liet Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
EEM SLAPER.
Hot Bloiio Hieltje
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2883. Woensdag 13 October.
FEUILLETON.
1909.
U\WD VAM ALTt^&
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Van den slaper 't zij dan dat
we te maken hebben met een slaperig
mensch, hetzij met iemand die lang
slaapt, wordt gewoonlijk niet veel goeds
gezegd. Daar kunnen goede redenen
voor bestaan, hoewel het zonderling
mag heeten, dat men iemand zijn vroeg
naar bed gaan nooit kwalijk neemt en
zijn laat opstaan wel.
Eigenlijk zijn wij allen slapers, be
houdens enkele uitzonderingen, die in
hoofdzaak wel niet onder de gunstigste
zullen kunnen gerekend worden. Me
vrouw BosboomToussaint verhaalt in
haar historisch werk: „Eene kroon voor
Karei den Stoute", dat de vriendelijke
gave van den slaap te genieten, voor
dien geweldenaar niet was weggelegd.
Zijne plannen en berekeningen lieten
hem nooit met rust.
Overigens zijn wg allen slapers, in
dien zin, dat wij een groot deel van
ons leven slapende doorbrengen, wat
sommigen zoo interessant hebben ge
vonden, dat zij probeerden uit te re
kenen, hoeveel jaren een mensch van
zijn leven verslaapt. Heel practisch is
dat niet; omdat de uitkomst slechts
leiden kan tot een gewaarwording van
verbazing over het aanzienlijk aantal
jaren, dat een normaal mensch in ge
wone omstandigheden slapende door
brengt; eene verbazing waaraan dan
gewoonlijk zeer verkeerde gevolgtrek
kingen worden vastgeknoopt, of wel
de jeremiade, dat het toch zonde en
jammer is, dat een mensch zooveeltijd
aan den slaap moet afstaan.
Wi) schrijven nu geen artikel van
medischen aard, maar mogen er daar
om toch nog wel eens op wijzen, dat
zonder al die jaren, in rust doorge
bracht, het overige deel van het leven
ons niet in staat zou stellen om de
ons opgelegde maatschappelijke taak
naar eisch te vervullen, en dat de te
genwoordige zucht om steeds langoren
steeds sneller te werken of bezig te
zijn, een der voornaamste oorzaken is
van die oververmoeidheid of overspan
ning, waaraan tal van menschen lijden
en die zoo vaak de allertreurigste ge
volgen na zich sleept.
Een wezenlijk kalm mensch te vin
den, wordt inderdaad meer en meer een
zeldzaamheid en dat zal wel voor een
groot deel daaruit voortvloeien, dat men
niet kalm meer kan zijn, omdat men
W. HEIMBURG.
(19
„Daar zag hij haar echter weder voor zich,
thans als mijn vrouw, de gade van zijn
boezemvriend.
„Hij kwam tot de ontdekking, dat zij
niet gelukkig was toen brak de harst-
tocht zich vol woede baan in zijn ontvlam
baar gemoed, zoodat hij niets anders zag
dan haar en haar door kommer verteerd
gelaat.
„En toen hij haar op zekeren dag ge
vonden had in tranen en wee, toen had
hij, die geen meester meer was over zijn
hartstochten, haar ziin liefde bekend.
„Zijn kleurloos gelaat werd nog bleeker,
toen hij er bijvoegde:
Frjj richtte zich op uit de kussens en vatte
mij by de hand.
Jou alleen, Heinz 1 herhaalde hij,
I terwijl de adem hem reeds begaf haar
verdriet, haar kommer zjj meende, dat
1 jij hft*r niet liefhad Arme Heinz
gij beiden had elkaar nooit begrepen,
nooit begrepen... Dat is hard
„Toen zonk hij in de kussens terug, au
na een poos fluisterde hij nogmaals:
Schenk mij vergiffenis, Heinz, ter
wille van de herinnering aan haar. Zij
heeft jou alleen liefgehad, jou alleen
„Ik zat aan zijn doodssponde en hield
zich zelf in de onmogelijkheid heeft
gebracht om het te wezen.
De groote maatschappelijke fout onzer
dagen is dat wij ons te veel behoeften
scheppen, dat wij te veel toegeven aan
den aandrang, van alle zijden op ons
uitgeoefend, om de levenseischen hooger
te stellen en het leven minder eenvou
dig te doen zijn. In dat opzicht is de
wereld, om dit algemeene woord nu
eens te gebruiken, in de laatste halve
eeuw ontzaglijk veranderd. Onze spijzen
en dranken zijn toegenomen en verfijnd
onze genotmiddelen voorheen slechts
uitzonderingen, zijn talloos vele; Onze
uitspanningen en vermaken worden
steeds meer opgevoerdhet inwendige
onzer woningen is vol weelde; onze
kleeding is niet minder fraai. Het ge-
heele leven is op die wijze, zooals men
het noemt, opgeschroefd. Om die le
venswijze vol te houden, die de mees
ten onzer hebben aangenomen of vol
gen, moeten de inkomsten in evenre
digheid stijgen en moeten wij dus onze
lichaamskrachten of onzen geest in de
zelfde mate inspannen. Gelukt het ons,
dan zijn lichaam en geest, zoo nauw
aan elkander verwant, er toch beiden
het slachtoffer van en het gevolg daar
van is, dat wij den harden levensstrijd,
die toch wel wat minder hard zou
kunnen wezen indien wij het ernstig
wilden, niet kunnen volhouden. Gelukt
het niet dan komt men er toe om wat
minder kiesch te zijn in de keuze der
middelen om aan geld te komen, óf
steekt zich in schulden.
Het zij met alle bescheidenheid ge
zegd, maar het wil ons voorkomen, dat
dit een tamelijk getrouw beeld van het
hedendaagsche leven van de meesten
onzer is. De man of de vrouw die, niet
door zelf veroorzaakte zorgen gekweld,
les morgens heel kalm aan de werk
zaamheden begint, er heel kalm aan
kan blijven, niet alles tegelijk overhoop
haalt, niet eindigt vóór een dagtaak is
volbracht en verder in alles datzelf
de beeld vertoont, die daarom altijd
klaar is en die verder in levenswijze,
in spijs en drank en kleeding en uit
spanning op dezelfde manier te werk
gaat, die wordt meer en meer tot
de zeldzaamheden gerekend.
Vermoedelijk zullen deze menschen
wel niet lang slapen. Ze kunnen be
trekkelijk vroeg ter ruste gaan en doen
het dan ook meestal, maar ze zijn
ook altijd 's morgens uitgerust en kun
nen versch aan den arbeid. Voor lang
de verstijvende handen in de mijnen, totdat
de eeuwige slaap op zijn moede oogen
nederzonk en een einde maakte aan een
leven, dat evenals het mijne, en het hare,
helaas, getroffen was en verwoest door een
onmeedoogend Noodlot.
„Ik echter werd niet verlost door den
genezing brengenden Dood ik leef nog
steeds, maar hoe!
„Van zijn sterfbed ijlde ik naar het
graf daarginds Johannes, weet je wat
berouw is? Moge God je daarvoor sparen
„Met de laatste Kerstmis ging ik ter
kerke, en weder trof het Evangelie der
verzoening myn oor. Een jong geestelijke
had den kansel betreden.
„Ik luisterde naar de woorden van den
prediker; in mijn ziel hoopte zich het be
dreven onrecht bitter op.
Vrede op aarde I" zoo liet zich de
diepe welluidende stem van den jongen
leeraar hooren, en onwillekeurig keerden
mijn gedachten naar het verleden terug.
Een vredefeest voor de aarde moet
de dag van heden zijn, geliefden in Christus",
zoo ging hij voort, „vredeklanken zijn het
geweest, die heden te middernacht van
dezen toren over de donkere stad zweefden
als een wiegelied voor het goddelijk Kind.
Vredeklanken zijn het geweest, die in den
vroegen morgenstond in duizendvoudig
koor door alle Christen-landen weergalmden,
Vrede hebben zij verkondigd, zij spraken
van vrede tusschen God en menschen, vrede
tusschen menschen en menschen. „Ja, vrede
tusschen menschen en menschen onderling!"
En daarom, viert heden een feest
des vredes; laat het woord van den engel
een ernstige boodschap voor u zijn; vrede
op aarde
Kinderen Gods, bemint elkander!
Is hier onder u nog een hart, dat een ver
ouderden wrok gevoelt, een onverzoenden
slapers zullen ze wel niet worden ge
scholden, maar bij het overige deel
van dewereld staan ze toch niet in al
te besten reuk. Die schijnbaar slaperige,
dat wil zeggen zeer rustige menschen,
rustig in hun denken, spreken en han
delen, en wier geheele zijn daarvan de
sporen draagt; die een beetje geplooide
figuren, die niet bepaald met den blik-
semtrein door het leven gaan, die zijn
niet meer van onzen tijd.
Toch gelooven wij dat die slapers
een genot kennen, dat wel tegen alle
ander menschelijk geno* opweegt, een
genot dat betrekkelijk weinigen ooit
smaken: dat van een echt gezonden,
rustigen, verkwikkenden en versterken
den slaap.
Wij meenen niet te veel te zeggen,
wanneer wij beweren, dat alle men
schen weer slapers moeten worden, zoo
als onze voorvaderen dat in den nor
malen toestand over 't algemeen waren,
en in dien zin is het woord „slaper"
een eernaam en in elk geval een ge-
luksnaam.
Wij achten het dringend noodzake
lijk dat er weer veel kalm denkende,
kalm arbeidende, heel kalm en rustig
en eenvoudig levende menschen komen.
Dkt alleen kan, dunkt ons, de maat
schappij redden van een zeer ernstige
ziekte, waaraan zij zichtbaar lijdt. Maar
om dat te bereiken, moeten de men
schen in massa hun leefwijze veran
deren. Wij zijn vast overtuigd dat zeer
velen onzer o zoo gaarne weer eens een
rustiger bestaan zouden willen kennen,
met minder behoeften en minder zorgen,
maar wanneer men zegt dat het éénige
middel om dat te bereiken is een sterk
vereenvoudigde levenswijze, dan
is niemand tehuis. Aan mode en luxe
en genot mo t worden voldaan. De be
hoeften zijn er nu eenmaal en men
wil er geen afstand van doen, of, als
men het wil, dan is men te zwak het
goede voornemen ten uitvoer te brengen
óf heeft valsche schaamte, wat zou die
en die er wel van zeggen't Zou wel
wezen of we 't niet hebben, of we ach
teruitgaan! enz. enz.
Ja, we weten het wel, 't is ontzet
tend moeilijk, maar om ook het moei
lijke te volbrengen, daarvoor zijn we
dan toch menschen, en o, de vrucht zal
zoo heerlijk zijn!
Een wereld zonder zelf opgelegde
zorgen, een wereld, die rustig arbeidt
en rustig slaaptdaarom geen volmaak
te wereld, maar eene waarin de men
schen zich gelukkiger, meer over zich
zelf tevreden gevoelen, waarin een meer
vreedzame stemming heerscht en daar
om ook meer liefde en meer waarachtig
genot te vinden is, wat dunkt u,
zou dat zoo geheel een hersenschim
zijn?
Buitenland.
vijand heeft; zijn hier onvergenoegde echt-
genooten, in onmin levende broeders of
zusters, tegen elkander opgeruide buren
o geliefden, schaamt u daarvoor heden voor
de engelen en hoort, hoe zij u toeroepen:
Vrede op aarde!"
„Ik echter vond geen vrede, want ik had
niet geweten lief te hebben.
„Het is laat; de nachtelijke duisternis
daalt nederbuiten is het lied van de klein
dochter mijns ouden dienaars reeds lang
weggestorven. De koude, die door het open
venster naar binnen dringt, doet mij hui
veren en ik ben oud.
„Voorbij liefde, haat en lijden voor
bij, Johannes!
„Mocht ge nog éénmaal tot ons komen
in de Thüringer wouden, zoo kom niet tot
mij, wanneer ik althans nog behoor tot
de levenden. Want het is beter, dat ge
de herinnering aan mij bewaart zooals ik
was toen ik nog jong was en gelukkig.
„Maar ga niet het graf voorbijje weet
welk, het graf onder den eikeboom aan
den zoom van het woud. En wanneer ge
dan de woorden leest op het steenen kruis
gegrift, gedenk dan haar in het gebed
maar ook mij, ook mij, Johannes, die nooit
de kunst verstond om gelukkig te zijn,
wijl hij het niet verstond zijn liefde te
toonen
„Geschreven in het „Roode Huis".
„Je vriend
„Heinrich Mardefeld."
Hier eindigt het verhaal van onzen oud
oom, den geheimzinnigen bewoner van het
woud.
XXII.
Nu was hét geluid van mün lippen weg
gestorven en het vertrek werd vervuld door
Zaterdag, bij de behandeling van het
proces-Ferrer voor den krijgsraad te Bar
celona, heeft de rechter van instructie
de akte van beschuldiging voorgelezen,
waarin gezegd wordt dat bij de huis
zoeking in bekl.'s woning verschillende
stukken in zake de stichting eener
Spaansche republiek en ma§onnieke ge
schriften zijn gevonden, welke bewijzen
dat Ferrer sedert jaren in verbinding
stond met de revolutionaire elementen.
De hoofd-directeur der politie verklaar
de, dat Ferrer een vooruitstrevend anar
chist is, die een moderne school heeft
gesticht om anarchisten te kweeken.
Verschillende andere getuigen hadden
maar van hooren zeggen. Ferrer zelf
verklaarde, dat hij steeds door de politie
bespied werd en ontkende de revolutie
te hebben gepredikt of tot brandstich
ting in de kloosters te hebben opge
ruid. De in zijne woning gevonden
plannen eener republiek dakteekenen
nog uit zijne jeugd. Den dag van het
oproer, 26 Juli, heeft hij zich niet op
straat vertoont; hij weigert echter te
zeggen waar hij zich verborgen heeft
gehouden, omdat dit slechts onschul-
digen zou kunnen schaden. Voorts ver
klaarde hij geen anarchist van de daad
te zijn.
Aan beklaagde werd geweigerd zes
getuigen uit Rome, Parijs en Brussel
te dagvaarden, omdat dat het proces
slechts zou ophouden.
De ambtenaar van het O. M. achtte
bekl.'s schuld als bewerker eener revo
lutionaire beweging bewezen en eischte
tegen hem de doodstraf, met ontzetting
uit zijne burgerlijke rechten en in be
slagneming zijner bezittingen om de
slachtoffers der door de revolutionairen
gepleegde daden schadeloos te stellen.
De verdediger, kapitein Galcoran, zag
in dit proces slechts een uiting van
haat der reactionairen en conservatie
ven, die zich verdedigers der orde noe
men en hunne lafheid willen verbloe
men. Hij zou het onrechtvaardig achten,
Ferrer bij een zoo snel proces te ver-
oordeelen op grond van dezelfde feiten,
waarvan hij in een ander proces werd
vrijgesproken. De verdediger stelde een
aantal brieven van ernstige personen
ter beschikking van den krijgsraad,
waaruit blijkt, dat Ferrer niet in staat
rooskleurigen avondschijn, nog even roos
kleurig als langen, langen tijd geleden, toen
een verlatene, eenzaam man de regelen
had neergeschreven, die ik zooeven mijn
blonde nichtje had voorgelezen.
En de gulden schijn lag ook buiten op
de kruinen der oude lindeboomen, zette
de eenvoudige wanden van het eenvoudige
vertrek in purperen gloed en wuifde als
een roode sluier om het bekoorlijke meisje,
dat in mijn armen rustte.
Frederike! fluisterde ik zacht, terwijl
ik haar op de betraande oogen kuste.
Wie van ons beiden tot den andere was
gekomen?
Ik weet het niet meer; evenmin hoe ik
er toe kwam haar niet „Frida" te noemen,
het vleinaampje waarmede zij van kindsaf
werd toegesproken, maar met haar vollen
doopnaam Frederike, denzelfden dien de
rampzalige vrouw had gedragen, de droeve
heldin uit het verhaal van het „Roode
Huis".
Eindelijk verbrak Frida het stilzwijgen:
Het was mijn schuld; ik was stijf
hoofdig en boosaardig.
Neen, neen; ik ben de oorzaak ge
weest van onze vervreemding, antwoordde
ik. Ik had oprecht moeten zijn en je moe
ten vragen naar de reden van je gedrag,
dat zoo veranderd was tegenover mij, zoo
geheel anders als voor mijn vertrek.
Ach, ik dacht, dat je niet meer van
mij hieldt, omdat je mij zelfs niet éénmaal
hebt geschreven.
Ik mocht niet, liefste ik had
zulks je vader beloofd.
O, Ulrich, wat was ik toch ongelukkig
En terwijl ik zoo diep in de blauwe,
betraande oogen staarde, las ik daarin de
onuitgesproken belofte
„Nooit, nooit zal ik weder stijfhoudig
tegen je zyn.
is tot het plegen van daden van ge
weld, en verweet aan de rechters, dat
zij geen getuigenis van uitgewekenen
willen aanvaarden.
Ferrer zelf voegde hier nog aan toe,
dat men de jongste gebeurtenissen moet
beoordeelen zonder te letten op hetgeen
hij heeft gedaan toen hij nog een po
litiek persoon was. Hij heeft zich slechts
toegelegd op de verspreiding van on
derwijs, opvoeding en beschaving.
Bij een klein dorp in Wales is ver
leden week in een hollen boom het
half vergaan lijk van een man gevon
den. Deze boom, een oude eik, staat
midden op het veld en zelden komt
daar iemand in de nabijheid. Knapen
welke dezer dagen in den boom klau
terden, vonden in den hollen stam het
lijk, dat dank zij de papieren, in de
zakken gevonden, herkend is als dat
van den broeder van een herbergier
uit de buurt.
Deze kwam in Juni van dit jaar
op bezoek in zijn geboortestreek. Da
gelijks deed hij lange wandelingen tot
hij op zekeren dag niet terugkeerde.
Al het zoeken naar hem bleef vruchte
loos. Nu herinnert de herbergier zich,
dat zijn broeder herhaaldelijk van den
ouden eik gesproken had, in wiens
hollen stam hij als knaap dikwijls was
neer gedaald, om daar uilennesten uit
te halen.
Vermoedelijk is hij verleden zomer
op een zijner wandelingen weer in den
boom geklauterd, heeft zich in de tien
voet diepe holte neergelaten en is dan
niet meer in staat geweest zich er uit
te werken.
Niemand kwam natuurlijk op de ge
dachte in dien boomstam te gaan zoe
ken en zoo is de ongelukkige onge
twijfeld een langzamen, gruwelijken
dood gestorven.
Bij een bruiloft te Niersen (Duitschl.)
kwam het tol een gevecht tusschen de
bloedverwanten der jonggetrouwden,
over het betalen der kosten van de
bruiloft. Daarbij werd de broeder der
vrouw door bloedverwanten van den
man zoo duchtig afgeranseld, dat hij
in het gasthuis gestorven is.
De epidemie van kinderverlamming
in het Westen van Duitschland neemt
•en onrustbarenden omvang aan, vooral
in het district Arnsberg. Totdusver zijn
450 ziektegevallen en 70 sterfgevallen
aangegeven. Het Rijksgezondheidsbu-
reau is van plan, verscheidene genees-
heeren uit te zenden, om prof. Krause
uit Bonn, die in opdracht van de re
geering in Arnsberg een onderzoek naar
de ziekte instelt, ter zijde te staan en
hun over ruime middelen de beschik
king te geven.
En ik legde de stille belofte af, mij te
spiegelen aan den houtvester uit het „Roode
Huis", die niet den takt bezat zijn liefde
aan den dag te leggen.
En deze beloften hebben wij gehouden,
en wij zullen ze gestand houden tot het
Gode behaagt een van ons beiden tot zich
te roepen.
Op den terugweg begaven wij ons niet
dadelijk naar huis, maar wandelden gearmd
naar het eenzame graf. Frida legde, diep
bewogen, een krans van frissche dennebla-
deren op den bemosten heuvel.
Hand in hand zaten wij daar op het
kleine bankje en boven ons hoofd fluister
den en suisden de bladeren in den avond
wind, en wonderbare stemmen klonken
ons van uit dit ruischen in het oor, dan
i'ubelen en vreugdegeschater, dan jammer
nachten en snikken.
De avondwind vertelde ons van hen,
die hier den laatsten slaap sluimerde en
die hii zoo goed had gekend, van de be
koorlijke, ongelukkige vrouw, die het ka
rakter van haar man niet had doorgrond;
van dien braven man zelf, van een niet
te waardeeren schat van het zoete aardsche
geluk, dat echter onder deze steenen was
verborgen gebleven, wijl die beiden niet
hadden geweten, dat het moest worden
opgedolven uit de diepte.
Bij het tuinhek kwam mijn oom, Frida's
vader, ons tegemoet; reeds was de maau
zichtbaar boven de bergen aan den horizon.
Welnu, vroeg hij, heb je de geschie
denis gelezen?
Ja, vader, sprak ik.
Hij knikte met een ernstig glimlachje,
nam onze handen in de zijnen en kuste
zijn geliefd dochtertje op het voorhoofd.
Nu wist ik, waarom hij mii die geel ge
worden papieren ter lezing had gegeven.
(Stol.)
IIKVWIIUI
DOOR
Zij wees mij echter af met harde
woorden en zeide, dat zij slechts één man
liefhad jou Heinz, jou, Heinz 1