Hel Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard,
Trouw als goud.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2740. Woensdag 17 Juni. 1908.
FEUILLETON.
alten/
Warmte en kleeding.
L\m VAN
VOOK
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77s ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Reikhalzend werd steeds uitgezien
naar wat warmte, zoo noodig om menscb
en dier en plant te koesteren. Eindelijk
hebben we dan plotseling eenige dagen
van groote hitte gekregen, die aan
menigeen reeds de zucht ontlokt zal
hebben, dat het te erg is, zonder te
bedenken, dat ze zelf voor een groot
deel de oorzaak zijn. Schiller zegt in
verband met voor- en tegenspoed in
het menschelijk leven, volkomen terecht
De mensch is in de meeste gevallen
zelf de bewerker van zijn eigen ellende
en treurigheid. Dit is ook waar ten
opzichte van de warmte. Was de modernje
kleeding wat meer berekend op warmte
en wat minder onderhevig aan mode,
dan zou er waarschijnlijk met zoo gauw
last ondervonden worden van de warmte.
Immers, hoewel er bij de kleeding re
kening wordt gehouden met zomer en
winter, met regen en zonneschijn, in
hoofdzaak wordt dit vraagstuk beheerscht
door de mode.
De wijze, waarop onze kleeding wordt
gedragen, is naast de stof, waarvan zij
gemaakt is, tijdens de warmte van het
hoogste belang. Als hoofdeisch moeten
fwe stellen, dat een rationeele kleeding
|ille bewegingen van het lichaam en
Ier ledematen zooveel mogelijk moet
rrijlaten, dat zij de ademhaling, de
^spijsvertering en den bloedsomloop niet
mag belemmeren en niet te eng om het
lijf mag sluiten, Wordt aan deze eischeu
bij warm of ook bij ander weer voldaan
Wij meenen gerust te kunnen zeggen
van niet. Al hangt de kleeding bij den
man voor een groot deel los om 't
lichaam, hij draagt toch benauwende
dingen als hooge boorden, bretels of
banden rond het middel etc. Nog meer
legt de vrouwelijke kleedij aan allerlei
belangrijke levensfuncties hinderpalen
in den weg. Door een slecht korset en
een sterk getailleerd costuum wordt de
borstkas samengenepen, en daardoor de
ademhaling bemoeilijkt; maag, lever en
ingewanden worden op elkaar geperst
de bloedvaten, vooral die der huid,
worden dichtgedrukt en daardoor de
vrije doorstrooming van het bloed ver
hinderd. En al is bij warm weder de
stof van het kleed wat dunner, wanneer
het costuum te eng om het lichaam
sluit, is het toch afkeuringswaardig.
De vraag, hoe wij ons moeten kleeden,
hangt ten nauwste samen met een
andere, „waarom wij ons kleeden". In
hoeverre net schaamtegevoel heeft bij-
ROBERT BUCHANAN.
(36
Terwijl Douglas stil bij zijn deur stond,
hoorde hij het ruischen van een japon en
het geluid van voetstappen achter hem en
in het volgende oogenblik bespeurde hij,
dat Effie Hetherington naast hem stond.
Zij had haastig een mantel over haar schou
ders geworpen en scheen van plan te zijn
het huis te verlaten. Een seconde lang
stond hij alB verlamd van schrik. Toen
snelde hij haar na. Het geluid van zijn
voetstappen deed haar haar pas versnellen,
maar weldra had hij haar toch ingehaald
en versperde haar den weg.
„Laat mij door 1" riep zij, haar oogen,
met een uitdrukking van woeste smart, op
hem gevestigd houdende.
„Waar ga je heen, Effie?" vroeg hij
vriendelijk, zijn armen uitgestrekt houdende,
om haar op te vangen, als zij mocht vallen;
want zij wankelde en scheen zich niet meer
op de been te kunnen houden. Maar die
beweging deed haar van schrik en afgrijzen
terugdeinzen en zij uitte een flauwen gil.
„Effie, Effie 1" zeide hij, nog altijd vrien
delijk en zacht vermanend. „Heb je nu je
verstand verloren? Ga weer terug 1"
„NeenIk ga naar Castle Lindsay,
naar Arthur! Ik wil de waarheid
gedragen tot het bedekken van het
lichaam, kan hier buiten beschouwing
blijven. Zeker is het, dat instinct en
gevoel voor koude hebben geleid tot
het aantrekken van kleeren ter be
schutting tegen de guurheid en de
wisselingen van het klimaat. Zonder
die beschutting zou de eigenwarmte
van ons lichaam in de noordelijke en
gematigde luchtstreek zich moeilijk kun
nen handhaven. Zooals men weet, be
draagt de lichaamswarmte van den
gezonden mensch gemiddeld 37 graden
Celsius. Alleen bij ziekte is dit anders.
Die constante temperatuur is een gevolg
van de scheikundige processen, die on
afgebroken in ons inwendige plaats
grijpen en onderhouden worden door
het opnemen van vloeibaar en vast
voedsel en van zuurstof. Zij is onder
alle luchtstreken hetzelfde, het bloed
van den neger onder de evenachtslijn
is geen tiende gedeelte van een graad
warmer dan het bloed van den Groen-
lander in het hooge noorden. Zoowel
de neger als de Eskimo weerstaan deze
abnormaal hooge en lage temperatuur
zonder schade, de eerste door zich zeer
primitief te kleeden, de laatste door
zich in dierenvellen te hullen en vetrijk
voedsel te gebruiken, beide zeer geschikt
tot 't tegengaan van „te groot" warm
teverlies. Zou men nu de gevolgtrekking
maken, dat het voldoende is de huid
te omkleeden met wat dan ook, teneinde
een te snel atgeven van haar warmte
te verhinderen, dan zou men zich ver
gissen.
Onze kleeding mag de warmte niet
opsluiten, wel ons bewaren voor afkoe
ling, maar daarnevens mag ze do voor
onze gezondheid zoo hoog noodige huid
functies niet belemmeren. Onze huid
is nl. voor de huishouding van ons
lichaam een uiterst gewichtig orgaan,
veel gewichtiger dan men gewoonlijk
wel denkt, anders zou de verpleging
niet zoo stiefmoederlijk plaats hebben.
Onze huid regelt de warmte in ons
organisme, bevat onze tastzin of gevoel,
en daarbij ook de eigenschap om gif
tige stoffen met zweeten uit ons lichaam
te verwijderen. De warmteregeling heeft
op zeer eigenaardige wijze plaats. Is
het koud in de buitenlucht, dan ver
nauwen zich de fijne bloedvaatjes in
de huid en wordt de huid bleek, door
dat er minder bloed door stroomt. Daar
door spaart het organisme warmte. Is
het warm weder, dan verwijden zich
die bloedvaatjes en komt er dus veel
bloed aan de oppervlakte, waardoor veel
weten, ik wil weten, of hij werkelijk
dood is."
„Dat zal je nietDat mag ie nietDenk
toch aan je zelfl Denk toch aan je kind
„Ik heb een haat aan mijzelf! Ik heb
een haat aan mijn kind gilde zij. „En
ik heb een haat aan jou ook, omdat je mij
een schuilplaats geboden hebt, onder je
dak. Ik haat je, moordenaarJa, dat
ben jeEen moordenaarEn ik wil het
aan iedereen zeggen, het overal rondba
zuinen, dat je mijn Arthur vermoord hebt."
„Effi, lieveling, bedenk, dat
„Ik bedenk alles, alles 1 Zou je denken,
dat ik het vergeten had Ik hem hem
liefgehad, en jou heb ik gehaat, altijd.
Van het eerste oogenblik af, dat ik je ge
zien heb, heb ik een afschuw van je gehad,
ben ik bang voor je geweest, en nu weet
ik, dat dit niet ten onrechte zoo wasIk
walg van je, en ik heb altijd van je
gewalgd, als je me van liefde sprak. Ik
gruw van je, ga wegl je bent ver
schrikkelijk, je bent een kruipend ge
dierte, een monster 1 Als je me aanraakt,
als je vriendelijk tegen me spreekt,
maak je me ziek. Je zult me nog vermoor
den, zooals je mijn armen Arthur vermoord
hebt."
Zij gilde als een krankzinnige, wanhopig
van verdriet. Wat zij zeide was verschrik
kelijk, maar haar blik, haar toon, waren
nog veel duidelijker dan haar woorden.
De oude, hem zoo welbekende verachting,
nu nog tienmaal verhoogd door haar on
gebreidelde hartstocht, stond daar voor
hem, klaar en duidelijk. En toch luisterde
hij kalm toe, ofschoon zijn hart bloedde,
alsof het met messen doorstoken was.
„Had je hem dan zóó lief?" zeide hij
zacht en somber, toen zij haar woorden-
warmte wordt afgegeven.
Het zweeten komt tot stand door
zweetkliertjes, die in de diepere lagen
der huid liggen en met uiterst fijne
openingen vocht afscheiden. Deze klier
tjes komen in groet aantal in de huid
voor.
Yerder vindt men in de huid nog
zgn. smeerkliertjes, die een vetachtige
stof afscheiden, en spiervezelen. Deze
trekken zich bij plotselinge afkoeling
snel samen en doen dan huidplekjes
omhoog rijzen, waardoor de huid dat
eigenaardig aanzien krijgt, dat wij kip
penvel noemen.
Na deze kleine uiteenzetting van den
bouw en verrichtingen van onze huid,
kan het niet moeilijk vallen de eischen
te formuleeren, waaraan een rationeele
kleeding moet voldoen. Het zal haast
overbodig zijn in het licht te stellen,
dat de stof der kleedij zeer belangrijk
is. Zij moet alle huidafscheidingen ge
makkelijk en snel opnemen, dus poreus
zijn.
Daarom kwam Jaeger er toe, kleede
ren van dierlijk wol aan te bevelen.
Zij is warm, licht, los en luchtig en
neemt gemakkelijk zweet van de huid
op. Het is dan ook werkelijk een goede
kleedmg zoowel 's zomers als's winters
vooral voor menschen, die zwaren licha
amlijken arbeid hebben te verrichten
en aan alle weer en wind zijn bloot
gesteld.
Voortreffelijke eigenschappen als stof
voor onderkleeding bezit het flanel, dat
voldoet aan alle eischen die de weten
schap aan onderkleeding kan stellen
Ook katoen is wel geschikt, hoewel
minder.
Men ziet, dat een algemeen schema
moeilijk is te geven en dat men reke
ning heeft te houden met klimaat, be
roep en individualiteit.
Waarom heeft men zoo gauw last
van de warmte in den zomer? Omdat
men zich gewoonlijk veel te zwaar
kleedt. Het is niet te gelooven, hoeveel
lagen, zelfs op de warmste dagen door
vele personen gedragen worden, meestal
over de 5. Dat alleen 't gewicht der
kleeren al vermoeit, is zeker, maar het
beperkt natuurlijk de geregelde normale
uitwasemingen van de huid. We leven
door de te warme kleeding als 't ware
voortdurend in een tropisch klimaat.
De stofwisseling gaat langzamer, de
levensfuncties gaan trager, er ontstaat
loomheid en vadsigheid.
Men heeft meermalen onze kleeding
ons enge huis genoemd. Evenals onze
woning beschut het kleedingstuk ons
tegen regen en wind, hitte en kou. Maar
evenals bij een gezonde woning mag
aan een doelmatige kleeding een be
hoorlijke frischheid en ventilatie niet-
ontbreken. Dit vooral neme men bij de
kleeding tijdens de warmte ter harte.
Doch gelijk wij bij de beoordeeling
van een huis niet alleen te rade gaan
met hygiënische eischen maar ook heb
ben te letten op de sierlijkheid van den
bouw, evenzoo hebben wij bij de keuze
der kleeding en in 't bijzonder der
vrouwenkleeding, rekening te houden
met gezondheid en sierlijkheid beiden.
Bfnitéiilajicl.
vloed voltooid had. „Het spijt mij, Effie,
dat hij dood is, en, geloof mij, ik
zou graag mijn eigen leven willen geven,
als ik daarmede het zijne zou kunnen
terugkoopen."
„Je eigen leven Ha, ha, halachtte
zij schril en wild. „Je eigen leven zal je
wel moeten geven, Laird o' Douglas. Want
ze zullen je ophangen moordenaar,
ellendelingIk zal het vertellen, aan
iedereen, dat jij gisteravond bij de vijvers
bent geweest, en dat je naar het kasteel
gegaan bent, om hem te vermoorden, om
dat je wist, dat hij mij liefhad."
„Wil jij dat gaan vertellen, Effie?"
„Ja!" gilde zij. „Ja! Dat wil ik doen!"
„Ook als ik het misschien gedaan had
voor jou, Effie?" vroeg hij, haar met zijn
droevige oogen aankijkende, „Goed, kind,
doe het dan, doe dan zooals je zegt en
ik zal geen woord spreken, om mij te ver
dedigen."
Het was. alsof zij een schok ontving.
Met wijdopengesperde oogen keek zij hem
aan. Zijn kalme gelatenheid maakte meer
indruk op haar, dan driftige beantwoording
ooit zou hebben kunnen doen. Als adem
op een glas verdween haar woestheid.
Beschaamd sloeg zij de oogen neer.
„Vergeef mij O, vergeef mij snikte
zij, haar handen naar hem uitstrekkende,
in wilde smeeking. „O, ik ben slecht en
ondankbaarik weet, dat ge mijn eenige
vriend zijtik veracht mijzelf, omdat ik
gesproken heb, zooals ik zooeven gedaan
heb, maar, o Godik had hem ook
zoo lief, ik had hem ook zoo lief!"
Geschokt door zooveel verschillende ge
dachten, die een wilden heksendans vierden
in haar arm hoofd, viel zij op haar knieën
neer. Douglas bukte zich en lichtte haar
Over de degradatie van den ter zake
van hoogverraad veroordeelden Fran-
schen adelborst Ullmo lezen we
Al vroeg was Vrijdagmorgen het
plein Saint-Roch te Toulon volgestroomd
van menschen en de troepen hebben
vrij wat moeite gehad behoorlijk ruimte
te veroveren en te behouden voor de
parade, de droevige parade tot schande
van Ullmo, den landverrader. Om kwart
na acht waren de troepen opgesteld in
een vierkant om de plek, waar Ullmo
zou komen te staan. De trompetters
bliezen, de trommels roffeldendaar
kwam uit de groote deur van de mili
taire gevangenis de landverrader aan-
geloopen, bewaakt door vier matrozen.
Mager, bleek, de oogen neergeslagen,
onzeker stappend, verschijnt hij voor
't laatst in de uniform van zeeofficier
voor de troepen. Als hij komt gaat de
opgepakte menigte fluiten, en er wordt
geschreeuwdter dood, ter dood.
Midden in de open ruimte staat Ullmo
onbeweeglijk. De menigte wordt stil.
Het wordt indrukwekkend stil op het
plein. De griffier leest het vonnis voor,
uitgesproken door den krijgsraad van
Toulon. Dan treedt een kapitein ter
zee naar voren en zegt met luide stem
„Ullmo, Karei Benjamin, uit naam van
liet Fransche volk, gij zijt onwaardig
de wapenen te dragen, en op gezag
der wet degradeeren wij u."
Een hoofdofficier met eenige ridder
kruisen versierd, nadert den hoofdper
soon van de vertooning. Hij neemt
hem de pet van het hoofd en rukt er
de galons af, hij scheurt de galons en
de knoopen van de uniformjas en werpt
ze ter aarde, de epauletten en de sabel
worden afgenomen. Daarna trekt hij
do sabel uit de schede en met een han-
digen slag op de knie knapt hij het
wapen doormidden, zoodat de twee stuk
ken over de steenen kletteren.
De menigte schreeuwt opgewonden,
het piket matrozen neemt zijn slacht-
op. Hij voelde hoe zij beefde onder zijn
aanraking, maar zij was te zwak, om
staande te blijven, of naar huis terug te
kunnen loopen. Daarom ondersteunde hij
haar en bracht haar langzaam terug naar
haar plaats bij den haard.
XVI.
Den volgenden ochtend verschenen Hew
Howard en zijn twee makkers voor den
magistraat van Dumfries, beschuldigd van
moord op Arthur Lamont. Den ouden
graaf, streng, grijs en zwijgend, was uit
eerbied voor rang en leeftijd een zetel aan
geboden bij de balie en men merkte op,
dat hij telkens korte aanteekeningen maakte,
op losse strookjes papier, die hij den amb
tenaar van het Openbaar Ministerie toe
schoof.
De beklaagden hadden geen verdedigers
en alle drie bewaarden een dof stilzwijgen.
Toen Hew Howard werd opgeroepen en
de president zijn naam vroeg, antwoordde
hij lakonisch„Uw Lordschap weet heel
goed wie ik ben en hoe ik heet. Het is
niet voor de eerste maal, dat ik hier sta
Hij keek den rechter, terwijl hij dit zeide,
aan met een glimlach van spot. De be-
teekenis van zijn woorden en van dien
glimlach was duidelijk genoeg voor alle
aanwezigen. De laatste maal, dat Hew
voor de rechtbank van Dumfries was ge
roepen, was het ook al geweest, om zich
te verantwoorden wegens een vergrijp tegen
de visscherijwet. Het delict had plaats
gegrepen in het vischwater van Lamont
en de vermoorde man had in eigen persoon
tegen den strooper een jaar hechtenis ge-
eischt. Gedurende Hew's gevangenschap
was het slecht gegaan met zijn huisgezin,
bestaande uit een bedlegerige vrouw en
offer weer mee en laat den verrader,
geplukt en gehavend de ronde doen
voor de troepen. Al boozer worden de
kreten der menigte. Dikke tranen glin
steren op de wangen van Ullmo. En
dan verdwijnt hij weer in de deur van
de gevangenis.
De schandeparade heeft 12 minuten
geduurd.
Daar in den laatsten tijd in Frank
rijk vele boosdoeners uit de handen van
het gerecht blijven, begint het volktot
daden over te gaan, waaruit het gevoel
spreekt, dat de strafwet de maatschap
pij onvoldoende beschermt. Binnen en
kele dagen geven de Fransche bladen
twee berichten van pogingen tot lyn
chen. Het laatste geval is voorgekomen
te Billancourt. Daar is de vorige maand
in een ziekenhuis een meisje van der
tien jaar bevallen. Zij is het dochtertje
van een weduwe. In het ziekenhuis
vertelde zij, dat zij misbruikt was door
een vriend van haar moeder, een zeke
ren heer Beuret. De Veiligheidsdienst
stelde een onderzoek in, met het ge
volg, dat er een bevel tot inhechtenis
neming tegen Beuret werd uitgevaar
digd. Toen de menschen van Billan
court hoorden, dat er een agent geko
men was om Beuret mee te nemen,
stroomden zij samen voor zijn huis en
toen de agent en zijn gevangene naar
buiten kwamen viel de menigte op den
verdachte aan. Met veel moeite is Beu
ret verlost. In het huis van bewaring
is hij naar de ziekenkamer gebracht.
Hij is duchtig geslagen en geschopt.
Een ander geval is voorgekomen te
Recquignies, bij Avesnes. Een zekere
Bacquet had een meisje van zeven jaar
in een korenveld gesleept. Op haar
schreeuwen kwam een vrouw af. Een
kameraad van Bacquet viel echter op
de vrouw aan om te verhinderen, dat
deze zijn vriend de prooi zou ontnemen.
De vrouw riep luide om hulp, zoodat
een paar boeren op het gerucht afkwa
men. Bacquet en zijn vrienden namen
de vlucht. Het meisje vertoont duide
lijke sporen van de vingers van Bacquet
om haar keel. Men kreeg Bacquet te
pakken en leverde hem over aan de
gendarmes. Er ontstond een volksop
loop en toen de gendarmes met Bacquet
naar het station wilden gaan om hem
in den trein mee te nemen, vielen de
menschen op hem aan. Zij sloegen hem
half dood en rukten hem een oor af.
Eindelijk slaagden de gendarmes er in
Bacquet in den trein te krijgen. Nog
gaf de menigte haar pogingen niet op
om den booswicht te straffen. Verschei
den menschen gingen voor de locomo
tief van den trein liggen en riepen:
We laten hem niet ontsnappen. Ze
moeten hem terstond het hoofd afslaan.
vier nog jonge kinderen. De vrouw was
gestorven van ontbering, een uur of wat
voordat de gevangen man ontslagen zou
worden en met zijn kinderen was het ook
al heel ongelukkig geloopen.
In de rechtzaal dacht iedereen aan deze
dingen, toen de strooper zoo kalm en be-
leedigend de formeele vraag van den voor
zitter beantwoordde, en daarmede zijn zaak
jammerlijk bedierf. Een wereld van kwade
vermoedens laadde de man op zich, door
de herinnering aan hetgeen hij geleden had
en den persoon, die hem dat leed, zij het
ook indirect, berokkend had, te verleven
digen. Grommend en huiverend hoorde
de dicht opeengepakte menschenmassa de
brutale woorden van den strooper aan.
De bleekheid van den ouden graaf ver
meerderde nog een graadje, maar het
triomfantelijke lachje van Hew bleef zetelen
op zijn verweerd gezicht, gedurende al den
tijd, dien hij en zijn gezellen op de bank
der beschuldigden doorbrachten.
„Ik ben er zeker van, dat die man
schuldig is," merkte de president op, toen
hij en de graaf een poosje later te zamen
huiswaarts keerden. „Zijn optreden spreekt
sterk tegen hem."
Nog zeven anderen van Hew's gezellen
werden dien dag in hechtenis genomen en
een van hen, in de hoop van zichzelf als
kroongetuige te kunnen vrijwaren van straf,
viel door de mand en be zijn
kameraden. Het scheen i alsof
Arthur Lamont's ontijdige ver
schrikkelijke wijze zou w< i een.
Den derden dag na den i den
zich alle verdachten, zes1 n i i in
de gevangenis en de dag ts-
zitting was reeds bepaald.
Naar het Engelsch,
VAN
O dl verr-,