijn grootheid en macht", fluistert Suzanne eindelijk, in plechtige stemming. En Arthur, met van aandoening trillende stem antwoordt; „Ja! God is eindeloos goed in Zijn groot heid en macht, want Hij heeft mij terug gevoerd naar het pad van liefde en ver trouwen, waarop ik eens heb gedwaald. 1IIKWIUU Oorspronkelijke, roman. (Slot.) (Slot).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1907 | | pagina 1