el Land van flensden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
De Geldduivel.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2859. Woensdag 21 Juli19Q9.
FEUILLETON.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7Yj ct. Groote letters» naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag,
avond ingewacht.
Hog heden ten dage komt het vrij
veelvuldig voor, dat krankzinnigen
slechts bij de grootste noodzakelijkheid
door familieleden naar krankzinnigen
gestichten gezonden worden. Gewoonlijk
worden ze zoo lang mogelijk in eigen
kring gehouden, dikwerf ten koste van
alle leden van het gezin, nog vaker ten
nadeele van den lijder zelf, omdat door
te lang uitstel herstel zoo goed als
onmogelijk wordt. Dit thuishouden, dat
niet behoeft te geschieden uit fioantieel
oogpunt, omdat voor krankzinnigen
bepaalde verordeningen bestaan, moet
een andere oorzaak hebben. Deze nu
is niet moeilijk op te sporen, ja zelfs
heel spoedig te vinden. In 't algemeen
n.l. heerschen er omtrent dergelijke
gestichten nog meenigen, die bewijzen,
dat men in 't geheel niet op de hoogte
is. Vooral in plaatsen, die langen tijd
geïsoleerd zijn geweest, en slechts lang
zaam in geestelijke ontwikkeling met
den modernen tijd meegaan, hoort men
nog geschiedenissen van die en die, die
in het krankzinnigengesticht mishandeld
is geworden. In meer grootere verkeers-
plaatsen weet men wel beter, trouwens
daar is men vertrouwd geraakt met alle
soorten ziekeninrichtingen Daar weet
men niet beter of het behoort zoo om,
als men ziek is, naar het ziekenhuis
te gaan.
En waar het in achterlijke plaatsen
vreeselijk gevonden wordt naar het
ziekenhuis gezonden te worden, daar
valt het niet te verwonderen, dat men
ontzettende dingen verteld van krank
zinnigengestichten.
De vrees voor krankzinnigengestichten
heeft natuurlijk zijn oorzaak. Om deze
te leeren kennen moeten we eenige
eeuwen teruggaan. In de middeleeuwen,
maar ook nog later, werden de krank
zinnigen niet beschouwd als zieken, maar
men sprak van dollen, bezetenen van
den duivel, heksen en toovenaars. Bij
ziekten van het lichaam betrachtte men
naastenliefde zoo goed men kon, voor
zieken van geest was men eenvoudig
ongevoelig, ja men beschouwde ze als
gevaarlijk. Vanzelf volgt hieruit, dat
ran een behandeling geen sprake was. Of ze werden door een sloot getrokken, om men krijgt volstrekt geen indruk
Krankzinnigen werden over dezelfde of naar den top van een toren ge he- alsof hier waanzinnige menschen zij n,
kam geschoren als misdadigers, waarvan schrn, om ze dan plotseling te laten integendeel een gevoel van welbehagen,
het gevolg was, dat men ze in hetzelfde afdalen in een donker hol. Bijzonder van gezelligheid en vrede heerscht hier,
huis onderdak bracht. Zoo zijn tot in geliefd warende verrassingsbaden, waar- Het spreekt vanzelf, dat er enkele uit-
het begin van de 19e eeuw de gekken bij de zieke uit zijn bed met katrollen zonderingen zijD, maar daar blijft het
in gedeelten van gevangenissen opge-1 werd opgeheschen en dan plotseling in dan ook bij. En door deze vriendelijke
sloten geweest. Alle gekken konden een koud bad werd neergeworpen. Ver- inrichting, door dit goede systeem van
echter in de tuchthuizen geen plaats dere bekende toestellen zijn de draai- behandeling is het begrijpelijk, dat het
vinden, daarom werd een groot aantal bedden en draaistoelen, de holle rade- verplegend personeel meer beschaafd
ren, enz. en menschelijk is geworden. Ook op
Men moet nu niet denken dat deze hen heeft de zachte geneeswijze een
behandelingsmethoden behooren in de weldadige invloed uitgeoefend,
minder beschaafde tijden. Zelfs in 1846 De krankzinnigen zijn niet uitslui-
waren ze nog in gebruik. In 1848 pas tend gedwongen in hun gesticht te
zijn de krankzinnigen voorgoed uit de verblijvenwanneer men komt in de
maakten de arme lijders dikwijls een gevangenissen verwijderd, en iu afzon- nabijheid der gestichten, dan ziet men
amu-ement uit voor het publiek. Zondags derlijke gestichten overgebracht. Toch vele van hen buiten op het land wer-
bij menschen opgeborgen in kooien, of
hokken, waar ze weg kwijnden, anderen
werden over de grenzen der gemeente
gebracht en zwierven rond, waarbij ze
vaak aan mishandeling blootstonden. In
gedeelten der tuchthuizen opgesloten,
ging men hen bekijken evenals men
den dierentuin tegenwoordig bezoekt.
Meestal stonden ze bloot aan vele mis
handelingen, geeselen, sarren, wonden
toebrengen enz. Wanneer men de be
schrijvingen hierover leest, dan kan
men begrijpen, hoe vreeselijk men het
destijds vond, een zijner familieleden
voor krankzinnig te hooren verklaren.
Toen men echter begon in te zien,
S. WÖRISHÖFFER.
(41.
Dit was half tot den rechter, half tot de
jonge dame gezegd. Ruth's gezicht toonde
de verwarring, waarin ze was.
„Ik weet het niet", stamelden vol angst
haar bleeke lippen.
„Hebt u dan den brief, dien ik in 't
volste vertrouwen op uw kieschheid schreef
aan een derde in handen gegeven?"
„Aan niemand, dat bezweer ik u, Mijn
heer 1 Maar ik heb er niet verder over ge
dacht; die brief moet me ontstolen zijn."
„Hij is gisteren voormiddag anoniem aan
het gerecht gezonden."
„Zoodat mijn naam openlijk bespot zal
worden 1" riep de handelsraad vol verbitte
ring; ik ben buiten mezelf 1"
„Wij moeten nu weten, wat het schrijven
van de aangeklaagde inhield. Wil u dus
spreken, Mijnheer 1"
Lissauer haalde de schouders op. „Baron
Moldt is me een zeer groote som schuldig,"
zei hij„een som die het goed onder den
hamer moet brengen. Mejuffrouw Aszmann
wilde in de zaak van haar zwager bij mij
tusschen beide treden; ze bad en klaagde
dat de baron geen rustig oogenblik meer
haddan wees ze op de erfenis, die ze eens
moest krijgen. Dat geld wilde ze ten gunste
van haar zwager mij verpanden. Een kin
derachtig denkbeeld, waarop ik natuurlijk
niet inging."
Deze opheldering werd opgeschreven, en
nu zag de rechter op.
„Scheen uit dien ganschen brief te blij
ken, dat de aangeklaagde voor den baron
een bijzonder levendig, misschien teeder
gevoel koesterde, Mijnheer de handelsraad?"
Lissauers mond beefde meer dan gewoon
lijk.
dat waanzinnigen zieke menschen waren,
zieken naar den geest, toen brak een
andere tijd aan. De mishandelingen
verdwenen langzamerhand en men begon
zich toe te leggen op hunne genezing.
Op vele plaatsen kreeg een godsdienstige
richting veel aanhangers, volgens welke
de oorsprong der ziekte aan zondigheid
werd toegeschreven, die met boetedoening
enz. bestreden moest worden. Anderen
beschouwden de verstandsverbijstering
als een gevolg van een slecht onzedelijk
leven, die door krachtige middelen en
strenge tucht genezen moest worden.
Volgens voorstanders van deze rich
ting was het wekken van vrees en bang-
maken een voornaam geneesmiddel. Men
moest alle uitingen van zielelijden door
dwang en gestrengheid onderdrukken.
Daardoor volgde op de periode van
mishandeling eene andere, waarin men
de lijders aan nieuwe kwellingen onder
wierp, die soms nog erger waren dan
de oude. Zoo lezen we in eene beschry-
ving over deze toestanden dat, om zeer
krachtig op de zinnen bij waanzinni
gen te werken, men vlak bij hen pisto
len afschoot, kanonnen liet bulderen.
„Dat geloof ik wel!" zei hij met het genot
van bevredigde wraak.
Ruth verborg het gezicht in de handen.
Op dit ontzettend oogenblik gaf ze alle
hoop op.
De rechter Bloot de zitting. „Voorloopig
danken wij u, Mijnheer!" zei hij. „Later
zullen wij de rest vernemen."
Lissauer gaf slechts een vluchtigen groet
aan haar, die hij nog den vorigen avond
zijn hand en naam en zijne millioener. aan
de voeten had willen leggen, en verliet haas
tig het vertrek.
Ruth staarde als afwezend voor zich heen
ze sprak geen woord, ze bewoog geen lid.
Uit wat hier was gezegd, kon geen verlossing
komen, dacht ze.
Zelfs de ambtenaar moest haar voor schul
dig houden. „Hoe eer en vollediger u de
waarheid bekent, des te beter is het voor u,"
zei hij na een lange pauze. „Dat is zoo in
elk geval, Mejuffrouw Aszmann."
„Het jonge meisje zag op. „Ik zal be
kennen mijn arme, kranke zuster vergeven
te hebben?"
„Ja; u haalde persoonlijk uit de apotheek
de medicijnen. U verwijderdet de gezel
schapsjuffer uit de kamer van Mevrouw
uw zuster. U was de laatste met wie de
afgestorvene sprak U was het die een
groot offer wüdet brengen om den baron
uit geldverlegenheid te helpen, is 't niet
zoo?"
Ruth boog het hoofd. „Dat alles is zoo."
„Welnu, spreek dan de waarheid en be
ken uw schuld. Het vonnis zal dan mis
schien om uw jeugd lichter zijn."
Ruth beproefde te lachen. „Ben ik nu
een gevangene?" vroeg ze in plaats van te
antwoorden.
„Het gerecht heeft besloten u in voorloo
pig arrest te houden."
Laat me dan bid ik u, mijn cel aanwijzen.
Ik ben ziek."
De rechter sprak geen woord meer. En
nu werd Ruth over een plaats en door
verscheidene poorten gevoerd, tot de ge
rechtsdienaar haar aan een opzichteres over
leverde.
werden, hoewel nu de boeien en ket- ken. Ook de weldadigheid dezer maat-
tingen afgeschaft waren, nog middelen regel is afdoende gebleken,
aangewend, die de vrije beweging zeerTerwijl nu die mishandelingsmetho-
belemmerden. Het bekendste hiervan den nog zoo betrekkelijk kort achter
is wel het dwangbuis, tot onze schande,ons liggen, valt het te begrijpen, dat
in onzen tijd nog wel eens in gebruik, er nog wel eens iemand wordt aan-
Dit is een kleedingstuk van sterk goed,1 getroffen, die er tegen opziet, zijn fa-
met lange mouwen, die aan het einde müielid er heen te sturen. Het is ech-
dichtzijn, welke op den rug samenge- ter zijn plicht, zich dan goed op de
bonden werden. In plaats dat de zie- hoogte te stellen. Aan die plicht wordt
ken hierdoor rustig werden, werd het echter gewoonlijk niet gedacht, er wordt
tegenovergestelde bereikt. Die dwang- maar steeds in 't domme doorgedraafd
middelen bevorderden onwillekeurig ook zonder zich rekenschap te geven van
de ruwheid bij de bewakers. Maar ge- zijn vergissingen,
lukkig zijn ook deze geneesmethoden
Buitenland.
verouderd en is de behandeling eene
geworden, die gelijkt op die van ge-
wone zieken. Men is door de verkre- De Berlijnsche Lokal-anzeiger publi-
gen resultaten tot de overtuiging ge- ceert een telegram uit Teheran, geda-
komen, dat men zonder al die mensch- teerd van Vrijdagavond, nog vóór de
onteerende middelen veel meer gene- troonsafstand van den Sjah bekend was.
zingen zag. Wanneer men in een Daaruit blijkt, dat het vechten en plun-
modern krankzinnigengesticht komt,1 ^fr6j. *n T.e^eran heel wat heviger en
dan zoekt men tevergeefs naar die io- I b'oeiimr is geweest dan tot dusver
li.-' was uitgelekt. Zij schrijft over de ge-
strumenten, tenzij in een voor museum1 - J J b
ingericht gedeelte. Zelfs vindt men
slechts een enkel vertrek voor patiënten,
die afgezonderd moeten wordep, wat
toch nog maar zelden plaats heeft.
Wanneer men thans een gesticht
binnentreedt, dan" valt ons al ras op,
dat hier van geen dwang, enz. sprake
is. Het is als kwam men in een groot
familiegezin, waarvan elk lid zijD plich
ten heeft te vervullen. Hier ziet men
eene vrouwelijke lijder handwerken
verrichten, daar staat een man aan
een draaibank of maakt schoenen, kort-
vecbten
„De verwoestingen in onze wijk aan
de Alaed-Dowléstraat zijn niet te be
schrijven. Alle huizen zijn geplunderd
en leeggestolen. De Oostenrijksch-
Hongearsche vlag, die op het hotel
Europa was gelieschen, werd door ka
nonskogels getroffen en door het plun
derende gepeupel naar beneden gerukt
en meegesleept. Nu pas zien wij, hoe
God ons heeft beschermd tegen deze
vandalen. Door rijke giften in geld
verschafte ik mij een doortocht, teneinde
alles met eigen oogen te kunnen opnemen
Een langer toeven is echter wegens de
Dat alles ging aan haar bewustzijn bijna
spoorloos voorbijze was als in een droom.
Toen de vrouw haar medelijdend vroeg,
of ze frisch water verlangde, verstond ze
de woorden nauwelijks.
„Ja, water, water; mijn hoofd doet zoo
zeer."
En toen bleef ze in de gesloten cel alleen,
Godlof! alleen!
Haar handen lagen gevouwen in haar
schootalle gedachten rustten. Het was,
alsof haar leven een ander was geworden,
alsof al wat er vroeger was, weg was, ver,
in de wijde, wijde verte.
VII.
Tante Anna reed, haar belofte getrouw,
dadelijk naar Dornau en wachtte daar ge
duldig drie uur tot Erich kwam om uit
haar hand het schrijven zijner pupil te
ontvangen.
Hoe verschrok hij, hoe bleek werd hij.
„Ruth in de gevangenis." Erich kon zijn
zinnen niet gelooven.
„Wat schrijft het arme kind?" zuchtte
tante Anna.
„Ze bidt me om hulp, Mevrouw. Ik moet
dadelijk op reis. Neem niet mij kwalijk,
maar ik kan niet bij u blijven."
Hij ging haastig heen, en terwijl de huis
houdster de bezoekster met allerlei ver-
frisschingen en rijkelijke tranen van meelij
zocht te troosten, borg hij Ruth's brief in
zijn schrijftafel en deed alleen het verkreu
kelde blad van Cecilies hand in zijn por
tefeuille, toen ging hij naar den meester
knecht om dezen voor eenige dagen zijn
bevelen te geven, en reed zoo snel het paard
kon loopen naar de stad.
Adèle moest toch ergens gedurende den
nacht gebleven zijn, ze had toch ergens
haar avondeten gebruikt, en die plaats wilde
hij opsporen om van daar uit haar na te
gaan.
Een bitter, toornig gevoel vervulde hem.
Al moest hij over den halven aardbol de
lasteraarster nareizen hij moest haar
vinden.
Maar één vraag hield hem voortdurend
bezig: zou hij de politie in den arm nemen
of niet?
In 'teerste geval moest er een bevel tot
gevangenneming worden uitgevaardigd en
eer dat geschiedde verliepen er uren, wel
licht een gansche dag. Adèle vond tijd over
de grenzen van 't land te komen en wat erger
was, het gerecht nam hem de leiding der
gansche zaak eenvoudig uit de handen en
dat scheen hem van al wat gebeuren kon
't gevaarlijkst.
Wie zou zoo krachtig optreden en met
zoo'n ijver uitvorschen als hij
Niemand.
Neen, hij wilde vooreerst alleen handelen.
En zoo kwam hij dan in de stad, bracht
zijn paard bij een stalhouder en overlegde,
waar hij zijn navorschingen zou beginnen.
Zeker eerst bij de portiers der verschil
lende logementen. Adèle was zeker niet den
eersten avond vertrokken. En toen viel hem
in, waar de koetsier van Moldt gewoon was
uit te spannen. Hij ijlde daarheen. „Was
gisteren de equipage van den baron hier
„Ja; maar de baron zelf niet; alleen juf
frouw Malten, de gezelschapsdame."
Erich was bang dat het kloppen van zijn
hart zou gehoord worden; met moeite be
dwong hij zich.
„En juffrouw Malten, is zij nog hier?"
vroeg hij.
„Neen; ze is afgereisd."
„Waarheen?"
Men haalde de schouders op. „De be
diende heeft haar goed naar 't station ge
bracht. Verder weten wij niets."
Erich ijlde heen. Nog twee uur voor de
trein vertrok.
De wachtkamers stonden open; hij kon
naar believen in het heerschende gewoel
rondzien en tien treinen zien wegstoomen
vóór de zijne voorkwam; niemand hin
derde hem.
Zijn horloge had in de zak geen vijf
minuten rust. Was het misschien blijven
staan? En hij luisterde. Neen, de wijzers
bewogen zich werkelijk. Een halve minuut
was het later dan toen hij daar straks zag.
vreeselijke lijkenlucht onmogelijk. De
I Perzische soldaten vuren nog steeds
hier en daar schoten af om den schrik
er in te houden. Niettegenstaande het
strijden geschorst is, vallen nog allerlei
incidenten voor. In den loop van den
avond werden nog drie personen neer
geschoten, die bij het plunderen werden
betrapt."
De Perzische kroonprins, die nu tot
Sjah is uitgeroepen en zijn vader op
volgt, is nauwelijks 14 jaar. Hij is de
oudste zoon van de voornaamste vrouw
van Mohammed Ali. Reeds twee jaar
geleden was hij tot „valiahd", d. i. waar-
schijnlijken troonopvolger verklaaid.
Volgens de mededeelingen van goede
kenners van het Perzische Hof is Ach-
med een opgewekte schrandere knaap,
met gunstig karakter. In strijd met de
bestaande gewoonte was Achmed, toen
hij tot de waardigheid van Valiahd
werd verheven, niet tevens als gouver
neur naar Tabris gezonden. Zoowel zijn
jeugd als de woelige, ongeregelde toe
standen in genoemde plaats hadden dat
ongeraden doen zijn.
Naar de telegrammen melden, zal
voorloopig het regentschap worden waar
genomen door Assid-elk-Moelk, den
oudsten prins uit het Huis der Kadsjaren,
tot welke dynastie ook mohammed Ali
en Achmed Mirza behooren.
Een van de eerste handelingen van
de nieuwe regeering is de uitvaardiging
geweest van een Zaterdagmiddag ver
schenen manifest, dat geheel in den
vorm bekend maakt, dat in plaats van
den afgetreden Sjah zijn oudste zoon
Achmed Mirza met den titel van Sultan
tot vorst is uitgeroepen. De titel van
Sjah is dus afgeschaft.
Volgens den correspondent van de
Times te Teheran, is de nieuwe Sjah
of sultan, met moeite overreed, om zijne
ouders te verlaten. Dezen waren wan
hopig bij het denkbeeld, dat zij van
hun lievelingszoon afstand moesten
doen, en boden hun tweeden zoon als
troonopvolger aan. Maar de Russische
zaakgelastigde antwoordde, dat het volk
gekozen had en dat hij niets in de zaak
te zeggen had. De jonge prins vergoot
tranen met tuiten en wilde niet van
zijne moeder weg. Ten slotte gaven de
Sjah en zijne gemalin hun toestemming.
Daarna kwam de kleine man dapper
te voorschijn, ging in een groot rijtuig
zitten en reed alleen weg, met een ge
leide van Russische kozakken, sowars
en Perzische kozakken en govolgd door
Hoe kan een halve minuut zoo ontzettend
lang zijn?
En hij wandelde weer voor het gesloten
hek, als een leeuw in zijn kooi.
„Een verliefdefluisterden de menschen
lachend. „Hij wacht op „haar" en heeft
een bijeenkomstje." Hij greep weer naar
zijn horloge.
„Goeden dag, Wolfram," sprak hem ie
mand aan, die zoo even met den trein was
aangekomen„wat doe jij hier oude jon
gen?"
„Ik moet naar de hoofdstad," antwoordde
Erich, wien het nu eerst als lood op 't hart
viel, dat hij in 't onzekere rondreisde; wie
kon zeggen, waarheen Adèle getrokken was
„Dan gaat uw trein over één uur drie
kwartier, Wolfram; zoolang wilt ge toch
niet voor 't hek staan blijven?"
Ik wil het station niet verlaten!"
„Dwaasheid wij kunnen nog best naar
mijn huis rijden en een flesch drinken.
Ga mee."
„Naar uw huis?" herhaalde Erich. „Naar
uw huis Maar ik bid u om hemels wil
Zijn bekende schudde erg verwonderd 't
hoofd. „Waarom zou dat zoo dwaas zijn?
Mijn woning is tien minuten ver."
„Dat weet ik," antwoordde Erich, „maar
als er 't een of ander onvoorzien voorval
kwam dan kreeg ik verhindering en heden
mag ik den trein voor geen geld missen."
De ander drukte hem de hand. „Je bent
zenuwachtig, Wolfram," zei hij; ik wil je
niet verder lastig vallen."
„Later vertel ik je alles, Rollau!"
„Goed, goed. 't Beste
Ze scheidden en Wolfram hervatte zijn
wandeling. Zeven minuten sinds Rollau
hem begroette, 't Was om te vertwijfelen
Hij zette zich op een bank en peinsde.
In de hoofdstad moest hij toch de hulp
der politie inroepen. Daar verwarden zich
de draden; daar heerschten zoo geheel an
dere verhoudingen; zij, die hij zocht, kon
in de menschenmassa zoo licht verloren
gaan.
ROMAN VAN
Wordt vervolgd