Hel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Kinderen ran ie Heide.
Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden.
No. 2040, Zaterdag 13 Juli. 1007.
Scheepvaartbedrijfs-
verzekering.
FEUILLETON.
LAïJO van alten/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77s ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
De regeering heeft een ontwerp van
wet ingediend tot verzekering van per
sonen, werkzaam in het zeevaartbedrijf,
tegeu de geldelijke gevolgen van be
drijfsongevallen.
Tot nu toe viel de groote koopvaar-
dijvaart buiten de ongevallenwet. De
memorie van toelichting, hieraan her
innerend, voegt er een kort historisch
overzicht aan toe van de voorgestelde
uitbreidingen dier wet Zij wenscht daar
in ook te doen opnemen de zeevaren
den, die geen zeevisscher zijn. De be
manning der koopvaardijvloot bestond
op 31 Dec. 1905 uit 9448 personen;
van de in 1905 hier te lande gemon
sterde schepelingen op vaartuigen, onder
Nederlandscae vlag, bedroeg het aan
tal Nederlanders 32046 of 93,68 pet.,
het aantal vreemdelingen 2162.
Bij deze cijfers komen echter velen
voor, die meer dan eenmaal per jaar
gemonsterd hebben. Hier te lande be
staat geen volledige statistiek van be
drijfsongevallen in het zeevaartbedrijf,
doch dat dit een niet gering gevaar
voor ongevallen oplevert, toont de re
geering aan met een reeks van cijfers
en met een beioep op de Duitsche sta
tistiek.
Speciale voorziening acht de regee
ring noodig voor de aangifte van on
gevallen, die in het buitenland voor
vallen; met de meeste ongevallen zal
dit het geval zijn.
De regeering heeft gemeend een af
zonderlijkeregeling te moeten voorstellen.
De uitvoering der verzekering is g3-
heel gelegd in handen der Rijksverze
keringsbank, wier werkzaamheid daar
door niet overmatig zal toenemen, omdat
het aantal werkgevers en verzekerden
niet groot is.
Verzekerd zijn zij, als regel, die
blootstaan, aan eigenlijk zeegevaar, bui
ten de rivieren, de binnenwateren en
de Waddenzee, de bemanningen van
vrachtschepen, passagiersbooten, sleep-
booten, pleiziervaartuigen, vaartuiger
voor wetenschappelijke expedities ter
zee, hospitaalschepen als „De Hoop",
reddingsvaartuigen. Uitgezonderd is kan
toor en lospersoneel. Verzekerd is ook
de werkgever, die deel uitmaakt der
bemanning, niet de bemanning van
rijksvaartuigen aan wie een pensioen
verzekerd is.
De Koningin zal het dagloon vast-
3)
„Konden herkennen, bedoelt u? - -Niets!
Geen enkel. Ik was gerold in een stuk van
een ouden, baaien rok. Armoedig genoeg."
„Jammer, he?"
Frans begon te lachen.
„U dacht zeker, dat ik het kind was
van een prins of zoo iemand?"
„Van een prins was niet dadelijk noodig;
maar 'thad best kunnen wezen, dat
„Neen, wachtmeestèr. Als u 't mij vraagt,
geloof ik, dat mijn moeder een van die dood
arme tobsters is geweest, die met bezem
binden en lompen of zout smokkelen net
genoeg verdienen om zelf niet te verhon
geren, en dat zij met mij medelijden gehad
en mij daarom hier, pal aan 't dorp, te
vondeling gelegd heeft, denkende, dat ik
het dan licht beter zou krijgen dan ik het
had bij haar. Goed bedoeld heeft zij
't zeker, en geluk gehad heb ik, want veld
wachter Jakobs en zijn vrouw zijn altijd
zoo goed en lief voor mij geweest, alsof ik
hun eigen kind was.
„De baron van 't Kasteel heeft mij laten
leeren, toen ik nog klein was; later heeft
hij mij bij zich genomen in den stal, om
de paarden te helpen oppassen. Is mijn
tijd om, dan zorgt hij, dat ik hier te Zeels
veldwachter word. Dan trouw ik met Han-
neke Snoeis, het knapste, vlugste ding, dat
er loopt hier vijf uur in den omtrek. Zoo
zal 't gaan, als God belieft." Een lichtr
glans kwam in 't oog van den spreker. Zijn
gansche figuur verried op dat oogenblik
stollen naar de verschillende categoriën
van verzekerden. De berekening van
het dagloon is dan by elk ongeval niet
meer noodig en de werkgever hoeft
geen aanteekening te houden van de
loonen, maar alleen van den tijd, waar
in de verzekerde in dienst is geweest.
Van den regel, dat de schadeloos
stelling zoo spoedig mogelijk door de
Bank wordt uitgekeerd na het ongeval,
wordt hier afgeweken.
De werkgever wordt met de zorg voor
het ongeval belast, wat te eerder kan,
omdat hij reeds thans zorg draagt voor
de behandeling en de schadeloosstelling
van den zieken schep ling. De werkge
ver hoeft, zelf betalend, belang, dat de
getroffene niet langer dan no.odig is be
handeld wordt en schadeloosstelling ge
niet ter plaatse waar dit geschiedt, zal
hij veelal een agent dienen te hebben, die
toezicht kan houden. In de 14e week treedt
de verplichting der Rijksverzekerings
bank in, dit in verband met den duur
van de reis, die gewoonlijk, uit en thuis,
langer duurt dan 9 weken, gelijk met
een staatje wordt aangetoond.
De burgerrechtelijke verantwoorde
lijkheid van den werkgever voor de
schade, door den werkman geleien over
den tijd na de eerste 13 weken.
Behalve geneeskundige en geldelijke
schadeloosstelling, wordt, in geval van
overlijden, een begrafenisgeld uitgekeerd,
indien de begrafenis aan land plaats
heeft en niet volgens de wet ten laste
van den werkgever komt en een rente
toegekend aan de nagelatea betrekkin
gen, overeenkomstig de Ongevallenwet
1901. Voor vreemdelingen is het recht
op schadeloosstelling beperkt. De vast
stelling van den verzekeringsplicht ge
schiedt op dezelfde wijze, als bepaald
is in de Ongevallenwet 1901.
Het premiestelsel is geregel 1 als bij
die wet (artikelen 66 —74).
De wet regelt voorts de wijze van
aangifte, geneeskundige verklaring enz.,
toe te zenden aan de Bank en aan te
geven daar, waar een Nedelandsch
consulair ambtenaar is gevestigd; het
onderzoek kan geschieden door daartoe
aan te wijzen ambtenaren, ook in het
buitenland, of door consulaire ambte
naren. Het toezicht is aan ambtenaren
der Bank opgedragen plaatselijke com-
raissiën worden niet ingesteld.
In afwachting van de totstandkoming
der administratieve rechtspraak, waarbij
de jurisdictie der Raden van beroepen
van den Centralen Raad worden opge
heven, moeten de Raden van Bproop
vertrouwen en hoop op een toekomst, zoo
als hij die hier met een enkel woord schil
derde. „En dan, wachtmeester? 13 sprak
daar van een prinsenzoon, niet? Dan ruil
ik met geen tien prinsen. Zoo sta ik er
mede. Met geen tien."
II.
„Hanneke Snoeis, vraagt ge? Een knap
ding en een vief ding. Stellig! Maar een
astrant ding ook en bang voor niks of voor
niemand niet."
Dit was in korte bewoordingen het oor
deel der dorpsbewoners over het meisje,
dat Frans zich tot vrouw had verkozen.
Veel vrienden telde zij niet. Vrienden had
zij trouwens nooit gezocht.
Toen zij nog klein was, woonde zij met
haar moeder, een doodarme weduwvrouw,
in een stulp van plaggen aan den rand
der onafzienbare, roodbruine vlakte, die
zich tot diep in België uitstrekt. Vooreen
maal eten en 's avonds een „botteram"
hoedde zij de beesten van de bewoners van
't dorp en liet ze die weiden langs de gra
zige kantjes der grintwegen. Des winters
ging zij „den boer op", bedelen.
Dit had geduurd, tot haar moeder op
zekeren dag was teruggekomen uit de Kem
pen met een mand vol lucifers en pijpe-
doppen. Met deze was het kind van nu af
op de dorpen gaan „leuren", de lucifers
voor één cent de doos, de pijpedoppen voor
twee centen het stuk.
Een treurig, bedroevend schouwspel bood
zij in die dagen. Met een klomp aan
den eenen en een oude, waardelooze schoen
aan den anderen voet, met een rok aan
't lijf, gemaakt van een voormalige soldaten-
kapotjas en nauwelijks lang genoeg om
haar lichaam te bedekken, zwart van mager-
en de Centrale Raad in dienst worden
gesteld van de zeevaart-ongevallenver
zekering en de analogische toepassing
van de huidige beroepswet wordt voor
dezen nieuwen tak der ongevallenver
zekering voorgeschreven.
■Buitenland.
De Antwerpsche correspondent van de
N. R. Ot. schrijft:
Den 25en Juni 1.1. seinde ik u uit
Capellen (bij Antwerpen) de ramp aan
de spoorbaan: een bierkarretje met drie
menschen er op werd door den snel
trein AmsterdamParijs, te splinter
geslagen en de voerlieden doodelijk
gekwetsttwee onder hen zijn nu al
dood. Bovendien is de haanwachtster,
die voor de ramp aansprakelijk wordt
gesteld, nog steeds erg lijdend.
In een Antwerpscli blad, de Stan
daard, las ik de volgende beschouwin
gen, die inderdaad treffend zijn en waar
de Belgische minister van spoorwegen
wel even kennis van mocht nemen:
Reeds tienmaal is het parket ter
plaatse geweest, doch tot nu kon de
vrouw niet ondervraagd worden. De
verschrikking heeft haar zoodanig ge
troffen dat er zeer ernstig voor haar
leven wordt gevreesd. Gedurig ligt zij
in ijlkoortsen die haar folteren met
ijselijke visioenen; en vervaarlijke ze
nuwaanvallen doorschokken haar li
chaam.
Haar verantwoordelijkheid bestaat en
de wet is onverbiddelijk. Die arme be-
klagenswaaidige vrouw zal vervolgd
worden, indien zij aan den dood of aan
zware gevolgen van zenuwzwakte ont
snapt. Het mensch is zelf een slacht
offer van het noodlot, dat haar sinds
korten tijd met herhaalde slagen tieft
en haar lijdensgeschiedenis zal het beste
pleidooi zijn voor haar vrijspraak.
Eerst is zij weduwe geworden. De
sukkel bleef achter met verscheidene
kinderen.
Ik meen dat haar man aan den spoor
weg was en dat zij daarom een postje
van baanwachtster heeft gekregen.
Het mensch had eiken dag aan dien
overweg een zware karwei. De baan
op Holland is een van de drukste van
het land en nu er volop gebouwd wordt
op de Heidebaan en het fort van Ca
pellen, dat aan den overkant ligt, moest
het ijzeren hek den ganschen dag zon
der verpoozen geopend worden.
Dat was ondoenbaar werk voor één
persoon, dan nog een vrouw.
Deze trok daarover 0.80 fr. per dag,
doch van die rijke belooning werd 0.10
fr. afgehouden voor het bewonen van
het wachthuisje. Dit blijft 70 centiemen
voor 12 uren arbeid, dus nog tegen geen
6 centiemen het uur.
De brave vrouw tobt zoo al jaren
voort. Zij kreeg haar kinderen groot,
God weet hoe 1 Zij is een voorbeeld van
zorgzaamheid en oppassendheid en de
stations-chef van Capellen getuigt van
haar dat zij nooit de minste berisping
voor 't geringste verzuim heeft opge-
loopen. Maar de dienst was te zwaar
voor een vrouwzij zou er op den duur
bij vallen en dat werd dan ook van
hoogerhand erkend.
Den 20sten Juni werd eindelijk het
besluit genomen dat zij verplaatst zou
worden, en dat een man voor die taak
zou worden aangesteld.
Vijf dagen later, den 25sten, is het
ongeluk gebeurd Als 't noodlot er mee
gemoeid isMaar dat is nog alles niet.
Eenige dagen te voren was haar zoon,
bij het herstellen van een goot, van 't
dak gevallen en met gebroken arm en
knieschijf opgeraapt.
De moeder moest nu op den koop
toe haar jongen verzorgen.
Den dag van het ongeluk was ze
zelve ziek en kon niet uit de voeten.
Toch bleef ze op haren post. In den
namiddag, toen ze even naar binnen
moest, riep ze tot een van haar meis
jes, nog een kind:
Pas eens op den afsluitboom, want
de sneltrein van Holland moet voorbij
komen.
De trein was overtijd en de vrouw,
die er reeds lang had naar uitgekeken,
was eindelijk toch in huis gegaan na
die aanbeveling tot haar dochtertje te
hebben geroepen.
Heeft het kind zichzelf vergoten of
niet begrepen wat ze doen moest?
De afsluiting is opengebleven en de
Cockx, zonder eens rechts of links te
zien, ten volle betrouwend op het toe
zicht, is over het spoor gereden
Daar was de express
De botsing was verschrikkelijk alles
I vermorzeld en in de lucht geslingerd.
Toen de baanwachtster op den slag
j buiten is gekomen heeft zij de ijselijk
heid gezien en is in bezwijming ge
vallen.
Sindsdien kwam ze niet tot bezin
ning en hoe het met haar zal vergaan
moeten we nog afwachten.
Doch dat de Staat zulk hongerloon
van 5 centiemen per uur voor zwaren
arbeid en groote verantwoordelijkheid
betaalt, moet bekend worden gemaakt.
Misschien sterft de vrouw en dan boet
zij met het leven haar eerste verzuim.
Geneest zij, dan zal ze voor het gerecht
verschijnen en aansprakelijk gesteld
worden voor de ramp. Al die verant
woordelijkheid, al die arbeid, Winter
en Zomer voor 5 centiemen per uur.
heid, holoogig van honger en ellende, kon
men haar, dag in dag uit, door weer en
wind, bij avond en morgen door de grens
dorpen zien zwerven, door iederen veld
wachter, die haar gewaar werd, met achter
dochtige blikken nageoogd en des nachts
slapende onder een hooischelf of bij een
medelijdenden boer in de schuur.
Den volgenden morgen zag men haar
opnieuw, zoodra de zon aan de kimmen
oprees, haar weg vervolgen, dikwerf zon
der een bete brood te hebben genuttigd,
want niet altijd vond zij medelijdende
harten, en raken aan 'tgeld, dat zij met
haar schamele nering verdiende, aan de
centen van haar koopwaar? Neen, dat had
zij niet gedaan, al had zij van honger
moeten flauwvallen. Die centen waren haar
schat; die waren „veur moeder". Met haar
leven zou zij die hebben verdedigd.
Hoe en waar zij Frans had leeren ken
nen? Och, zij kende hem reeds lang,
reeds bijna zoolang als zij heugenis had
van haar eigen bestaan, dien knappen
veldwachterszoon. Wat had zij in vroeger
tijd, in een greppel achter de eikenknoes
ten verscholen, hem dikwerf nageoogd, als
hij met zijn vader of met de paarden van
den baron door de heide kwam. Gesproken
had ze hem nooit vóór zekeren avond,
nimmer zou zij dat oogenblik vergeten.
Toen had hij haar bevrijd uit de handen
van een paar dronken kerels, die haar
aangepakt en haar van heur geld beroofd
hadden. Frans was er tusschen gevlogen
en had er zoo geducht op los geslagen, dat
de kerels van schrik waren weggeloopen.
Daarop had hij haar getroost en haar
de centen gegeven, die hij op zak had;
en van dat uur af was er tusschen Frans
van den veldwachter en Hanneke Snoeis
een soort van kameraadschap ontstaan,
ongeveer gelijkstaande met die, welke men
somwijlen kan opmerken tusschen een
goedhartigen dierenbeschermer en een ar
men, afgebeulden hond, die eindelijk eens
iemand heeft gevonden, die niet naar hem
schopt.
Zestien was Hanneke, toen haar een groot
ongeluk trof. Op zekeren avond met
den ledigen korf huiswaarts keerende na
een afwezigheid van ettelijke dagen, vond
zij haar moeder, de arme, dood en zelfs
reeds koud en stijf, liggende op de hand
vol stroo, welke haar tot legerstede had
gediend.
Als door den bliksem getroffen, zonk het
meisje naast het lijk op de knieën.
Zoo vonden de buren haar den volgenden
morgen.
Op 't kasteel was men met Hanneke's
levensomstandigheden bekend en daar trok
men zich het lot van het weesje aan en
zond haar naar de „zusters" van het na
burige klooster, om een weinig mensch te
worden en eenig onderricht te ontvangen.
De „zusters" hadden eer van haar werk
en van de moeite, welke zij zich gaven.
Geen twee jaar later had Hanneke, het
kind der heide, in ellende en onwetend
heid opgevoed, zich ontwikkeld tot een
schrander, vlug meisje dat, dank zij haar
ijzeren wil, haar vagebondenaard geheel
had onderdrukt en door mevrouw was
waardig gekeurd bij haar opgeleid te wor
den tot dienstbode.
Toen kwam Frans op zekeren avond tot
de ontdekking, dat de donkere, zwaarmoe
dige oogen van het meisje langzamerhand
een veel dieperen indruk op hem hadden
teweeggebracht, dan hij ooit had kunnen
vermoeden. Zonder aarzelen had hij haar
gevraagd.
„Hanneke, ik houd zooveel, zoo razend
Uit Londen wordt geschreven
De correspondent van de Daily Tele
graph in den Haag heeft aan een di
plomaat die met hem bevriend is, ver
zocht, inlichtingen en indrukken voor
hem te verzamelen op de Vredescon
ferentie en in diplomatieke kringen in
den Haag met betrekking tot den tegen-
woordigen stand van het geschil tusschen
Noord-Amerika en Japan, dat die krin
gen bezighoudt en verontrust. De cor
respondent vernam het volgendeDe
betrekkingen van Japan met de V. S.
zijn werkelijk gespannen, hetgeen aan
de internationale ]>ers niet bekend
is, omdat de Amerikaansche en Japan-
sche regeeringen den waren staat van
zaken verbergen. De Amerikaansche
regeering blijft Japan zeggen dat zij niet
bij machte is, zich met de inwendige
aangelegenheden van Californië te be
moeien, waarop Japan antwoordt dat
dit een onregelmatige toestand is, waar
mee het geen genoegen kan nemen,
daar Japan, indien de Amerikaansche
regeering er onbekwaam toe is, zijne
internationale rechten in Californië zal
moeten waarborgen, door zelf maatrege
len te nemen om die te beschermen. Se
dert 20 Juni staan Japan en Amerika
op dit standpunt en de crisis wordt
steeds scherper.
Daarbij komt dat Japan het optreden
van de V. S. thans als dubbelzinnig
beschouwt, omdat Noord-Amerika zich
in stilte krachtig wapent, ofschoon de
nota's aan Japan vrede ademen en ver
zekeren dat eten breuk ondenkbaar is.
Japan geeft thans onvoorwaardelijk
te verstaan dat het zijn beleid van voor
den oorlog met Rusland tegenover de
V. S. zal moeten herhalen^ en binnen
kort een ultimatum zal stéllen, aange
zien de toestand zoo niet kan voort
duren.
Japan erkent dat de Amerikaansche
regeering veel doet om den volksharts
tocht te stillen en een verstoring van
den vrede te beletten, maar niet ge
noeg.
De viiend van den correspondent
voegde hierbij, dat het bovenstaande
niet den indruk moet geven dat de di
plomaten van Japan en de V. S. in den
Haag den stand van zaken hopeloos
achten.
Zij vertrouwen integendeel dat Was
hington en Tokio erin zullen slagen,
om een bevredigende regeling te vin
den, maar de niet diplomatische Japan
ners in den Haag zien de zaken don
ker in.
Het departement van buitenlandsche
zaken en het Japansche gezantschap te
Washington ontkennen beslist de juist
heid van dit bericht. Er zijn geen on
derhandelingen tusschen de twee re
geeringen gaande.
veel van je, dat ik het haast niet zeggen
kan. Wil je mijn vrouw worden? Maar
dan moeten wij vier jaar wachten, tot ik
van dienst kom."
Het meisje gaf niet terstond antwoord.
Zij werd beurtelings bleek en rood en be
gon over het gansche lichaam te beven.
Toen echter sloeg zij Frans eensklaps de
armen om den gespierden nek, slaakte een
kreet van geluk, trak zijn hoofd naar zich
toe en drukte de kersroode lippen op zijn
mond.
„Ik je vrouw worden? Ik? O dan wil
ik wachten, wachten, al was 't mijn halve
leven lang!"
Zoo was Hanneke, en nu een uurtje
geleden had zij gehoord, dat er inkwar
tiering was gekomen, huzaren uit Leiden.
Net zoolang had zij daarop geloerd en ge
wacht, tot zij, want de deur uit mocht
zij niet, een der ruiters te spreken kon
kr jgen. Die ruiter was Roben.
Zij trof hem boven op 't portaal, Roben
komende uit de kamer van den ritmeester.
„Zeg, gullie komt uit Leiden, he?" be
gon zij met een half driesten, half verle
gen blik naar den man.
„Wollte je dat gern wissen, kind? Ja,
uit Leiden."
„Kende daor ook een Van 't Spoor? Hij
gtéet ook bij 't peetdevolk."
„Van 't Spoor? Gewiss!"
„Zoo, kende 'm? Hoe ziet 'm er dan
uut?" klonk het wantrouwend.
Een vluchtige beschrijving volgde.
„Jao, dat is 'mDat is 'mIs hij met
jullie meegekommen
(Wordt vervolgd.)