iet Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Botnmelerwaard. Dé Deserteur. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2705. Zaterdag 22 Augustus FEUILLETON. mÊ%Ê 19QS. Verkeerde Zuinigheid. liii 'V Së :ffti5 ^tf -.'' UilQ VAM ALTEN^ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7 Va ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond. ingewacht. Iti een van z|jne romans, „Anna Rooze", schetst Cremer een mensch,' Lyning genaamd, oud en schatrijk, die j een eigenaardige mauier van zuinig zijn er op na houdt. Hij brandt bijv. geen nachtlichtje, omdat dit, goed uit- j gerekend, hem 2 centen per nacht kost dat maakt 732 centen per jaar en die kan hij uitwinnen. Zoo met het een, zoo met het ander. De vraag, of het wenschelijk is, des nachts op de slaapkamer licht te heb ben, wordt natuurlijk op verschillende wijze beantwoord, maar in die figuur, zoo rekenende, teekent de auteur ons een zuinigheid, die aan schraperigheid grenst. Die oude heer Lyoing heeft vele geestverwanten, aan hem min of meer gelijk. Dat men ze heel vaak vindt juist onder menschen, die het het best kunnen doen, lijdt geen twijfel. Ze noemen het „zonde" om iets te koopen of te gebruiken, wat best gemist kan worden. Zij ontzeggen het zich niet uit beginsel, omdat eenvoud bij hen zoo hoog staat aangeschreven of omdat zij het anderen ten goede willen laten komen, o, neen, het is alleen die hebbelijkheid van geld opstapelen, zoo dat dagelijks hunne gedachte er over gaat, hoe of zij hun bezitting vermeer deren kunnen. Denk nu niet, dat wij 't sparen willen bestrijden; integendeel, onze mee ning is, dat ieder zóó het leven moet inrichten, dat er jaarlijks, al is het maar één dubbeltje, overschiet. Wij bewonderen den man, die met een klein salaris het moet doen en niet alleen geene schulden heeft, maar zelfs zich verzekert door spaarzaamheid voor den ouden, kwaden dagde huisvrouw en moeder, die, niettegenstaande de vermeerdering van het gezin, op de kleintjes blijft passen, ja, nu en dan aan haar man kan zeggen, dat zij iets heeft uitgespaard, waardoor weer ko mende nooden kunnen worden bevre digd. Die spaarzaamheid, dat voorzichtig omgaan met geld is een kunst, die eigenlijk in geen enkel leven onbekend moest zijn. Het geld „over den balk gooien", gelijk het spreekwoord zegt, is gemak kelijk genoeg en door de domsten aan te leeren, maar gepaste zuinigheid is een deugd, die niet zoo heel veel be oefenaars telt. Die oude heer Lyning en onder het vrouwelijk geslacht vindt ge ook zijn geestverwanten is toch een droeve figuur. Zijn heele manier van doen is een hartstocht geworden. Hij is een man „in bonis", maar een enkele slechts, zijn effectenmakelaar b.v., weet daar iets van en zelfs deze draait hij zoo nu en dan een rad voor de oogen. De grootste zorg wordt aangewend om maar door niets te laten blijken, dat zoo langzamerhand een aardig kapitaal tje is verzameld, dat hij er warmpjes inzit. In kleeding, in huisraad, in voeding, in niets is te bespeuren, dat eenige weelde zou kunnen worden toegestaan. Menschen, die rondgaan om wat te vragen voor allerlei liefdadige doelein- 1 den, gaan die woning voorbij, want, indien niet ervaring hun reeds heeft geleerd, dat hier niets te halen valt, het uiterlijk zegt genoeg. Jaar in jaar uit doet hij zijn inkoo- pen in dezelfde soort winkels: tweede rangs goed, ja, zelfs tweede rangs prijs men kan het er immers best mee doen. De meeste menschen eten te veel en te dikwijls, dat bezorgt maar slechte spijsvertering en doet schade aan de gezondheid, haalt den dokter in huis, die groote rekeningen schrijft en kost bare geneesmiddelen beveelt. Een mensch heeft al die gemakken in zijne woning niet noodig; mooie woningen kosten veel huur, veel belasting, wat men uit zuinigen kan. Vrienden te hebben, hen aan huis te ontvangen kost geld, reden, waarom hij zich er zooveel mogelijk van ont houdt. In de krant, die hij met twee men schen samen leest, vindt ge dagelijks vermeld alle vermakelijkheden, die er in de stad zijn te vinden, och, wat heb je daaraan Er is publiek, gratis genot genoeg, daarmede kan men het best doen. Zoo wordt er uitgewonnen op vele dingen, die andere menschen zoo dom zijn te bekostigen, waarvan zij zeggen, dat het onontbeerlijke behoeften zijn. Dwaze lieden in zijn oog, die zoo veel kostelijk geld weggooien, om daar- mede het lichaam te sieren of wat aan hun ijdelheid bot te vieren. Mijnheer Lyning is philosooph ook. Eenigen tijd geleden heeft hij een j rij huisjes gekocht, oude huisjes, waar, vele gezinnen een berging kunnen vin- den. Aangezocht om nieuwe woningen te bouwen, heeft hij zich verontschul digd. Nieuwe huizen bouwen en dan voldoen aan al de eischen, die de wo ningwet stelt, dat geeft te weinig winst. In die oude woningen zit veel meer. Wat kan bij zich kinderlijk ver blijden, als wekelijks de huur is bin nengehaald! Reparaties, verven, behan gen, ja, de huurders vragen er wel 'altijd om, maar hij neemt het er voor j zichzelven niet van en waarom zou hij het dan aan anderen geven Zij kunnen er nog best in huizen; men moet zijne huurders niet verwennen. Mijnheer is een echte huisjesmelker. NOVELLE VAN GUSTAAF D'HONDT. 7) „Gij zegt de waarheid niet!" meende de gendarme. Weer zag zij de drie mannen scherp aan zij was zeer bleek geworden. „Als ge 't beter weet, zoekt hem dan 1" snauwde zij hen barsch toe, zoekt hem „Gij stelt u aan een zware straf bloot," verzekerde de veldwachter, in zijn waardig heid gekrenkt omdat zoo'n boerenmeisje hem zoo ruw aansprak. „Zoekt hem, zeg ik u Ziet, zoekt of hij hier soms niet onder 'tstroo zit!" en ze schopte, uit al haar kracht, het uitgedor- schte stroo over elkaar. Er volgde een poos stilte. De deserteur, achter de stroobosschen, had weer zijn groot mes uit den zak ge haald en knelde het, geopend, in de vuist. En hij knarste op de tanden en strekte den arm uit, gereed tot een wanhopenden strijd op leven en dood Doch daarop hoorde hij de drie manneD mompelend heengaan, en hunne stappen klonken hol en dof naast den muur waar hij stond. Er heerschte, eene wijl lang, een diepe, akelige stilte in de schuur. Dan hoorde hij Rika naderen. „Kom nu", zei ze, „ze zijn weg." Hij verborg zijn mes en kwam bij haar. „Ik dank u, Rika," sprak hij, hevig ont roerdik zal het nooit vergeten." Zij antwoordde niet. „En als ge dat voor me doet," hernam hij, eenigszins aarzelend, „dan zuit ge ook met mij meegaan, niet waar? Toe, zeg ja, Rika „Nooit 1" klonk het, somber doch vast. Hij poogde te glimlachenzijn mond verwrong zich pijnlijk. ,,'t Is scheHs, niet waar murmelde hij. „Nooit! herhaalde ze. Alles is uit tus- schen ons, alles, allesGa nu heen Dat klonk als een doodvonnis in zijn hart. „Is dat uw laatste woord vroeg hij nog eens, met uiterste krachtsinspanning, en hij voelde een snerpende pijn in de borst. „Ja, jaantwoordde ze, kloek en koud „Ga nu heen En hij ging, als gebroken, met knikkende knieën en korte snikken in de keel, dwars over het land, naar het boschje, naar zijn hol Door het open venstertje oogde zij hem na, onweerstaanbaar, terwijl hij over de donkere velden heenstrom pelde, traag en moedeloos, de handen in de zakken Zij zag de schaduw zijner hooge gestalte verminderen, meer en meer, en wegsmelten als een schim in de duisternis. Ze zag nog enkel de mist waarin hij verdwenen was, de loodkleurige, doodstille avondmist En toch bleven hare oogen, als onwille keurig geboeid, in dat niet kijken, star en droomerig, in dat nevelige niet, waar in zijn beeld langzamerhand was uitge- wischt, als een optrekkende rookstreep, als een droombeeld dat haar, langen tijd, dier baar was geweest. Zacht als neerzijgende avondstilte, steeds meer en meer, daalde de herinnering aan hare liefde voor dien man, melancholisch droef, in haar gemoed neer. En zacht, immer zachter, met een weemoed die op de gevoeligste vezeltjes van haar hart drukte, herleefde zij hare gansche lietde voor hem, met iets onbepaalds dat haar ziel doorsid derde en haar snikken in de keel bracht. Nooit werd de herinnering aan het zonnige harer liefde zoo genotrijk in haar hart weder opgewekt't Was alsof ze droomde Maar dan volgde ook het tooneelvan Ge kent zeker wel dergelijke typen in uwe omgeving. Yoor een mensch, die weet te leven en te laten leven, is de ontmoeting met hen niet aange naam. Men voelt onwillekeurig te doen te hebben met een, die het leven niet begrijpt. Eigenlijk zijn zij te beklagen, de mannen en vrouwen, die zoo hunne jaren doorbrengen, altijd maar denkend aan wat men ontberen kan, altijd maar zinnend, hoe men nog meer zou kun nen verzamelen. Zulke typen vindt ge in alle krin gen waar zij ook zijn, doen ze meer kwaad dan goed. Yan het woord samenleving hebben dezulken geen begrip. Hij draagt geen aandeel in den last, die aan ieder lid van de maatschappij wordt opgelegd zich eraan onttrekkende, werpt hij fiet aandeel, op zijne schouders gelegd, op die zijner medeburgers. Yan een helpende hand, van barm hartigheid, van steunen en helpen dra gen, waardoor eerst het leven schoon wordt, willen deze niets wetendie akelige zuinigheid, schraperigheid derft zoovee! heerlijk licht, wat ieder heeft te ontsteken. Of zij zeiven gelukkig zijn Ja en ueen. Ja, naar hun eigen bekrompen, kleinzieligen maatstaf. De zelfzucht voedende, in de wereld om hen heen slechts een menigte ziend, door hen te exploiteeren, kan er dik werf een glimlach op het gelaat zijn, als het weer gelukt is óf door onthou ding óf door te kort doen aan anderen hunne bezitting te vermeerderendan kunnen zij met genot denken aan hunne handigheid en sluwheid. Neen, want zij bedriegen zichzelven. Goed bezien is mijnheer Lyning een dwaas, een ongeluk, even goed als al zijn geestverwanten dat zijn. Die ver keerde zuinigheid is verkeerd, doet schade aan het lichaam, maar bovenal aan den geest. Neen, geen Lucullusmaaltijden bren gen het geluk, maar een gepast levens- genot biedt het, als men ook aan de gezonde,* degelijke voeding en verzor ging van het lichaam de aandacht wijdt de k'eeren maken niet den man, maar met gepaste zuinigheid toch ook in het. gewaad te toonen dat men fijn is van smaak, doet zoo aangenaam aan weelde in den groven zin maakt slap en zieke lijk, maar een bloem op zijn tafel te hebben, een bloem te brengen in het ziekenvertrek is bewijs van schoonheids gevoel en teederheidin net hebben van vele vrienden kan veel kwaad schuilen, maar de gastvrijheid, met hartelijkheid en wijsheid uitgeoefend, is een bron van genot voor hem, die haar bewijstniet alle menschen val len in den smaak, maar den band der liefde te weven tusschen enkelen en ons is hoog leven. Het is geen „zonde", om, als de middelen het veroorloven, het goede, het schoone, het reine met mate te ge nieten en anderen er van te laten pro- fiteeren. Het is geen „zonde" enkele centen, dubbeltjes, guldens, indien het kan, te besteden aan dingen, die den smaak veredelen, den geest beschaven, de banden tusschen menschen en men schen versterken. Zelfzuchtige zuinigheid bedriegt de wijsheidzij met hare flikkerende licht jes sluit de vensters der ziel voor het heerlijke van den zonneschijn, die in het leven met en voor anderen, ook al kost dit wat geld, te genieten valt. Geld is een machtig ding, 't is zoo. Maar het is slavenwerk om van die specie alleen de verzamelaar te zijn. Hooger staat hij, die met een helder hoofd en een rein hart het weet te beheeren. Hij zegent er zichzelven en andere mede. Buitenland. De Duitsche vrouwen hebben een groote overwinning behaald. Een ver schenen keizerlijk besluit bepaalt, dat aan de Duitsche hoogescholen de bur geressen van het rijk zich voortaan op denzelfden voet kunnen laten inschrij ven en studeeren als de mannelijke studenten. Alleen voor vrouwen uit het buitenland zal een bijzondere vergun ning van den minister noodig zijD. Tegelijkertijd zijn de verordeningen op het voortgezette (middelbare) onder wijs voor meisjes in vrijzinnigen geest herzien. President Fallières heeft opnieuw een ter dood veroordeelde gratie verleend en het doodvonnis veranderd in levens- j langen dwangarbeid. De betrokken ver- oordeelde is zekere Jules Cibois, een i karrevoerder uit Beaulandois, die een vrouw had omgebracht. Hij was den 3en April veroordeeld. Nog twee an dere terdoodveroordeelden, Colson en StefFor, wachten nu reeds vier maanden 1 op de wijziging van het vonnis. Aan een bekrachtiging door den President valt immer niet te denken. Een telegram uit Caracas meldt, dat president Castro geweigerd heeft den Braziliaanschén gezant toe te staan de Fransche belangen in Venezuela te behartigen, hoewel de minister van buitenlandsche zaken deze schikking oorspronkelijk goed had gevonden. De minister van buitenlandsche zaken schreef een nota, waarin medegedeeld wordt, dat de regeering weigert met de bedoelde schikking genoegen te ne men, omdat het Fransch-Venezolaan- sche geschil in nauw verband staat met het Amerikaansch-Venezolaansch geschil. De voorgestelde schikkingen zouden derhalve het onafgebroken voort bestaan der vriendschappelijke betrek kingen met Brazilië in gevaar kunnen brengen. Een op Dinsdag gedagteekend tele gram uit Casablanca van generaald'Ama- de meldt, dat volgens bij hem ingeko- I men berichten, Abdel Azis tusschen El Guellah en Sidi Ralial de door El Glaoei en Amorsektani aangevoerde strijdmachten van Moelai Hafid zou hebben verslagen, waarbij aan deze zooeven, de verschillende aandoeningen die haar hadden doortrild, zijn langzaam heen gaan over de duistere velden, in den avond mist. En nu ze daar alleen stond, in de stille, eenzame schuur, en dat alles haren geest voorbijtrok, nu voelde ze, bij die langzaam folterende ontgoocheling, haar gemoed vol komen en barste zij plotseling in een zacht, droevig weenen los VIII. Zuchtend strekte hij zich nogmaals uit op zijn leger van doode bladeren, in de diepe gracht, onder de dichte braamstrui ken. In zijn brein woelden allerhande denkbeelden, in zijn voorhoofd voelde hij het hameren eener hevige koorts. Hij poogde te denken aan zijne jeugd, aan den tijd toen hij Rika lief had en door haar aanbeden' werd met al de kracht die in naar naïef en oprecht harte lag. Doch het ging nieter was eene soort van ver warring in de beelden die hij na veel krachtsinspanning voor zijn geest opriep. Telkens viel dat woord„Nooitdat, koud en beslist, van hare lippen was ge vallen, bonzend in zijn oor met trillingen als die eener luidende klok Er hing een stilte, eindeloos diep, een stilte drukkend als in een graf, over de velden en het boschje waarin hij lag. Geen tochtje voer door de naakte kruinengeen blad bewoog zich boven hem, in de braam struiken. Maar toch bleef het in zijn oor klinken, immer zwellend, met trillingen lang en gerekt, die hem als zenuwtrillingen door het hoofd vlijmden, als eene samenvatting van wanhoop en wee „NooitGa heen Hij wentelde zich in zijn hol als worstel de hij tegen den dood Plotseling kroop hij uit de gracht; hij kon er geen oogenblik langer blijven. Het was pikdonker geworden. En weer schreed hy het land over, even als 's namiddags, in de richting van Rika's woning. Ditmaal, echter, ging hij traag; zijne beenen rilden en zijne voeten wogen zwaar als lood. Het hoofd hing hem op de borst, ge dachteloos Hij kwam aan Rika's huisje. Diepe stilte heerschte alom. Een oogenblik stond hij stil en leunde met den schouder tegen den muur der stalling. Zijne ademhaling was gejaagd en zijn hart bonsde onstuimig. Een zonderling gevoel, waarvan hij niets begreep, een gevoel zoo droevig dat hij het had willen uitsnikken, bekroop hem langzaam, meer en meer. Dan ging hij, stil, tot aan Rika's venster. Hij luisterde eene wijl en tikte aarzelend aan een ruitje Vóór hij ingelijfd werd bij 't leger, en later, toen hij reeds soldaat was, had hij daar vaak een uurtje met haar doorgebracht in zacht, liefdevol gekeuvel. Meer dan eens had zij hem daar, door het venster, hare frissche lippen laten kussen, in de geuren de soezende stilte der zomeravonden Hij tikte nogmaals, altijd aarzelend. Een hoek van 't gordijntje werd weggeschoven, twee glinsterende oogen tuurden hem aan, en dan viel het weer neer. Nog eens tikte hij, ietwat luider, ditmaal, tweemaal, driemaal, telkens zacht fluiste rend, als in een hopelooze bede „RikaRika Doch alles bleef stil, daar binnen Een hevige snik kwam hem tot in de keel, als brak plotseling zijn hart, en, met een zucht, zonk hij bij het venster neder En gansch zijne liefdesgeschiedenis met Rika doemde voor zijnen geest op als in een flets rozen morgenstond hunne eerste samenkomsthunne eeden van liefde en trouwhunne eerste kussen de liefdevolle lange omhelzingen, zacht en genotrijk, achter het groen der velden, telkens wan neer hij naar de kazerne terug ginghare tranen En dan volgde, als onvermij delijk, die kleine blondine, sigaretten rookend op zijne knieënde vlucht naar Frankrijk; die vrouw op den grond uitgestrekt, besmet met bloed Bloed Waarom moet hij dan al toos en onophoudelijk bloed zien I Dan werd het hem bewust dat hij hier niet blijven konhij moest in handen der gendarmen vallen. En in 't verschiet zag hij de gevangenis, waar hij niet zijn wilde, al moest het zij n leven kosten. Voor de straf zelve was hij niet bevreesdmaar de gedachte alleen dat hij daar zou zitten om die vrouw, die hem bedrogen had na hem alles ontnomen te hebben, die ge dachte vervulde hem met afkeer, met een onoverkomelijken walg Of moest hij weer, langs dien eenzaam langen weg naar Frankrijk sukkelen, om ginds honger te lijden? Want wellicht zou hij nimmer meer in zijn fabriek terug komen, bij zijne reusachtige gloeiende ovens Neen, het kon niet meer Hij stond op en begaf zich traag naar den noteboom die daar, een stap verder juist over Rika's venster, in 't hofje stond. Stil klom hij er langs de egge die er tegen aan stond. i En toen hij op een grooten tak zat, nam hij zijn lederen broekriem, knoopte hem met het uiteinde aan den tak vast en maakte, met de gesp, een strop. I Nog eens blikte hij, als droomend, naar Rika's venster Toen haalde hij den strop over den nek en liet zich langzaam neerzijgen Eene rilling doorvoer al zijne leden, de tak kraakte dof en de twijgies schudden, een wijl lang, zacht door elkaar, als in een geheimzinnig gefluister 't Was stil alom, doodstil ■wm ro^;v :?&33%{ter EINDE.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1908 | | pagina 1