el Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
De Geldduivel.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2839. Woensdag 12 Mei.
1909.
FEUILLETON.
Om de menschen.
land van altek^
voor
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zender prijs verbooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
WÖRISHÖFFER.
(20.
De baron onderdrukte een zucht. „Net
als kinderen!" zei hij, zonder een gevoel
van afgunst geheel uit zijn hart te kunnen
bannen. „Maar 't is me helaas totaal on
mogelijk om met je mee te gaan."
„Maar waarom toch, Hans!"
„Ik ben er niet toe gestemd. Er drukt
me iets, dat er eerst at moet!"
„Mag ik vragen, wat?"
„Ik moet overmorgen zesduizend daalders
hebben, en ik weet niet, hoe er aan te
komen."
Willibald verschrok. „Zoo'n groote som
stamelde hij.
„Een bagatel! Maar op een oogenblik
kan het gemis van een cent je in verlegen
heid brengen."
Er ontstond een drukkende pauze. Ook
Willibalds gezicht was donker geworden.
„Had ik dat geld maar," zei hij einde
lijk. „Wat zou ik 't je graag geven!"
„Dat weet ik, oude jongen 1 Maar zou je
't me niet uit de geldmiddelen van de bank
voor een paar dagen, of op zijn hoogst
voor eenige weken kunnen leen en?"
Willibald zag op. „Zonder borgen?"
vroeg hij.
„Zeker! Maar ik denk, dat het slot
Moldt
't Hoofdschudden van den ander brak
dezen zin af. „Dat is heelemaal onmoge
lijk; op mijn eigen houtje mag ik geen
mensch geld geven; ik moet het bij 't
bestuur aanvragen, en dan beslissen de di
recteuren er over."
„Verwenschtl Wat een gortetellers!"
„Maar kan je dan geen borgen opzoeken,
Hans! By voorbeeld Erich Wolfram, een
Daar is een geschreven wet, waaraan
we ons hebben te onderwerpen, willen
we niet met den strafrechter in aanraking
komen, maar daar is ook een ongeschre
ven wet, waartegen we ons nog veel
minder mogen verzetten, die zelfs de
kleinste overtreding, ja die vooral, streng
en meedoogenloos straft, zonder hooger
beroep. Kort is die wet, kort en krachtig
zij bevat slechts één artikel, dat echter
op velerlei wijze wordt uitgelegd en
toegepast, n.l. „Gij moogt niets doen,
wat de menschen niet goed vinden".
Er zijn er geweest, misschien zijn
ze er nog, die gepoogd hebben, zich
aan de tyrannie van die wet te o~t
trekkener zijn er ook, die deden,
alsof ze zich er niet aan stoorden en
geheel hun eigen gang gingen, maar
de eersten ondergingen de zwaarste
straffen en de laatsten zagen spoedig
in dat het beter, althans voordeeliger
was, zich maar weer het juk op den
nek te laten leggen.
„Waarom laat je je kind toch dat
dasje om den hals dragen?" vroeg
Gertrude haar schoonzuster, „de dokter
heeft immers gezegd, dat het niet goed
voor haar was?"
„Ja, dat weet ik, maar als ik het
liet, dan zouden de menschen denken,
dat ik niet wist, hoe ik mijn kind mooi
moest kleeden of ze zouden mij voor
gierig, ouderwetsch, of iets anders aan
zien en dat wil ik niet".
„Dus dan de gezondheid van het
meisje er maar aan wagen, alleen omdat
de mode, d. i. de menschen, dit voor
schrijven".
Zoo gaat het; al weet men, dat men
iets moet doen ot laten, omdat het goed
of schadelgk voor ons is, er behoort
moed toe, om de openbare meening te
trotseeren. Dat geldt vooral op 't gebied
der mode. Men mag een kleedingstuk
als leelijk, lastig of ongezond beschou
wen, als de mode gebiedt„draagt
het!" dan doet men het en zou men
een ander gaarne aantrekken, om welke
reden dan ook, als het niet in de mode
is, dan gaat men er niet licht toe over,
want men zou in opspraak komen,
worden nagewezen en zijn goeden naam
in gevaar brengen.
Maar men doet of laat nog zooveel
meer om de menschen, men zondigt
zoovaak tegen beter weten in, alleen
maar uit vrees voor de menschen. „Hebt
u naasten lief als u zeiven", is er
gezegd en daarmee overeenkomende
„Wat gij wilt, dat u geschiedt, doet
anderen ook alzoo". Eens zagen we
een deftig gekleed heer, die naast een
arme vrouw liephij had niets te dragen
en was jong en sterk, zij zwoegde onder
een zware vracht en was oud en afge
leefd. Hij gevoelde, dat het zijn plicht
als mensch was, haar de last af te nemen,
maar hij was ook een fatsoenlijk burger,
die zijn stand had op te houden en
daarom aarzeldo hij, daarom liet hij het
oudje zwoegen. Eindelijk toen niemand
•hen zag, zeide hij,,L iat ik je die taak
eens afnemen, moedertje"maar zij, ook
beseffende dat hij boven haar stond
„Neen mijnheer, dat kan niet, wat zou
den de menschen er van zeggen"?
Een ander geval. Een predikant
kwam per fiets een karrijder achterop,
die vergeefsche pogingen aanwendde
om zijn vastgeraakt voertuig weer los
te krijgen. De prediker sprong van
zijn rijwiel, trok zijn jas uit, zette zijn
gespierde schouders onder de kar en
los kwam ze door de vereende pogin
gen. En de menschen? Nu ja, in de
eerste opwelling des harten vonden ze
't wel moo', maar bij rijper overden
ken kwam men toch tot de gevolg
trekking, dat dominéé op zoo'n manier
zijn fatsoen wel wat weggooide, dat
de waardigheid van zijn ambt er wel
wat onder leed.
Breekt den staf maar over die mcn-
schen, die niet ronduit hun meening
durven zeggen, die anders spreken dan
ze denkennoemt het maar huichelen,
want dat is het in den grond der zaak
ook, maarde menschen zijn soms
zoo wreed. Als het bestaan er mede
gemoeid is, als de huiselijke vrede er
door in gevaar raakt, als familietwis
ten er het gevolg van zouden zijn, dan
is 't wel manlijk, wel moedig, dan nog
ronduit zijn meening te zeggen, zijn
eigen weg te gaan, maar wie heeft dien
moed? En gij, die dit huichelen zoo
sterk afkeurt, handelt ge zelf altijd
wel, zooals uw geweten u voorschrijft
Nog eens, 't zou getuigen van moed,
als de gevaren, zoo pas genoemd, aan
wezig zijn, dan nog vrijuit te durven
zeggen: „Zoo denk ik er over!" meer
moed dan in den oorlog vaak vereischt
wordt, maar dat de overwinning dan
aan den kant van den moedige zou
zijn, dat is nog lang niet zeker. Zoo
menigeen is het slachtoffer geworden
van zijn durven; men heeft er hem
en zijn huisgezin voor laten boeten,
dat hij vrij wilde zijn. Niet hij valt
het meest te berispen, die voor den
drang der omstandigheden bezwijkt,
maar hen moeten we onze afkeuring
te kennen geven, die hem daartoe
dwongen.
Houdt de vrees voor de menschen
menigeen wel eens op het goede pad,
althans maakt die vrees, dat menigeen
niet openlijk zondigt, in het donker
barst het dan uit in dubbele heftigheid
en dat duurt zoo voort, totdat de maat
overloopt. Dan hoort men: „Dat had
den we niet verwacht, van zulk een
braaf, zedig man," maar niemand wist
dat dit laatste de uitbarsting was van
de vulkaan, die inwendig allang gewerkt
had.
Maar ookvrees voor menschen
houdt menigeen op het verkeerde pad.
Menigeen wilde zoo gaarne den slech
ten weg verlaten, maar hij durft zijn
slechte makkers niet te weerstaan. Hij
is te zwak, te willoos en krijgt hij
geen steun, 't zij van buiten of van
binnen, dan zal hij steeds dieper zin
ken, tol hij nog eens ten onder gaat.
Sliiite(e!a»(l.
vriend uit je jeugd, die je wel zal willen
helpen."
Een donkere blos kleurde het gezicht
van den baron. „Die niet! zei hij haastig;
neen, die niet!"
„Maar laten we over de heele zaak zwij
gen, Willibald! 't is bijna belachelijk om
over zoo'n kleine som zooveel woorden te
wisselen. Ik ben een der rijkste mannen
uit de provincie en loep van Pontius naar
Pilatus om zesduizend daalders alleen om
dat een ellendige beurzensnijder geen kor
ten tijd wil wachten!"
„Je hebt dus binnenkort geld te ont
vangen, Hans?"
„Natuurlijk! honderdduizenden, buiten
die ertenis uit Frankfort. Dat zou je toch
de drommel, dat die paar ellendige daalders
niet te vinden zijn!"
„Had ik maar vermogen! Kon ik je
maar helpen, Hans!"
„Zwijg er maar over, Willibald. Ik rijd
morgen naar de hoofdstad; daar is men
minder kleingeestig dan hier."
„Ben je beleedigd, Hans?"
„Waarom toch," lachte de baron. „Groet
je dames recht hartelijk van me, hoor!"
De bankdirecteur hield hem aan den
arm vast. „Is er een dwangbevel tegen je,
Hans?" fluisterde hij doodsbleek. „Neen,
dat wil ik niet hopen; je naam was voor
altijd geschandvlekt!"
Hans Adam lachte op zijn gewone wijze.
„O jou domme Willibald! dat was wat
mooisGeschandvlekt door een wisselDan
hadden de vermogenden zware lasten te
dragen
„Zoodat overmorgen
„Als ik dat geld dan niet heb de wissel
vervalt, ja. Maar natuurlijk red ik me eruit!"
„Hoe?" vorschte de directeur.
Hans Adam trok de schouders op. „Dat
weet ik nog niet! Adieu, Willibald 1"
„En je blijft zoo rustig Hans? Je bent
niet buiten je zelf bij zoo'n vreeselijke zaak
„Wat zou 't me helpen? En ook, ik wil
mijn vrouw gaarne sparen; daarom tracht
ik bedaard te blijven 1"
De staatsgreep in Turkf)e.
Onder de Albaneezen loopt het ge
rucht, dat de gevluchte lievelingszoon
van Abdoel Hamid, prins Boerhan
Eddin, zich ergens in Albanië verbor
gen houdt. Hij zou daar in stilte zijn
toebereidselen treffen om de vaan van
den opstand tegen den nieuwen Sultan
te ontplooien. De vrienden van den
afgezetten Sultan in Albanië zijn over
tuigd, dat Boerhan Eddin in hun ber
gen een schuilplaats heeft gevonden
en willen hem bijspringen, zoodra hij
zich vertoont.
Men weet, dat Boerhan Eddin, die
aan den staatsgreep van 13 April me
deplichtig is, volgens vroegere berich
ten naar Klein-Azie zou gevlucht zijn.
Een berichtgever meldt uit Konstan-
Hij ging naar de deur, maar Willibald
liep hem na. „Misschien kan ik je indirekt
helpen, Hans. Wil je schuldeischer tegen
zes percent uitstel geven, dan wil ik met
mijn betrekking voor je instaan. Mies en
ik hebben geen twee duizend daalders noo-
dig, dat begrijp je."
Hans Adam drukte hem de hand. „Ik
dank je duizend maal, Willibald! God weet
het, je vriendschap treft me, maar ook dit
offer kan me niet redden. De handelsraad
Lissauer verlangt geheele en dadelijke be
taling."
„Lissauer!" riep Willibald. „Lissauer!
Pas gisteren werd door hem een flink han
delshuis ten val gebracht. Ook de bank
verliest daarbij!"
De baron haalde de schouders op. „Dat
is juist werk voor zulke menschen'tlser
denkelijk op toegelegd Moldt onder den ha
mer te brengen."
„Hemel! m^ar kan je dan geen hout
verkoopen, Hans? Is er geen stuk grond dat
tot bouwterrein kan dienen?"
De baron schudde 't hoofd. „Moeilijk!"
antwoordde hij, want hij wilde niet beken
nen, dat hij alles allang verhypotekeerd
had. „In elk geval is daartoe tijd noodig,
en 't mes staat me op de keel. Overmorgen
ben ik geruineerd."
„O God, Hans! Zeg dslt toch niet! Wat
denk je Zal ik eens in jou plaats met Erich
spreken? Ik ga nog heden naar Dornau."
„Neen, dat doe je niet!" riep haastig de
baron. Erich mag er niets van weten. Ik
weet ook heel zeker, dat hij me nu niet
helpen kan. Adieu!"
Nu ging hij werkelijk, en toen Willibald
hem nog nariep: „ik hoor nog wel van je,
Hans!" knikte hij, toen de deur achter hem
dichtviel. Nu kon de koetsier naar Moldt
terugrijden; er was geen mensch meer, met
wien hij over de zaak kon spreken.
Ongeruste gezichten ontvingen hem. Ruth
zocht op zijn gelaat te lezen; Adèle ook;
de barones sprak openlijk haar vrees uit.
„Er is iets, Hans! je misleidt me nietWat
is er?"
tinopel, dat zoowel de Engelsche als
de Fransche banken, die gelden van
Abdoel Hamid onder bun berusting
hebben, besloten zijn te weigeren het
geld af te geven, zelfs al mocht Abdoel
Hamid schriftelijk afstand doen van
zijn vermogen ten gunste van den Staat.
Ze willen het geld alleen aan Abdoel
Hamid zelf uitbetalenhij kan er dan
verder mee doen wat hij wil.
Volgens opgaven van de commissie
uit de Kamer, die de inventarisatie
van het Jildispaleis bijwoont, zijn ver
leden week weer nieuwe vondsten ge
daan. Er is in de laatste dagen van
de vorige week een bedrag van tus-
schen één en anderhalf millioen gulden
gevonden. Het geld is naar het minis
terie van oorlog gebracht.
Een Fransch blad bevat het verhaal
van een officier, die deel uitgemaakt
heeft van de hulp-expeditie, welke naar
Mersina (Klein-Azië) gezonden is. Het
is gedagteekend 23 April en toen de
officier zijn brief verzond, was het moor
den nog in vollen gang. Hij bevestigt,
dat er onder de Armeniërs vreeselijk
is hüis gehouden, maar zijn oordeel is,
op grond van hetgeen hij ter plaatse
van bevoegden vernam, niet gunstig
voor de Armeniërs. Zij hadden een
tartende, uitdagende houding aange
nomen. Zij colporteerden geschriften,
waarin het volk opgewekt werd tot
herstel van het oude Armeensche Rijk
en waarin op al wat Turk was geschol
den werd. In publieke vermakelijkhe
den werden stukken vertoond, waarin
Turken gehoond en bespot werden en
men had zelfs de onbeschaamdheid de
plaatselijke overheden uit te noodigen
tot bijwoning dier voorstellingen. De
Armeensche geestelijken zweepten het
volk op en spoorden het aan desnoods
alles te verkoopen om zich maar wa
penen te kunnen verschaffen. Als het
heele volk gewapend zou zijn, dan zou
de Turk het moeten ontgelden. Kortom,
de Turken werden in één stuk door
gesard. De schrijver wil de gepleegde
gruwelijkheden niet verontschuldigen,
maar doet toch uitkomen dat de Ar
meniërs zeiven tot zekere hoogte er
schuld aan zijn.
In andere berichten vinden we in-
tusschen bevestigd, dat Abdoel Hamid,
al mogen de Armeniërs dan ook een
uitdagende houding hebben aangeno
men, wel degelijk de man is geweest
die het sein heeft gegeven tot het vree
selijke bloedbad, gelijk hij het trouwens
geweest is die de moorden op de Ar-
Hij verstond het meesterlijk met een be
daard lachje een onwaarheid te zeggen,
maar Cecilie geloofde ditmaal zijn verzeke
ringen niet. „Heeft de baron wat verteld
of hebt ge op een andere wijze gehoord,
wat er is, Adèle?" vroeg ze later de gezel
schapsjuffer.
„Geen woord, Mevrouw 1"
„Heeft Ruth u niets megedeeld?"
Een trek van haat kwam om den mond
van de gezelschapsjuffer; „Mejuffrouw Ruth
spreekt nooit een woord tot me, Barones."
Een donkere gloed vloog over 't lijdend
gezicht der jonge vrouw. „Dat is toeval,"
zei ze haastig; „Ruth heeft niets tegen u."
Adèle bleef het antwoord schuldig en
zoo volgde een lang zwijgen, dat eerst werd
onderbroken, toen de baron tegen den avond
het rijtuig weer liet voorkomen en zonder
afscheid te nemen wegreed. De lakei bracht
voor de barone3 een gesloten couvert en
als Cecilie dat met bevende handen open
maakte, was zij buiten staat om te lezen.
Met gesloten oogen in haar kussens terug
vallende, hief ze vermoeid de hand op en
zei: „Als 't u blieft, lieve Adèle!"
De gezelschapsjuffrouw had den brief reeds
aangenomen; ze werd nu bleek, dan rood,
en boog zich zoo diep over haar meesteres,
dat zijzelf in de schaduw bleef.
„Mevrouw, u verschrikt me! Mijn God,
ik was toch niet zoo ongelukkig u te be-
leedigen
Cecilie drukte haar zakdoek tegen haar
mond. „Zeker niet, AdèleLees 't me voor."
De stem van 't jonge meisje had nu
eenige vastheid gekregen en las de weinige
woorden
„Lieve Cilie!
Ik ben verplicht dadelijk af te reizen
naar de hoofdstadmaar slechts tot morgen
middag. Dan geef ik u alle verklaringen.
Zaken, anders niets.
Je Hans."
Cecilie had zich opgerichthield de han
den vast gevouwen. „En staat er niets meer,
Adèle?"
meniërs van 1896 op zijn geweten had.
Hij heeft, zoo wordt van verschillende
zijden verzekerd, de Koerden tegen de
christenen opgezet om de inmenging
der mogendheden uit te lokken.
Uit Konstantinopel wordt aan de Po-
litische Correspondenz gemeld, dat de
door den nieuwen minister van binnen-
landsche zaken, Ferid pasja, genomen
maatregelen tot onderdrukking der troe
belen in Klein-Azië reeds tot goede ge
volgen hebben geleid. De jongste be
richten uit Adana zeggen, dat in die
stad en in de omgeving rust heerscht.
Maar de verschrikte Armeniërs trekken
toch in scharen naar elders. Buiten-
landsche schepen gaan voort met het
vervoer van vluchtelingen naar Alexan-
dretta. Ook in de stad Erzeroem is de
rust hersteld. De aanstichter van de
reactionnaire geweging daar, Joesoef
pasja, is gevlucht en de inhechtenisne
mingen van personen, die bij de troe
belen betrokken zijn geweest, worden
voortgezet. In de omgeving van Erze
roem moet de toestand nog te wenschen
over laten.
Naar uit Saloniki gemeld wordt, is
het stoomschip Bezmi Alem, dat daar
met troepen en gevangenen uit Kon
stantinopel is aangekomen, naar Dede-
agatsj gezonden om troepen voor Mersina
aan boord te nemen.
De Gregoriaansche Armenische pa
triarch heeft bericht ontvangen, dat in
het district Hoenoene Anjoer, wilajet
Karpoet, wanordelijkheden tegen de
Armeniërs zijn begonnen en dat te
Oeloeksjka, wilajet Konia, 5 Armeniërs
gedood en verscheidene gewond zijn.
Er is ook geplunderd.
De Armeniërs te Konstantinopel heb
ben Zaterdag berichten gekregen, waar
in gezegd wordt dat de komst der Euro-
peesche oorlogsschepen het voortduren
der moorden niet heeft verhinderd.
Vier duizend Armeniërs zijn levend
verbrand in Adana, waar de Armenische
kerken in brand zijn gestoken.
De Liberté zegt, dat de Fransche en
de Engelsche regeering besloten hebben
te Konstantinopel vertoogen in te die
nen wegens de gevaren, die de christe
lijke bevolking in Klein-Azië bedrei
gen. De Fransche en de Engelsche
regeering zouden laten doorschemeren,
dat Frankrijk en Engeland zich genood
zaakt zullen zien tusschenbeide te ko
men als de slachtingen zich mochten
herhalen.
„Geen letter, Mevrouw."
„Geef mij den brief."
Ook haar blikken vlogen over de regels
en toen zonk haar hand met het papier
in haar schoot. Begrijpt ge dat Adèle?"
De gezelschapsjuffer schudde een poeder
in den lepel, mengde die met water en gaf
de medicijn aan haar zieke meesteres. „U
moet u niet zoo opwinden, Mevrouw! Uw
oogen schitteren weer zoo onnatuurlijkWat
is er dan bijzonders aan, dat Mijnheer even
weg moet? Misschien om de barnsteen
groeve."
Cecilie schudde het hoofd. „Er is iets!"
hield ze vol.
Toen later Ruth met een bleek gezicht
en onrustige oogen bij Cecilie kwam, beefde
deze zoo sterk, dat het jonge meisje 't voor
beter hield haar alles te zeggen. „Hans wil
geld zien los te krijgen en dat is de reden
van zijn reis.
„En heeft hij met jou daarover gesproken,
Ruth
„Geen woordmaar de gerechtsbode was
weer hier."
Cecilie's heete handen omklemden die
harer zuster. „En als hij het niet krijgt,
Ruth, wat dan?"
„Dat verhoede God, Cilie!"
„Dat is geen antwoord. Denk je dat Hans
met leege handen thuis zal komen? Denk
je dat hij dien smaad zal overleven?"
„Cilie
En Ruth hield zich aan den rug van de
sopha vast. „Cilie, hoe kom je aan zoo'n
gedachte
„Ik weet, wat ik weet, Ruth, wij hebben
dit al eens besproken."
„Dan heb je zijn woorden niet goed ver
staan! Hans, de alles vroolijk opnemende
Hans zou
Spreek het maar uit, Ruth! Spreek het
maar uit! Misschien zien wij elkaar nooit
weer."
ROMAN VAN
Wordt vervolgd