iet Land van flensden en Altena, de Langstraat en de Üornmelerwaan! Bezit en gebruik. Til YltA. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2709. Woensdag 29 Januari. 1908. FEUILLETON. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7 Va ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Of sparen met het oog op den ouden of kwaden dag dan te veroordeelen is In geen deele, maar dat is niet het doel van hen, die handelen als de vrek in de fabel. Lichtzinnig moet de man, de vrouw genoemd worden, die niet, bij behoorlijke verdienste, een kleinigheid weet over te houden voor kwade tijden. Te kort komen, omdat men de tering niet naar de nering zet, is ook een on deugd. Wie uit wijze voorzichtigheid, met het oog op latere moeilijke dagen, hetzij voor de opvoeding zijner kinderen, hetzij voor dagen van ziekte of nood, wat weg legt, handelt edel. Daartoe op te wekken, dat te bevorderen, is dan ook het doel der spaarbanken. Dat ve- Dn van ons volk die kunst verstaan, bewijst wel de groote levenskracht, wel ke deze banken bezitten. Maar gansch iets anders is die lust, om altijd meer geld te bezitten en in dit bezit zijn geluk te vinden, daarbij mis schien zich ontzeggend, wat tot des le vens genot kan bijdragen en bovenal zich ontzeggend den zegen, dien het be- Leg een steen op dezelfde plaats en die j steden van het bezit, ter wille van an- heeft even veel waarde. Dien kunt ge deren, hebben kan. Een mensch bezat geld, veel geld. Hij had het verkregen door erfenis, door zuinigheid, door gierigheid. De 6chat was jaarlijks vermeerderd. De menschen wisten wel, dat hij rijk was. Daarom vertrouwde hij zijn huis niet langer maar begroef zijne bezitting op een af gelegen plek. Telkens ging hij er heen en genoot bij het zien van dien rijk dom. Op zekeren dag viel het iemand op, dat die man zoo geregeld naar dezelfde plaats zich begaf en, ook eens derwaarts gaande, vond hij het geld en nam het zich tot eigendom. Toen de eigenaar den volgenden dag kwam, zag hij niets dan de ledige plaats. In tranen baadde hij zich, de wanhoop kwam op het gelaat. „Men heeft mij mijn schat ontstolen", zoo klaagde hij tot iemand. Die mensch, hem kennende, lachte hem uit en antwoordde: Wat zou dat? Het is er mede, als met zoovele an door u toch niet ge- dere goede eigenschappenzij kunnen, indien niet het gezond verstand er bij spreekt, omslaao in ondeugden, die de ziel bederven. dan dagelijks gaan bezien en keeren Het geld werd bruikt". K Zoo ongeveer luidt een der fabelen Van La Fontaine, aan Esopus ontleend. De schrijver voegt er de les aan toe: „Men bezit alleen, wat men gebruikt. Want welk voordeel bezit hij, die op tast, van jaar tot jaar meer Diogenes, in de ton levende, is even rijk als hij." Men bezit alleen, wat men gebruikt. Er zijn altijd nog menschen, aan dien gierigaard uit de fabel gelijk. Er zijn groote en kleine kapitalisten, wier genot Zoo niet alleen met geld, maar met alle andere zaken. We hebben eene vrouw gekend, die verzot was op een goed gevulde linnen kast. Wie zal de vrouw niet prijzen, die voor het huishouden goed zorgt, zoo, dat allen, die aan haar zijn toever trouwd, kunnen bekomen, wat zij noodig hebben. Maar zij had van die linnen- bestaat in opstapelen van veel geld. Nukast haar afgod gemaakt. Slechts aan en dan leest men van een bedelaar of leen enkele vertrouwde werd nu en dan van een vrouw, die de kerkelijke lief dadigheid had ingeroepen, dat zij een betrekkelijk groote som hebben achter gelaten, door hen in een of anderen hoek verborgen. Groote kapitalisten be waren het niet meer in tonnetjes in den kelder maar geven het op rente, hooge rente liefst. Aan wien en waarvoor men het leent, doet in hun oog weinig ter zake, als maar voldoende winst wordt gemaakt. Die winst, die rente wordt ge voegd bij het kapitaalals zij sterven en de familie deelt de som dan zegt men: „Wij wisten niet, dat hij zóó rijk wasdaar leefde hij niet naar. Zijn zui nigheid deed iets anders vermoeden". (22. Bij Magdalena was er geen spoor van hulpeloosheid. Zij was zoo bedroefd over zijn heengaan, dat zij dacht het niet te kunnen uithouden, maar toch hield zij het dapper vol, en reeds den volgenden dag was zij moediger dan grootvader. Toen hij de kantoordeur niet wilde openersloop zij door een kleine achterdeur, die hij had laten maken om dadelijk buiten te kunnen zijn- Zij vond den man, die zich te nauwer- nood 's nachts rust gunde, op een sofa uit gestrekt. Toen hij uit zijn dommeling ontwaakte, vond hij haar op een bankje voor hem zitten, en zij drukte haar hoofdje tegen hem aan en begon te schreien alsof haar hart zou breken en toen begreep hij, dat hij geen recht had ontstemd te zijn als een oude piano. Hij moest troosten, want het scheen toch te zijn, zooals Thy ra gezegd had, het stumpertje had haar hart weggegeven. Hij was kwaad geweest op Michael, maar eigenlijk kon hij het hem toch niet zoo kwalijk nemen, dat hij ver liefd was geworden op dat lieve schepseltje. En hij nam haar mee naar den zonneschijn en ze lachten tegen elkaar om elkander te troosten. Zij was niet wat men „verloofd" noemt; hoe kwam het dan, dat zij altijd aan den afwezige dacht, en wist, dat zij -er recht op had, ja, dat hij zelfs eens terug j iu die rijke verzameling een blik ge gund. Zij zelf stond er menigmaal met iunig welbehagen voor. Er was voor haar en het huisgezin zooveel goed in, dat, als zij 150 jaar werd, er nog geen gebrek zou zijn ontstaan. Jaarlijks werd aan de bezorging van al wat erin was, veel moeite besteed en jaarlijks, om toch vooral op het getal te blijven, werd er het noodige ruimschoots bijgevoegd. Is het zoo niet in menig huis waar allerlei gevonden wordt, wat nooit in gebruik is of komen zal? Al dat moois wordt nooit gebruikt omdat het daar voor te mooi is. Onderwijl vermeerdert de hoeveelheid voortdurend, zoodat men op het laatst zelfs plaats tot berging zou komen en dat zij dan nooit meer zouden scheiden? Voor zijn vertrek hadden zij slechts een paar woorden gewisseld. Zij zat aan haar eigen raam in de tuinkamer, en tuurde op de glinsterende zee en op het schip, dat hem zou meenemen. Toen kwam hij naar haar toe, en wilde haar iets zeggen tot afscheid, maar de woorden wilden niet over zijn trillende lippen. Eindelijk zeide hij: „Wij zijn samen in gevaar geweest, Mag dalena; zulk een gevaai is een eeuwige band. Je zult mij niet vergeten niet waar? Kan ik daarop vertrouwen?" „Ik vergeet u niet," klonk zacht haar antwoord. Maar het waren toch niet die woorden, die den diepsten indruk hadden achterge laten wat er in de boot gebeurd was, ver vulde al hare gedachten en droomen. Wat was er gebeurd in de boot? Het begin kon zij zich, hoeveel moeite zij er zich voor gaf, niet herinneren. Zij wist nog alleen, dat ze op zee gegaan was uit verbittering, tegen hem, die haar bespot had, zooals zij meende. Het was wel een hevige wind toen zij uitroeide, maar zij hoopte toch nog het schip te kunnen bereiken, dat niet heel ver lag, en dan kon ze daar blijven tot de wind wat bedaard was. Het water sloeg in de boot, en toen begon ze bang te worden. En eindelijk kon ze niet meer roeien, de wind benam haar den adem en ze begreep, dat zij zou moeten sterven evenals Frederik. En ze legde zich neder op den bodem van de boot, en sloot hare oogen om den dood niet te zien. Ed ze bad tot God, maar het was wonderlijk, al den tijd, dat ze daar lag en dacht te moeten sterven, had ze aan hem gedacht. Toen begint te ontberen. Wat men niet ge bruikt, ook in dingen, bezit men toch eigenlijk niet: het zou immers geen schade zijn, als morgen die kasten en planken ledig waren. Men zou alleen het denkbeeldig genot missen, dat het openmaken dier bergplaatsen heeit, of dat het onderhouden er van biedt. Maar, afgezien daarvan, is het een waardeloos bezit. Slechts wat men gebruikt, bezit men. Het gebruik alleen maakt de bezitting tot iets van waarde. Dat geldt niet slechts voor stoffelijke, maar ook voor geestelijke schatten. Denk aan de vaardigheid en de heerlijke gelegenheid, die wij hebben, om kennis te verzamelen. Kennis van allerlei aard. Wat wordt er in de hoof den al verzameldOnze kinderen klagen er wel eens over, over die menigte van vakken. „Ik heb er later toch niets aan". „Ja, kleine man ot vrouw, dat be grijpt ge nu nog niet goed. Zoo'n vak kan u later wel te pas komen of het aanleeren daarvan strekt tot vorming van uw denkvermogen". Maar er zijn menschen, die gaarne veel leeren, gaarne kennis opdoen van allerlei. Dat is voor hen zoowat, een levensbehoefte geworden. Lezen en stu- deeren is bun lievelingswerk. Zij genie ten in die uitbreiding van den horizon hunner kennis. Hun hoofd is een pak huis, maar een pakhuis, dat altijd ge sloten blijft; alleen een zoldervenstertje wordt geopend, om nog wat meer in te laden. Nu heb ik eerbied voor iemand, die veel weet en datgene, wat hij goed weet, gebruikt in eigen werkkring, of er an deren deelgenoot van maakt, opdat het hun ten goede kome. Maar indien niet, dan voel ik zoo de waarheid van het oude woord van den ouden Romein „Uw weten is niets, tenzij eeu ander wete, dat gij het weet, d.i. indien wij met ons weten vrucht wekken bij anderen". Weten alleen als doel, is dwaas. Mis schien was een dorpel wacht er in den tempel der geleerdheid, maar die, met zyn kennis winst deed in eigen leven en voor anderen, meer dan eeu Croesus in dat rijk, die al zijn kennis onder een korenmaat verborg. Niet gebruikte kennis is ballast, geen sieraad. bezitting geen waarde. Zoo ook eene levensbeschouwing, die veler eigendom is, maar die, om tal van redenen, in het leven nooit invloed oefent. O, als wii, in gezelschap, redeneeren over des levens waarde, des levens taak, des levens plicht, over levensidealen, hoe kunnen wij dan krachtig verdedigen ede le beginselen, reine stemmingen, die lei den zullen tot schoone daden, heerlijke verhoudingen, tusschen menschen on derling Dat zijn maar geen holle klanken o, neen, we hebben veel daarover gele zen, nagedacht en we weten precies, hoe de mensch het schoonst de jaren hier kan doorbrengen. Misschien hebben wij het wel eens, als heerlijke idylle, op papier gezet en wanneer dat oude blad ons weer in han den komt, voelen we, welk een licht er nu over des menschen bestaan opgaat. Weten, voelen de waarde van die voorstelling en toch niet doen. Waarom niet? Och, duizenderlei redenen, tal van om standigheden, de macht der gewoonte, de inblazingen van de zelfzucht, we bewaren onze schat maar gebruiken hem in het leven niet. Bezit zonder gebruik, is geen bezit. Als straks het gepraat van wie weet welken opper vlakkigen wijsgeer in deze, uwe levensbeschouwing, een bres schiet, klaag dan niet, dat ge een schat hebt verloren, want ge hebt hein eigenlijk nooit bezeten. Gebruik uw geld, maar bovenal, de heerlijke schatten van uw verstand en wat in de heilige ure van uw zielele- ven u geopenbaard werd, waardig! Rijke menschen, gebruikt de schatten van hoofd en hart, zoodat ze rijke winst afwerpen voor uw en anderer leven. Laat ons trouwe beheerders zijn van de kapitalen, ods toevertrouwd! Btilteiiiand. Wat niet gebruikt wordt, heeft als Uit Lyttelton, Nieuw Zeeland, wordt d.d. 30 Nov. geschreven: Het is onge veer 10 maanden geleden dat de „Dun- aouald", een viermastbark met een olie lading graan van Port Jackson naar het Kanaal voor orders vertrok. Men verwachtte haar einde Mei of begin Juni te Queenstown of Falmouth, maar maanden gingen voorbij, en er werd niets van den viermaster gehoordten slotte werd de bark als vermist geboekt. Maar de geheimzinnigheid, die het uitblijven van nieuws omgaf, is nu op gehelderd. Het Nieuw-Zeelandsche gou vernementsstoomschip „Hinemea" keer- was ze wel bijna dood geweest, want daarna herinnerde zij zich niets meer, niets dan alleen, dat iemand haar hoofd oplichtte. Zij voelde het wel, maar kon toch hare oogen niet openen. En toen had ze hooren snikken en ze wist, dat hij het was. Toen sloeg zij hare oogen op en ze lag aan zijn borst en hij schreide over haar, en hij kuste haar en legde haar weer neer, haar dekkend met zijn jas, die hij had uitgetrokken. Daarna roeide hij als een wanhopige, want de wind, die een oogeoblik bedaard was, begon met vernieuwde hevigheid te razen, en ze lag met open oogen en keek naar hem. Zij geloofde niet, dat hij het land zou kunnen bereiken, maar het scheen haar niet moeielijk te sterven met hem en naar Frederik te gaan, van wien zij allen zooveel hielden en dien zij nooit gezien had; het was veel beter, dan dat hij naar de Middellandsche zee ging en weg van haar. En toen was ze zeker weer dood geweest, want ze herinnerde zich eerst weer, dat Thyra tegen haar gesproken had en goed voor haar was geweest zooals zij altijd was. En voordat hij wegging had hij tegen haar gezegd, dat zij hem niet vergeten moest, dat beteekende, dat hij haar niet vergeten zou. Thyra had haar versterkt in de hoop, dat zij eens altijd zou zijn waar hij was, want dadelijk na zijn vertrek was zij haar Italiaansch gaan leerenen een anderen keer had zij gezegd, dat zij, Magdalena, misschien wel eens in Italië zou moeten wonen, en daar de Ita lianen wereldberoemd zijn om hunne be valligheid eu sierlijke vormen, moest zij haar wildheid trachten af te leeren. Binnen drie maanden kende Magdalena meer Italiaansch dan Thyra zelf, en wat was er van hare wildheid geworden Maar voor grootvader was zij nog de oude, goede kameraad, die voor alle aardigheden te vinden was, en daar zij als gewoonlijk zelf de aardigste verzon, beklaagde hij er zich niet over, dat zijn Narrifas eigenlijk haar naam niet meer verdiende, en daar zij dien naam niet gaarne hoorde, werd hij minder en minder gebruikt, tot hij eindelijk ge heel tot eene herinnering werd. Er kwamen nu regelmatig brieven van Michael. Zij waren aan Thyra gericht die ze aan de anderen voorlas. Magdalena werd niet anders dan in een groet genoemd, maar Thyra gaf haar altijd de brieven om nog eens over te lezen en vergat dan geregeld ze terug te vragen. XIV. Zoo ging het eerste jaar voorbijhet tweede bracht eene groote verandering. De dokter van het district, die een tijd lang in het huis van den vorigen dokter had gewoond, bouwde eene woning voor zich zelf op een half uur afstand van de scheren, en was daar een welkome gast. Het was een interessant man, die nog jong kon genoemd worden, want hij was maar even veertig. Hoewel klein van ge stalte, zag iedereen tegen hem op. Zijne zwarte wenkbrouwen, kort gesneden haar en strenge oogen maakten hem niet tot een schoon man, maar tot iets beters, tot een type, het type van den sterken mensch, die in alles den plicht voorop stelde; ook had hij eenige jaren met vrucht gereisd, en zich daarna in zijn geboortestad neer gezet, tot hij hier was gekomen, waar hem de terug van zijn kruistocht naar de eilanden ten zuiden van Nieuw-Zeeland en bracht de overlevenden van de „Dundonald", welke in den nacht van 6 Maart op het eiland Teleurstelling ten westen van de Aucklandgroep was vergaan, mede van de 28 opvarenden bereikten 16 het land, maar een dezer, de le stuurman, stierf van ellende op den twaalfden dag na de landing. De „Hinemoa" ondernam 14 Nov. haar periodieke inspectiereis naar de proviand-depots voor schipbreukelin gen, welke door het gouvernement van Nieuw Zeeland op de zuidelijke eilan- iden zijn geplaatst. Groot was de ont- i roering aan boord toen men, 16 Nov., te Port Rees op de Aucklaudeilanden aankomende, ontdekte, dat van het gouvernements-depot een witte vlag woei, halfstok, als teeken dat er schip breukelingen aanwezig waren. Kapitein Bollons liet onmiddellijk een boot strij ken en toen hij het depot naderde steeg uit de kelen van minstens een dozijn mannen een luid en langdurig gejuich op. Het waren de overlevenden van de ongelukkige „Dundonald". Dit is wel een der merkwaardigste schipbreuken die op de rotsachtige kus ten der onherbergzame Aucklaudeilan den hebben plaats gehad. Met veel heldenmoed stonden de schipbreuke lingen elkaar bij en veel vindingrijkheid en energie werd door hen getoond bij het verblijf op het eiland en later bij het opsporen van het provianddepot op het eiland Auckland. Dat zoovelen, waaronder ook de ka pitein en diens zoon, omkwamen, is te betreuren, maar groote vreugde geeft toch het goede nieuws, dat de helft der bemanning van een door Lloyds als vermist geboekt schip nog leeft en ge zond is, na acht maanden op een een zaam verlaten eiland doorgebracht te hebben. Naar de Lokal-Anzeiger uit Madrid verneemt, ontvangen de bladen daar van de Portugeesche grens onrustbaren de berichten over den toestand in Por tugal. De censuur is er -zoo heet het - streng, en brieven worden ge opend. Er zitten 300 republiekeinen achter slot. Patroeljes trekken voort durend in Lissabon door de straten. Aan troepen, waarbij er een oproerige geest is, is de munitie ontnomen. Het le regiment artillerie en het 16 regi ment infanterie zijn geheel ontwapend, aangezien men ze verdacht den koning en Franco gevangen te willen nemen. Progressie ven en conservatieven heb ben besloten, niet aan de verkiezing mee te doen, zoodat de regeeriug alleen met de republikeinen te maken zal hebben. De beurs is sedert twee dagen gesloten; de handel staat geheel stil. Verder verneemt het Berlijnscbeblad na lange, gevaarlijke zeereizen en een ver moeiende praktijk een moeielijk leven wachtte. Wat een rijk man als hij, die overal zou kunnen praktiseeren waar hij wilde, eigenlijk in dien uithoek deed, be greep de reeder, die zooals hij zelf zeide, een slimmert was, eerst toen het nieuwe gebouw onder dak stond. Het was geen huis om te bewonen hij woonde in het hu's, dat hij er gevonden had maar een groot en kostbaar laboratorium, waar vóór het jaar om was, dag en nacht ge werkt werd. Niemand had er den reeder iets van gezegd, maar hij had een sterk vermoeden, dat zijn buurman bezig was een van die wetenschappelijke problemen op te lossen, waarvan de oplossing de ge- heele maatschappij verandert, maar ook zooveel geld verslindt als er zand in de zee is, en de zwijgende arbeider wekte zeer zijne belangstelling. De familie van de scheren waren de aangenaamste buren, die hij zich wenschen kon, en vooral voelde hij zich van het eerste oogenblik af door Thyra aangetrokken. Er was zulk eene harmonie tusschen haar schoonheid en haar geheele optraden, dat hij vergat haar trekken te ontledenhij wist nauwelijks welke kleur hare oogen hadden. Maar hij begreep haar niet dade lijk in haar stille wezen. Dat iedereen in hare nabijheid zachter, minder ruw werd, zag hij. Maar was zij warm? Was zij koud? Hij kon dat langen tijd niet uitvinden, en er waren dagen, dat het peinzen daarover hem verstrooide van zijn werk, iets wat vroeger nooit gebeurd was. «KAK VERTELLING VAN MARIE COLBAN. Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1908 | | pagina 1