el Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
EEN KRUIS.
De Geldduivel.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2857. if7oensdag 14 Juli
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1909.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7Vs ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
„Hè, pa, wat is dat?"
„Dat is grootpa's kruis, jongen".
„Wat voor kruis pa; waarvoor; waar
maken ze dat?" enz. enz.
Aan die eindelooze vragen van den
dreumes ben ik al lang gewoon. Altoos
vragen: een echt jongenstype. Ik heb
de gewoonte om mij er met een Jantje
van Leiden af te maken. Zoo ook
ditmaal. Ik merk alleen op.
„Dat kruis heeft grootpa gedragen.
Hij kreeg het van den koning toen
er oorlog was en er gevochten moest
worden".
Natuurlijk volgt onmiddellijk een
tweede serie van vragen, die zeven
wijzen bezwaarlijk zouden kunnen be
antwoorden.
Maar, eensklaps is de verrukking
van den kleine ten top gestegen, daar
hij een tweede, heel klein kruis ont
dekt heeft, dat op het groote gelijkt
als twee druppels water.
Na de derde serie van vragen, door
het kleine kruis opgewekt, tracht ik
hem uit te leggen dat grootpa het
kleine kruis ook gekregen heeft voor
trouw aan den koning en dat hij het
dagelyks droeg; het groote alleen bij
plechtige gelegenheden. Daarop weet
ik zijne gedachten af te leiden, door
het kleine kruis handig op de kleine
borst te spelden.
„Zie zoo, jongen, ga nu maar spe
len; nu ben je ook ridder, met een
kruis voor trouw".
Ik schrik eenigszins van mijne eigene
woordenwant ik kan op de vingers
narekenen, hoevele vragen er nu weer
zullen komen over ridders en dergelijke.
Maar, wie doorgrondt het brein van
een zesjarigen dreumes? Mijn jongen
schijnt al heel weinig voor den ridder
slag te gevoelen. Iets anders speelt
hem door de kleine hersens. Hij draaft
weg, draait volgens gewoonte een paar
maal op de hielen rond, komt dan in
draf terug, en roept vragend uit
„Pa, is er een kleine trouw, en een
groote trouw?"
Kleine trouw en groote trouw.
WÖRISHÖFFFR.
(39.
„Schrei niet, Ruth", bad de baron. „Wil
je me een kwartiertje gehoor geven?"
„In betrekking tot Lissauer?"
Hij schoof de map terug. „Niet in be
trekking tot dezen heer. Maar maak je
brief aan het diaconessengesticht af, als we
samen gesproken hebben. Wil je dat?"
„Gaarne", antwoordde ze rustig. „Maar
je moet niet trachten me te overreden,
Hans, je moet niet spreken van hier blijven.
Dat zou mijn kommer maar vergrooten, me
nog ongelukkiger maken. Denk je misschien,
dat het voor mij zoo licht is, mijn ge
boorteplaats voor altijd te verlaten, jou
zelf en misschien al mijn vrienden nooit
weer te zien? Denk je, dat ik graag deze
streek verlaat?"
Hij zag haar aan. „Waarom sta je dan
daar op, Ruth? 't Is je eigen wil, die je
in den vreemde drijft."
Ze schudde 't hoofd. „De noodzakelijk
heid gebiedt het me, Hans! ik moet gaan!
Wat je ook zeggen mag, ik moet."
„Maar niet ver weg, en niet voor altijd,
Ruthl Heb je er nooit aan gedacht, dat
we op zoo'n manier bij elkander konden
blijven, dat niemand er iets op kon aan
merken? Heb je altijd alleen over je eigen
lot gedacht, en ook niet een beetje om het
mijne
Hij was dichter bij haar gekomen, hij
had niet beproefd haar hand te vatten;
zijn ernstig, bleek gezicht scheen misschien
op dit oogenblik nog bleeker dan voor
heen, maar toch kon het jonge meisje niet
missen de beteekeDis zijner woorden te
verstaan. Ruth verschrok zoo zeer, dat ze
beefde.
„Hana!"
Men zou in zekeren zin die vraag
kunnen richten tot U, medeburgers,
wier borst op de een of andere wijze
met een eereteeken is versierd. Dat
eereteeken, welken naam het ook dra
gen moge, is uw trots en uwe kinderen
en kleinkinderen zullen er levendig
belang in stellen. Zij zullen het kruis,
dat uwe borst siert, als een heiligdom
bewaren en zich altijd herinneren de
verhalen der krijgsverrichtingen waar
aan gij deelnaamt, of waarbij ge uwe
diensten aan het vaderland verleendet.
Aan groote veldslagen, die in de
geschiedrollen voor altijd geboekstaafd
worden, hebt gij waarschijnlijk geen
deel genomen. Die behooren meer tot
het verledene en God geve dat wij er
voor goed mee hebben afgerekend
Misschien hebt ge dan ook geen ge
legenheid gehad, U door zeer groote
of roemruchte daden te kenmerken.
Stroomen bloeds zijn er misschien niet
gevloeid bij de krijgsverrichtingen waar
aan gij deelnaamt; op de geschiedenis
der wereld hebben die verrichtingen
misschien maar een onbeduidenden in
vloed geoefend; maar... als het noo
dig geweest was, dan, we houden er
ons innig van overtuigd, dan zou de
roepstem des vaderlands U geëlectri-
seerd hebben, zoudt gij bloed en leven
geofferd hebben. Gelukkig, dat het
niet noodig is geweest. Gelukkig, dat
gij persoonlijk weinig bloed hebt be
hoeven te vergieten en dat gij, door
het zwaard te voeren, hebt helpen
medewerken aan het groote werk der
bevordering van menschelijkheid en
beschaving.
Als de groote trouw bestaan moet
in het leveren van groote veldslagen,
iu het uitblinken bij zeer schitterende
wapenfeiten, dan hebben wy Neder
landers nooit gelegenheid om onze
trouw in het groote te toonen. Wij
hopen zelts van harte, dat wij er nooit
meer toe in de gelegenheid zullen
worden gesteld. Onze roeping, als ko
loniale mogendheid, bestaat meer daar
in, om orde en rust, beschaving en
menschelijkheid te brengen in uitge
breide deelen der wereld, waar eertijds
zeeroof en moord aan de orde van den
dag waren, waar nog maar al te veel
barschheid wordt gevonden, waar 't aan
„Ben je beleedigd?"
Ze schudde 't hoofd; haar oogen sloten
zich als in een halve onmacht. „Zeker niet,
zeker niet!"
„Dat verblijdt me," zei hij diep adem
halend. „Ruth, is 't niet voor ons beiden 't
best, dat je mijn vrouw wordt, zoodra de
wet het vergunt? Zijn we niet door het
lot op elkaar aangewezen?"
Ze bleef stom; elk woord van hem viel
zwaar en koud op haar hart.
„Nu, Ruth?"
„Hans," zei ze nauwlijks verstaanbaar.
„Het kan niet zijnl"
„Waarom niet Ruth? We waren altijd
goede vrienden; ik heb altijd geloofd, dat
ge een weinig van me hieldt."
„Altijd," antwoordde ze, „altijd; ook nu
bij al mijn verdriet, houd ik veel ven je,
Hans!"
„Welnu!" riep hij, „waarom zou je dan
niet later mijn vrouw worden?"
„Maar ik weet wat uw fijn gevoel kwetst,"
voegde hij er snel bij. „Je vindt, dat ik
zoo kort na den dood van de arme Cilie
dat woord nóg niet moest uitspreken, en
in zekeren zin heb je volkomen gelijk,
mijn kleine Ruth; maar je vergat den druk
der omstandigheden, 't Duurt nog volle
anderhalf jaar eer je mondig en dus je
eigen baas wordt; maar na een verreljaars
kunnen wij trouwen en dan gaan Erichs
rechten op mij over. Dat is de reden,
waarom ik de beslissing tusschen jou en
mij op een schijnbaar ongepaste wijze ver
haast heb, ik zeg verhaast! want dat
wij elkaar toch wel zouden gevonden heb
ben, geloof ik vast."
En nu wilde hij haar hand grijpen, maar
Ruth was hem door een snelle beweging
voor; ze stond op en vluchtte naar't raam.
Haar lippen beefdenze bedekte met haar
zakdoek haar koud, bleek gezicht.
„Pijnig me niet, Hans!'tis onmogelijk!"
„Waarom Ruth? je hart is vrij, je bemint
geen ander; waarom wil jij 't dan niet
zijn die den zonneschijn van vroegere dagen
op Moldt terug brengt? Is 't niet zoo na
tuurlijk, zoo eenvoudig, dat zich daar, waar
veiligheid nog al te zeer ontbreekt,
waar het licht der kennis en de ver
zachting der zeden nog nauwelijks zijn
doorgedrongen. Ook daarbij moet wor
den gestreden en bestaat genoeg gele
genheid om zich trouw jegens het va
derland te toonen. Maar het is een
edeler strijd dan die waarin volken,
door valsche staatkunde opgehitst, el
kander te lijf gaan en de zonen van
het volk bij duizenden ter slachtbank
worden gevoerd, vaak ter wille van
een herechenschim en zonder dat zij
in de gelegenheid zyn gesteld, zich
door persoonlijken moed en dapperheid
te onderscheiden.
Wij kinderen van onzen tijd doen
het maar met do kleine trouw. Laat
dan maar het woord: „wees getrouw
in het kleine", niet te vergeefs tot
ons gesproken worden.
Wij gaan hoe langer hoe minder
ten oorlog en ons streven leidt ook
in die richtingmaar ook bij dat stre
ven blijven wij zonen en dochteren
en broeders en zusters van hen, die
nu en dan nog geroepen worden hun
leven te wagen, of het kruis van ver
dienste dragen omdat zij het eenmaal
deden.
Wij kampen niet meer tegen den
vijand van buiten, dan voorzoover het
beschavingswerk dat in verre streken
nooiig maakt. Des te meer hebben wij
te kampen tegen den vijand van bin
nen, tegen de buitensporigheden van
den tijdgeest, den wassenden geest van
verzet, den geest van ontevredenheid
en ontbinding, die als een roode draad
door de hedendaagsche geschiedenis
loopt. En ook bij dien strijd hebben
wij ons te toonen vrienden van orde,
wet en gezag; ook daarin hebben wij
te zijn trouw aan koningin en vader
land.
Voor de vrijheid, die de vaderen
bevochten, hebben wij niet meer te
strijden; maar wel degelijk behoudt
voor ons het woord zijn volle kracht
„behoudt wat gij hebt". Anders zou
het bloed der vaderen toch te vergeefs
hebben gestroomd, zou ook het bloed
der martelareH te vergeefs geofferd zijn.
Oqs plaatst de nieuwe tijd meer
op den voorgrond als burgers van den
Staat; ook als zoodanig hebben wij
wapenen te dragen, al zijn die meestal
meer van zedelijken aard. Ook als zoo
danig kennen wij den ridderlijken moed,
de onbezweken trouwook als zooda
nig hebben wij vaderland en gezag lief.
En ook als zoodanig kunnen wij
dragen een eerlijk verkregen eeretee
ken, dat ons het harte versiert.
Kiillenlasid.
Bij prins en prinses Bülow is Zater
dagavond een maaltijd gehouden, waar
aan v. Schön, de staatssecretaris van
buitenlandsche zaken, en een groot aan
tal ambtenaren van de rijkskanselarij
en het ministerie van buitenlandsche
zaken aanzaten.
In den loop van den maaltijd hield
staatsecretaris v. Schön een toespraak,
in welke hij de verdiensten van Bülow
voor de buitenlandsche staatkunde hul
digde en voor de levendige belangstel
ling, de welwillende zorg en de groote
goedheid bedankte, die Bülow jegens
elk van de ambtenaren van het mini
sterie van buitenlandsche zaken steeds
en in alle omstandigheden had betoond.
In zijn antwoord bedankte Bülow
voor de vriendelijke woorden van den
vorigen spreker, verzocht alle aanwe
zigen hem in vriendelijk aandenken
te houden en zeide hun vaarwel, daar
aan den wensch en het vertrouwen
verbindende, dat het ministerie van
buitenlandsche zaken, den blik op de
waarschuwende gestalte van den groot
sten Duitschen man, den eersten Duit-
schen rijkskanselier, gericht, altoos op
post zou blijven voor Duitschland'sbe
langen, voor de eer en de welvaart van
het Duitsch6 volk, Keizer en rijk.
in den vertrouwelijken kring zoo'n groote
gaping is gekomen, de overblijvenden zich
nauwer aaneensluiten? Je kondt in je
ouderlijk huis tot ons huwelijk wonen,
Ruth; de dominees vrouw zou je zeker
met de grootste liefde opnemen en op de
plaats, waar eens je wieg stond, moeten
onze handen in één gelegd worden. Is dat
niet een goede, vriendelijke gedachte Ruth?"
Maar ze schudde doodsbedroefd het hoofd.
„Ik kan niet, HansGod weet het, ik kan
niet! En al bad je me ook nog zoo, en al
haalde je ook alle mogelijke gronden aan,
het is eeuwig, eeuwig onmogelijk!"
„Waarom Ruth? Zeg me, waarom?"
„Is 't niet genoeg, dat ik dat voel? Hier
heeft alleen het hart een stem."
„Maar zwijg nu," voegde ze er haastig bij.
„Daar is tante Anna!"
Hans Adam leunde met het hoofd in de
hand en zag rustig voor zich uit, ja bijna
tevreden. Of hij gedurende de laatste oogen-
blikken gelegenheid gehad had, dieper te
zien dan Ruth kon denken?
Ze stond nog altijd aan 't raam met de
zakdoek voor 't gezicht, 't Was stil in de
kamer toen de oude dame binnenkwam;
het zag er zoo weinig uit alsof hier een
liefdesverklaring had plaats gehad, dat noch
de baron noch Ruth van houding behoef
den te veranderen. Ook het scherpste oog
zou niets opvallends ontdekt hebben.
Tante Anna schudde 't hoofd. „Wat zien
jullie er uit, kinderen! en ween je alweer
Ruth? wil je dan volstrekt ziek worden,
lieve
Het jonge meisje huiverde. Zonder te
antwoorden, ja, zonder den blik op te slaan,
ging ze naar de tafel.
„Ik wil nu mijn brief afmaken, tante;
en dan ga ik een verre wandeling maken."
'De oude dame streelde moederlijk het
bleek gezichtje van haar nicht. „Maarniet
naar 't kerkhof, kind! Hoor je?"
Neen tante."
Toen nam Ruth de pen weer op, maar
voor ze schrijven kon, raakte de baron even
haar arm aan.
„Ruth, je moet je niet overhaasten!"
In het Zuiden van Frankrijk komen
wear nieuwe aardbevingen voor. Zater
dagavond om negen uur heeft men
schuddingen gevoeld in dezelfde stre
ken, die onlangs van aardbeving heb
ben geleden. Zij duurden van vier tot
vijf seconden en gingen van het oosten
naar 't westen. De mensehen vlogen
de woningen uit. Ook te Marseille heeft
men het trillen gevoeld en desgelijks
een schok te Toulon, althans in de
bovenverdieping van de huizen in het
oosten der stad; elders niet. Te Mar
seille vluchtten de verpleegden in een
ziekenhuis de bedden uit.
Schfi, is er, ditmaal, weinig of niet.
Zaterdag is de Indiër Madorlal Dinghra
voor het politiehof te Londen verschenen.
Hij wordt beschuldigd van moord ge
pleegd op Curzon Wyllie en den Parsee
dokter Lalcaca.
Gevraagd of hij iets te zeggen had,
verklaarde Dinghra: Ik wensch niets
te mijner verdediging aan te voeren,
maar betwist alleen beslist, dat eenige
Engelsche rechtbank bevoegd is mij
gevangen te houden en te vonnissen,
vandaar dat ik zonder verdediger ben.
Ik houd vol, dat indien de Engelschen
vaderlandlievend handelden, indien zij
de Duitschers bevochten, bijaldien de
laatsten Engeland vermeesterden, het
voor mij oneindig vaderlandlievender
en veel meer te rechtvaardigen was,
om de Engelschen te bevechten, want
ik houd de Engelschen aansprakelijk
voor den moord op tachtig millioen
Indiërs gepleegd binnen een tijdperk
van 50 jaar. De Engelschen onttrekken
jaarlijks 100,000,000 pond sterling aan
het geld der Indiërs; de Engelschen
brengen tallooze Indiërs op of depor
teerden ze, ofschoon ze niets anders
misdeden dan hetgeen de vaderland
lievende Engelschen hun landgenooten
aanraden t« doen. Hebben de Duitschers
geen recht Enge^nd te bezetten, dan
hebben de Engelschen allerminst het
recht Indië te bezetten. Wij hebben
het volste recht eiken ons land bezoe
delenden Engelschman te dooden. Als
de Engelschen poseeren voor de voor
vechters voor de verdrukten in Rusland
en in den Kongo, zijn zij huichelaars.
Als de Duitschers Engeland bezetten,
dan zou de Engelschman het niet te
dulden vinden den insolenten Duitscher
de straten van Londen te zien afslen-
teren. Zou zulk een Engelschman dien
Duitscher overhoop steken, dan zou hij
zijn landgenoöten een oprechten vader
lander toeschijnen. Zoo streeft ook de
Indische patriot naar de vrijmaking
van Indië. Ik leg deze verklaring geens
zins af, omdat ik genade afsmeek, neen,
ik eisch daarentegen dat de Engelschen
mij ter dood veroordeelendes te he
viger zal de wraak mijner landgenoo
ten zijn.
Zaterdag hebben te Konstantinopel
de laatste terechtstellingen plaats gehad.
Er zijn twee en twintig personen op
gehangen, onder wie Velideti, de hoofd
redacteur van de Vulkan. Verder zijn
105 menschen verbannen.
Met deze vonnissen is de taak der
drie krijgsraden geëindigd, daar de an
dere beklaagden op 24 Juli, den ver-
Ze liet het hoofd nog dieper zinken, maar
zyn woorden werden niet beantwoord.
Hoe het in haar ziel stormde zag hij niet.
Zoo is 't misschien onze eerste voorouders
geweest toen ze door den engel met het
vlammende zwaard uit het paradijs ver
dreven werden, naar den steenachtigen weg
zonder bron of schaduw. Achter hen lag
het paradijs, waarin ze tot nu toe leefden
zonder zorg of leed, vóór hen de verbanning,
de tocht door de woestijn. Er was geen
terugkeer het eens verlorene was voor
eeuwig heen!
Ruth hield de pen in de hand, maar ze
schreef niet. Haar gedachten dreven hier
heen en daarheen als opgeschrikte vogels,
doelloos in de verte.
De baron verliet de kamer; hij lachte
tevreden. De zaken stonden voor hem beter
dan hij had gehoopt, dat geloofde hij
ten minste.
Behalve voor den heer handelsraad Lis
sauer ben ik voor niemand te spreken, Fi
scher, wie het ook zij."
De knecht was, toen zij n heer hem aan
sprak, juist van plan de trap op te gaan;
nu bleef hij met een vreemd-onrustigen
blik staan en dempte zijn stem om te fluis
teren
„Mijnheer! ik geloofer komt heden
een ongeluk!"
Hans Adam zag hem aan. „Een ongeluk?"
herhaalde hij verbaasd. „Spreek duidelijker,
Fischer!"
De lakei wees naar beneden, onder aan
de trap. „Beneden staat een politiedienaar,
Mijnheer; hij kwam met een rijtuig."
De baron verschrok onwillekeurig. „Wien
moet de man spreken, mij
„Neen de juffrouw."
„Breng hem dan eerst naar mijn werk
kamer."
De lakei verdween en Hans Adam haastte
zich om naar de bibliotheek te gaan; zijn
hart sloeg vol onrust. Wat zou er nu weer
komen?
Eenige minuten later stond de beambte
voor hem.
„Mijnheer de Baron, het doet me zeer
leed dat ik een slechte tijding moet bren
gen," zei hij op meelijdenden toon. „Me
juffrouw Aszmann moet ik arresteeren."
„Wat?"
De man liet een schriftelijk bevel zien.
„Van den procureur-generaal," voegde hij
er bij.
Hans Adam las zonder te gelooven, zon
der zijn zinnen te kunnen vertrouwen. „Ge
arresteerd?" herhaalde hij, „gearresteerd!
Maar de zaak was toch in de doos gedaan
er zou geen aanklacht volgen?"
De politie-beambte haalde de schouders
op. „Dat is mijn zaak niet Mijnheer de
Baron. Ik moet den verkregen last uitvoeren,
anders niets."
„Maar ik mag toch zeker met mijn schoon
zuster meegaan?"
„Ook dat niet, Mijnheer de Baron ik mag
geen mensch toestaan zich met de dame in
't rijtuig te plaatsen."
„Dat is toch om te vertwijfelen!"
Hans Adam zag radeloos in 't rond. Hoe
zou hij het ongelukkige meisje op dien
nieuwen slag voorbereiden
„Mijnheer de Baron," zei na een pauze
de beambte, „mijn tijd is afgemeten. Wil
u Mejuffrouw Aszmann roepen?"
„Ja zeker ja 1"
En door de noodzakelijkheid gedrongen,
begaf Hans Adam zich weer naar de huis
kamer, waarheen de beambte hem op den
voet volgde.
„Ik moet mijn voorzorgsmaatregelen ne
men, Mijnheer de Baron, geloof me dat de
last, dien ik moet uitvoeren, me uiterst
pijnlijk is."
Hans Adam antwoordde niet. Zijn en
Ruth's blikken ontmoetten elkaar, toen hij
nog de deurknop in de hand had; tante
Anna schreeuwde luid van schrik: „God
in den hemel, de politie!"
„Wat beduidt dat Hans?" vroeg Ruth.
„Zeker nog eens een verhoorik ten
minste kan me niets anders verbeelden. Je
moet dezen man helaas begeleiden, mijn
arme Ruth! het kan niet anders."
ROMAN VAN
Wordt vervolgd).